echter, was parttime journalist en waagde het er op. Hij begon aan een mars naar het Catshuis, die hem fataal zou worden, zeker toen zijn intrede op het Binnenhof een succes dreigde te worden. Hij vroeg me, begin 2001, om me aan te sluiten. Ik aarzelde. Ik was toen weliswaar 76 jaar, maar het vooruitzicht enige tijd in het parlement te zitten en daarbij voor de lpf aan het buitenlandse beleid te kunnen gaan sleutelen was een aanlokkelijk vooruitzicht. Maar Pims inzichten op het gebied van de internationale politieke ontwikkelingen - zoals het feit dat hij pal achter Ariel Sharon en Israël stond - deden me besluiten, zelf op weg naar het einde zijnde, om journalist te blijven.
De onprettigste ervaring van mijn journalistieke carrière is een incident in 1972 geweest. Op 19 januari organiseerde ik een ontvangst in mijn huis voor drie sovjetdiplomaten, Vladimir Kouznetsov, Vladimir Opalev en N.N. Izwekov. Het was in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog. Ik nodigde een aantal prominenten in de journalistiek uit, van wie de meeste nog nooit een sovjetdiplomaat hadden gesproken. Kameraad Hofland die me in 1953 naar het Algemeen Handelsblad haalde, belde me op en loog me voor dat hij een lifter, die hij onderweg naar mij zijnde, had ontmoet, en mee wilde nemen omdat ik hem wel aantrekkelijk zou vinden. In werkelijkheid ging het om een kennis van Hofland, de fotograaf van De Telegraaf Peter Zonneveld. Door die jongen mee te brengen stelde Hofland de vijand in de gelegenheid met een verborgen camera opnamen in mijn huis te maken. De volgende twee dagen werden groot opgemaakte foto's van bij mij op bezoek zijnde sovjetdiplomaten gepubliceerd, alsof een altijd alerte Zonneveld en de patriottistische De Telegraaf mij opnieuw op landverraderlijke activiteiten hadden betrapt. In werkelijkheid was Hofland een verrader. Begeleidende artikelen hadden de sinistere teneur dat ik met Sovjets bezig zou zijn om te verhinderen dat Luns secretaris-generaal van de navo zou worden. Nader afwegen of Hofland een integere vriend was, is overbodig. Sinds 1972 kijk ik niet langer met een oog naar hem.
In andere publicaties heb ik meer ervaringen beschreven met ‘keurige journalisten’ die zich in werkelijkheid bleken te lenen tot hand en spandiensten voor de overheid of de inlichtingendiensten. In 1977 publiceerden John Crewdson, Joseph Treaster en Terence Smith drie gedocumenteerde pagina's met informatie over honderden, dikwijls prominente, Amerikaanse journalisten die al jaren op loonlijsten van de inlichtingendiensten stonden. Aanvankelijk ontstond de nodige commotie over deze onthullingen, maar in de 21ste eeuw is het geen nieuws meer. Het gebeurt nu op een nog veel wijdere schaal dan voorheen. Hollywood, miljardairs en andere schuinsmarcheerders kopen Time, cnn en andere mediaketens op, en nemen vervolgens hoofdredacteuren en redacties in dienst, die meer dan ooit tevoren zich moeten houden aan de richtlijnen van de geldschieters. Het begrip