In het land der blinden
(2001)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
35 CollaborateursDe cia - eens dus door Lyndon Johnson omschreven als ‘that goddamn Mafia Incorporated’ - bestaat ruim een halve eeuw. De organisatie ontleende haar bestaansrecht aan het bestrijden van het wereldcommunisme. Van het gebruik van ballonnen om antirode propaganda in de ddr, de ussr en China te droppen tot het inzetten van agenten en dubbelspionnen groeiden de veiligheidsdiensten, eerst in de vs maar ook bij de met Amerika optrekkende bondgenoten, uit tot broeinesten van illegale en misdadige activiteiten. David Wise en Thomas Ross vatten dit geheel van aktiviteiten reeds in 1964 samen als the invisible government. L.D. Brandeis (1856-1941), de beroemde rechter van het Opperste Gerechtshof in Washington, waarschuwde in 1928 ‘that the greatest dangers to liberty lurk in insidious encroachment by men of zeal, well-meaning but without understanding’. ‘Insidious encroachment’ (verraderlijke toe-eigening van macht) geeft exact de totstandkoming van die invisible government weer. Het was een gevolg van de ongecontroleerde machtstoename van inlichtingendiensten in alle westerse landen, volgend op de Tweede Wereldoorlog en de knokpartij met Moskou tijdens de Koude Oorlog. Dat was het aspect waar ook professor Van Hamel reeds in 1961 op wees. Hij realiseerde zich dat de overgrote meerderheid van het Nederlandse publiek blind was voor het ontstaan van buitenparlementaire, gewapende, de wet aan hun laars lappende actiegroepen die we inlichtingendiensten noemen. In 1972 schreven Victor Marchetti en John D. Marks The cia and the Cult of IntelligenceGa naar voetnoot1. Het werd het eerste Amerikaanse boek waarbij de cia alles in het werk stelde om publicatie te voorkomen. Toen dit mislukte werden de schrijvers gedwongen tientallen passages te schrappen of onleesbaar te maken. Hoofdstukken als ‘Espionage and Counterespionage’ of ‘The clandestine Mentality’ zouden verplichte lectuur voor iedere scholier in de ‘vrije westerse wereld’ moeten zijnGa naar voetnoot2. Het zou latere blindheid ten aanzien van hoe een democratie werkelijk functioneert, helpen voorkomen. De journalist W.H. Bowart publiceerde in 1978 de studie Operation Mind ControlGa naar voetnoot3, waarin werd beschreven hoe de cia het hersenspoelen ten behoeve van clandestiene operaties en oorlogsmisdaden tot een kunst wist te verheffen. Het is misselijkmakende lectuur, dat is waar. Maar wie er geen kennis van neemt kan niet bevatten wat zich in de hogere regionen van westerse regeringscentra werkelijk afspeelt. Vergeleken bij wat Wise en Ross eerder beschreven, breidde Bowart het inlichtingendienstennetwerk aanzienlijk | |
[pagina 251]
| |
uit. De National Science Foundation in Washington bijvoorbeeld, en vooral ook bepaalde luchtvaartmaatschappijen, olie-ondernemingen en sommige oorlogsindustrieën, collaboreren er volgens hem vrolijk met de ‘onzichtbaren’ op los. Ook Bowart herinnerde aan Dorothy Kilgallen, de prominente journaliste van de New York Herald Tribune. Haar werd als enige toegestaan Jack Ruby, de moordenaar van Oswald, te interviewen in de gevangenis in Dallas. Na afloop deelde zij mee voldoende te hebben gehoord om alle onzin over de moord op J.F.K. te ontzenuwen. Enkele dagen later overleed Kilgallen aan een overdosis van drugs vermengd met alcohol. Haar appartement was volledig overhoopgehaald, en haar manuscript van het gesprek met Ruby was verdwenen. Ruby zelf waarschuwde dat men hem zou vergiftigen. Spoedig kreeg hij kanker, en overleed eveneens. Wat me aan de uitspraak van George de Mohrenschildt tegenover mij herinnerde: ‘You can inject cancer into a mouse...’Ga naar voetnoot4 Ongeveer tegelijkertijd, rond het kerstreces van 1977, publiceerde de New York Times een serie van drie uiterst zorgvuldig gedocumenteerde, paginagrote artikelen, samengesteld door John Crewdson en Joseph Treaster. Deze journalisten toonden aan hoe de cia al enkele tientallen jaren bezig was ‘to mold the world's views’: ‘The cia has been engaged in an unremitting, though largely unrecognized, efffort to shape foreign opinion in support of American policy abroad.’ De Times beraamde reeds in 1977 dat de cia eigenaar was of financiële steun verleende aan minstens vijftig kranten, nieuwsdiensten, radiostations, tijdschriften en andere communicatieorganisaties, zowel binnen de vs als internationaal. Daarnaast infiltreerden cia-medewerkers media en televisiestations over de hele wereld. Minimaal twaalf Amerikaanse uitgeverijen, waaronder enkele van goede naam en faam, publiceerden zeker 250 boeken die feitelijk door de cia werden geïnitieerd. ‘En,’ zo voegen Crewdson en Treaster eraan toe, ‘zonder dat deze uitgeverijen in de meeste gevallen in de gaten hadden door de inlichtingendiensten te worden gebruikt.’ Wie ervan uit mocht gaan dat dergelijke toestanden in Nederland niet zouden bestaan moet zich dus laten nakijken. Sinds 1945 werden door de beide journalisten minstens dertig collega's geïdentificeerd - ‘misschien waren het er zelfs honderd’, schreven zij - die op loonlijst van inlichtingendiensten stonden. Wise en Ross wezen in The Invisible Government al op die mogelijkheid. In 1977 wist de Times te bewijzen dat het boek van Wise en Ross door de cia als dermate schadelijk werd beoordeeld, dat ernstig was overwogen de hele oplage op te kopen. Cord | |
[pagina 252]
| |
Meyer van de cia bezocht om die reden uitgever Random House. Hij kreeg als antwoord dat de cia uiteraard net zoveel boeken kon aanschaffen als gewenst was, maar dat Random House er evenveel bij zou drukken. De New York Times werd overigens ook zelf geïnfiltreerd door de cia. Toen de cia in 1954 aan een coup in Guatemala werkte, bevond Sydney Gruson zich in dit gebied voor de Times. cia-directeur Allen Dulles benaderde uitgever Arthur Hayes Sulzberger om voor elkaar te krijgen dat Gruson - als pottenkijker - uit het gebied werd verwijderd, een verzoek dat prompt door de Times werd ingewilligd.Ga naar voetnoot5 Gruson kreeg opdracht zijn standplaats Mexico City niet te verlaten en niet in het Guatemala-potje te roeren. In 1965 zag de cia kans de Penkovsky Papers uitgegeven te krijgen bij het vooraanstaande uitgevershuis Doubleday. Kolonel Oleg Penkovsky was door het Kremlin ontmaskerd als dubbelagent en werd gefusilleerd. Ook al werd authentiek materiaal gebruikt, het boek werd in elkaar geflanst door Frank Gibney van de Chicago Daily News, in collaboratie met Peter Deriabin, een kgb-overloper die door de cia op dit project was gezet. Later gaf ook de cia toe dat het boek ‘a major deception’ was. Penkovsky had nooit een dagboek bijgehouden. Verhoren van deze sovjetkolonel door cia-personeel werden in een zogenaamd dagboek verwerkt. Op 13 september 1967 publiceerde de prominente journalist C.L. Sulzberger van de New York Times een ‘gezaghebbend commentaar’ over de kgb. In 1977 schreven zijn collega's Crewdson en Treaster in zijn eigen krant dat inmiddels was gebleken dat Sulzberger verbatim had geciteerd uit een ‘briefing paper’ dat de cia voor hem speciaal had samengesteld. Bij navraag antwoordde Sulzberger telefonisch dat hij nooit een tekst had ontvangen van de cia en klakkeloos in de krant had gezet. De waarde van dit genre ontkenningen is voldoende bekend. Naar het Haagse vertaald zou er een manuscript met voorbeelden zijn samen te stellen van soortgelijke manipulaties door inlichtingendiensten. Zo schreef mijn overigens gewaardeerde collega wijlen Willem Brugsma eens in HP/de Tijd, dat ik een seksuele verhouding met president Sukarno zou hebben gehad. Later bleek dat hij deze kwalijke roddel klakkeloos had overgenomen uit ‘vertrouwelijke berichten’ van het ministerie van Buitenlandse Zaken. En dan noem ik slechts één voorbeeld. Voor mij is het totaal onbegrijpelijk dat ‘men’ er hier van uitgaat - voorzover men zich in Nederland überhaupt bewust is van wat er op dit gebied in de vs speelt - dat ‘dergelijke toestanden’ hier uitgesloten zouden zijn. Zo ontdekte ook Wim Kok op een kwade dag eindelijk dat ex-spionnenbaas Arthur Docters van Leeuwen een | |
[pagina 253]
| |
