Op 29 augustus 1984 bezocht ik Mr. H.M. Voetelink bij Nauta van Haersolte opnieuw, ditmaal om de nummer één van een andere multinational de heer S. Orlandini tot de orde te roepen. Na bestudering van het dossier, concludeerde de advocaat dat mijn claim op de klm een kans van slagen had. Intussen, na twee maanden, lukte het Wunderink toch aan de telefoon te krijgen. We maakten een afspraak om elkaar op 10 september 1984, als voorheen, in het Hilton aan de Apollolaan te ontmoeten. Dat zou de honderdste les worden, waarin ik voor eens en voor altijd zou leren dat ook een public relations manager van de klm een ordinaire oplichter kan zijn. Hij gaf toe dat ik Orlandini en hem op 5 oktober 1983 een brief had overhandigd, waarin ik om tickets en 100.000 gulden vroeg, maar noch Orlandini, noch hij hadden mij mondeling of schriftelijk meegedeeld dat zij akkoord gingen met een honorarium. ‘Wat hebben jullie dan gedacht,’ zei ik, ‘dat ik de lobby voor de klm-lijn maar van de mij nog resterende kinineaandelen moest financieren? Wat je nu zegt, Ron, komt wel erg dicht bij oplichterij.’ Een dergelijke door de wol geverfde p.r.-directeur vertrekt geen spier wanneer je hem in zijn gezicht voor oplichter uitmaakt, want hij zal zich realiseren dat hij dat ook is, ook al krijgt hij het niet alle dagen recht voor zijn raap te horen.
Op 16 oktober 1984 berichtte advocaat Voetelink dat hem uit een gesprek met de advocaat van de klm was gebleken dat mijn brief van 5 oktober 1983 geen houvast bood om de klm in rechten aan te spreken. Het had dus geen zin om Voetelink te vragen toch met Orlandini te gaan spreken.
Na toch meer druk te hebben uitgeoefend, liet Wunderink op 16 november 1984 weten dat hij bereid was, vanwege de goede diensten de klm bewezen, een openstaand ticket Amsterdam-Havana-Paramaribo af te schrijven en dus te betalen. Vervolgens wees hij er opnieuw op, dat de klm vanaf het begin dat men met mij in zee was gegaan, zich op het standpunt had gesteld dat de belangen van de klm in Suriname het beste via formele kanalen behandeld dienden te worden. Dit was dus een aperte leugen, waar ik - na in goed vertrouwen met de klm in zee te zijn gegaan - verder niets tegen kon ondernemen.
Carel Enkelaar van de nos-televisie suggereerde dat er met klm-directeur De Soet te praten viel. Hij had mijn probleem met Orlandini reeds met hem besproken. Ik moest hem bellen. Het telefoongesprek met deze mijnheer was spijkerhard. ‘Wat wilt u dat ik zeg, wanneer u openlijk de integriteit van een van onze beste mensen (Wunderink) in twijfel trekt?’ Ik dacht, vind je dat gek, na alles wat ik van klm-top heb ondervonden? Na het nodige heen en weer praten zegde hij toe, Wunderink rechtstreeks te zullen instrueren de zaak opnieuw met mij op te nemen.
Omdat er niets gebeurde bood Enkelaar zelf aan mijn belangen bij Wun-