fröbelklasje van procureurs-generaal leidde. Bij de minister van Justitie vielen van verbazing de oren van het hoofd. In een artikel op 25 december 1977 berichtte Times-journalist Terrence Smith wat er gebeurde wanneer ergens in de wereld nieuws te melden was maar er niet onmiddellijk details voorhanden waren. Het was de ervaring van Smith dat dan het plaatselijke hoofd van de cia-afdeling van de Amerikaanse ambassade werd geraadpleegd. Dat zou ‘one of the more neutral and reliable sources of information’ zijn geweest. Terwijl Crewdson en Treaster bezig waren uit te vinden wat er werkelijk speelde, handhaafde Smith zijn idee dat de cia grosso modo een keurige organisatie zou zijn. Al gaf ook Smith toe dat de collaborateurs met de inlichtingendiensten in drie groepen waren te onderscheiden: regelrechte cia-agenten, die zich voor journalisten uitgaven; buitenlandse correspondenten voor serieuze bladen, die zich tegelijkertijd verhuurden aan inlichtingendiensten als de ciaGa naar voetnoot6; en de derde groep, reporters, commentaarschrijvers en hoofdredacteuren, ‘who were considered friendly assets by the cia and were given special information, sometimes with a special propaganda purpose’. Smith had behoren te schrijven: ‘special information with the aim of spreading misinformation through a respected journalist trusted by the public’. De wereld van de journalistiek, ook in Nederland, wemelt van deze laatste categorie collaborateurs met de invisible government en aanverwante maffiaorganisaties. Het zijn juist deze grijze muizen die het verraderlijkst zijn. Zij zijn zelf allerminst blind voor de realiteit, maar laten zich desondanks gebruiken. Niet alleen om hun lezers te bedriegen, maar desnoods ook om eigen collega's te verlinken wanneer zij daarmee in de ogen van de machthebbers als bruikbaarder worden gezien. Vooral in de tientallen jaren dat ik in New York woonde, zou ik in dit opzicht minstens evenveel last ondervinden van Nederlandse overheidsfunctionarissen als van Nederlandse collega's.Ga naar voetnoot7 Toen J.F.K. de Harvard-econoom John Kenneth Galbraith in 1961 tot ambassadeur in India benoemde, ontdekte deze dat er een curieus blaadje circuleerde. Het heette Quest, en bleek later door de cia te worden verspreid. Galbraith zag kans aan deze subversieve actie in India een einde te maken.Ga naar voetnoot8 Quest was overigens volgens de Times slechts een van tientallen door de cia in de Engelse taal uitgegeven publicaties wereldwijd. Ook het blad Paris Match scheen cia-banden te hebben. In New York raakte ik indertijd be- | |
[pagina 254]
| |
vriend met graaf Arnold de Contades, redacteur van Paris Match. Hij bezocht me ook in Amsterdam. Later vroeg ik me af in welk wespennest ook hij zich had gewaagd te begeven. Op 26 december 1977 meldde de Times dat het uitgevershuis Frederick Preager in New York indirect een cia-uitgeverij was. Ik vermoedde het al een aantal jaren, en was dan ook teleurgesteld dat mijn goede vriend Arnold Brackman van de New York Times zijn boek A History of Indonesian Communism in 1963 bij die club had uitgegeven. Reeds in 1957, bij de uitgave van The New Class van de Joegoslaaf Molovan Djilas, raakte Preager in cia-netten verstrikt. Sedertdien schijnt het bergafwaarts te zijn gegaan met deze Amerikaanse uitgever, zoals trouwens met vele anderen. Van 1955 tot 1957 woonde ik in Rome, waar ik fervent lezer van de Rome Daily American was. De cia kocht het blad op, zo las ik twintig jaar later, zogenaamd om te voorkomen dat het in handen van de Italiaanse communisten zou vallen. Ook de Japan Times, The Nation in Rangoon, de Daily Journal in Caracas en de Post in Bangkok waren in cia-handen. Ook The Times in Havana was, voordat Fidel Castro in 1959 het bestuur overnam, een cia-publicatie. In 1977 maakte de New York Times duidelijk dat ook de persbureaus Associated Press en United Press (voornamelijk in het buitenland) cia'ers onder hun correspondenten hadden. Het Britse persbureau Reuters is duidelijk geïnfiltreerd door de Britse geheime diensten. De cia ‘leende’ deze krachten van Reuters wanneer het nodig was om bepaalde artikelen die de cia in verre landen verspreid wilde hebben, te helpen uitzetten. Wie ervan uit mocht gaan dat het anp anders zou werken dan persbureaus van onze ‘bondgenoten’, zou een oogoperatie met de modernste laserapparatuur moeten ondergaan, wil die persoon ooit nog een hand voor ogen kunnen zien. Carl Bernstein berichtte in Rolling Stone dat volgens zijn onderzoek zeker vierhonderd Amerikaanse journalisten in het strikte geheim cia-opdrachten hadden uitgevoerd. De New York Times bevestigde op 27 december 1977 dat abc en cbs News, Time, Newsweek, Life, de New York Times, de New York Herald Tribune, United Press en Associated Press, de Wall Street Journal, de Christian Science Monitor, de Scripps Howard-bladen en vele andere prominente media zich allemaal incidenteel bezondigd hadden aan samenwerking met de cia. Het betrof dikwijls freelance medewerkers, maar ook vaste correcpondenten van deze nieuwsorganisaties waren niet wars van dit soort collaboratie. In het geval van Newsweek vertelde Edward Hunter, een voormalige cia-agent en correspondent van dat blad in Hongkong, dat alleen Harry Kern (chef buitenland) was geïnformeerd over Hunters cia-bindingen. Malcolm Muir, de stichter van Newsweek, zou van niets geweten hebben. Kern zei tegen Crewdson en Treaster dat hij zich niet kon herinneren ervan op de | |
[pagina 255]
| |
hoogte te zijn geweest dat Hunter op de cia-loonlijst stond. Hunter zelf geneerde er zich allerminst voor om een boekje open te doen over zijn cia-connectie. De voorzitter van cbs, William Paley, leed bij navraag door de Times eveneens aan geheugenverlies als het ging over cia-contacten. Maar de voormalige president van CBS News, S. Mickelson, wist zich nauwkeurig te herinneren dat hij zich in het bureau van Paley bevond toen er twee cia-functionarissen op bezoek kwamen. Zij kwamen spreken over de mogelijke stationering van een cbs-correspondent in een gebied van de wereld waar de cia bijzondere belangstelling voor koesterde. Mickelson herinnnerde zich eveneens dat cia-agenten bij die ontmoeting openlijk bevestigden dat Austin Goodrich, die voor cbs in Stockholm werkte, geheime cia-bindingen had. Ik heb hier teruggegrepen naar één Times-serie. De voorbeelden van andere studies over de rol van inlichtingendiensten bij het verlakken van het grote publiek liggen voor het oprapen. De Haagse cloack and dagger boys hebben er in mijn geval op toegezien dat ik zowel voor cia- als voor kgb-journalist ben uitgemaakt, in De Telegraaf tot en met Time.Ga naar voetnoot9 Dat smerige spel hebben ze 44 jaar weten vol te houden, tot in 2000 de definitieve ontknoping kwam. Via legitieme arbitrage werd mijn gelijk van een claim op de staat voor eens en voor altijd vastgelegd. Voor mij is het einde van dit levenslange gevecht in zicht gekomen. Ik heb aangetoond waartoe in democratisch geregeerde landen de geheime diensten in staat zijn, en hoe zij ook hier een staat binnen de staat vormen. Het is geen eenvoudige zaak om in een eenmansoperatie, zonder noemenswaardige ondersteuning van collega's, de strijd tegen een staat aan te gaan. Ik slaagde er maar gedeeltelijk in de opdracht van professor J.A. van Hamel in Baarn uit te voeren en de Haagse ‘rode knop’ nog duidelijker te ontmaskeren. Toch denk ik dat het me gelukt is om een aantal mensen over de streep te hebben getrokken, en ze aan het denken te hebben gezet over het functioneren van overheidsinstanties. Wie zal de fakkel overnemen? Het gevecht is namelijk allerminst afgelopen. Het staat als een paal boven water dat, meer dan een halve eeuw na de oprichting van de cia en aanverwante moord-en-doodslag-organisaties, de geheime en ongecontroleerde activiteiten en paramilitaire activiteiten onverminderd voortgaan. Wie er oog voor heeft kan dat in vrijwel alle delen van de wereld zelf waarnemen. Clandestiene operaties, in strijd met het Handvest van de uno en andere internationale gedragsregels, worden niet alleen uitgevoerd tegen Irak, Joegoslavië, Noord-Korea, Sudan, Cuba, de voormalige Sovjet-Unie, Indonesië of Congo. Ook zogenaamde dope wars vinden plaats. Op dit moment wor- | |
[pagina 256]
| |
den bijvoorbeeld in Colombia grootschalige paramilitaire operaties uitgevoerd door Amerikaanse commando's. Het is altijd weer hetzelfde liedje. Het begint met onopvallende berichten in de Los Angeles Times of een andere serieuze krant, dat een kleine honderd ‘instructeurs’ uit de vs zich in Colombia bevinden om speciale eenheden van de strijdkrachten aldaar te begeleiden in de war on drugs. Washington heeft onlangs nog opnieuw 1,3 miljard dollar in dit project gestoken. Daarbij dient men rekening te houden met het feit dat cia-fondsen geheim zijn en geheim blijven. De informative die de media bereikt, en dus de mensen, wordt van A tot Z door inlichtingendiensten gemanipuleerd. Met andere woorden: er is geen woord van waar, en het publiek krijgt slechts het topje van de ijsberg voorgeschoteld. Zo komen de inlichtingendiensten in het geval van een of andere onvoorziene calamiteit niet plots met de billen bloot te staan. In het tweede deel van deze reportage kom ik vanzelf terug op aspecten van deze bedrieglijke situatie - ook in Den Haag. |
|