In het land der blinden
(2001)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
32 George vermoord?In 1977 kende ik Lee Harvey Oswalds bloedbroeder, de petroleumingenieur George de Mohrenschildt uit Dallas, tien jaar. De paragnost Gerard Croiset had Carel Enkelaar van de nos-televisie en mij steeds voorgehouden dat de Rus eens zou bekennen (via Oswald) bij de moord op J.F.K. betrokken te zijn geweest, en dat hij die bekentenis alleen tegenover mij zou afleggen. Mede om die reden ben ik tussen 1967 en 1977 vele malen in Dallas geweest, logeerde dan enkele dagen bij De Mohrenschildt en diens vrouw Jeanne, en heb er bij die gelegenheden nimmer doekjes om gewonden dat ik hem van betrokkenheid bij de moord op de president bleef verdenken. Vrijwel meteen na het eerste contact met George in 1967, waarna ik eerst een mysterieus auto-ongeluk kreeg, werd ik via mijn lezingenmanager in New York benaderd door een advocaat uit Fort Lauderdale, Florida, de heer Glenn Bryan Smith. Hij was een ijzervreter, die samenwerkte met een andere beruchte mannetjesputter: Robin Moore, een voormalige groene baret die aan de lopende band bestsellers schreef over de heldendaden van Amerikaanse oorlogsmisdadigers in Vietnam. Smith zei ook betrokken te zijn bij de jacht op Che Guevara in Bolivia. Net als Werner Verrips eerder dook deze meneer Smith onverwachts in Huis ter Heide op. We spraken echter af elkaar in het vroegere hotel Terminus tegenover het station in Utrecht te spreken. Ik bedong dat Carel Enkelaar bij de ontmoeting aanwezig zou zijn.Ga naar voetnoot1 Aanvankelijk had de obscure Amerikaan voorgesteld samen te werken bij het maken van films, maar zoals in Terminus uiteindelijk bleek was hij naar Nederland gereisd om een bloedernstige waarschuwing te lanceren, die hij in het bijzijn van Carel Enkelaar tegen mij uitsprak. ‘Toch geloof ik, Willem, dat je beter met je onderzoek naar de moord op J.F.K. kunt ophouden. Je weet wat er met je kan gebeuren. Je wordt gewoon op straat gekidnapt, in een auto geduwd, naar een privé-vliegveldje gereden, in een privé-toestel gezet, en je wordt vervolgens boven de Atlantische Oceaan eruit gegooid. Bedenk wel dat je niet de eerste in de zaak Kennedy zou zijn die op deze wijze vroegtijdig aan zijn einde zou komen.’ Alvorens naar de vs terug te keren publiceerde ik op 30 september 1967, in overleg met hoofdredacteur Willem Brugsma, een omslagreportage in de Haagse Post, waarin ik schreef over mijn ervaringen en activiteiten in de Dallas-affaire. Ik vertelde daarin ook over mijn auto-ongeluk in New York. Daarna reisde ik, de waarschuwing van soldier of fortune Glenn Bryan Smith ten spijt, naar Texas om George de Mohrenschildt te filmen. Tien jaar later zou Croisets voorspelling bewaarheid worden. | |
[pagina 229]
| |
Op 23 februari 1977 lunchte ik met De Mohrenschildt, diens advocaat Pat Russell en een collega van hem in de Cipango Club in Dallas. Na afloop nam George me in zijn nieuwe Ford Pinto mee naar Bishop College.Ga naar voetnoot2 Hij bracht me naar de bibliotheek, want hij wilde rustig kunnen praten. Geen haar op mijn hoofd dacht nog aan de tien jaar eerder gedane voorspelling van Gerard Croiset. Ik was dan ook met stomheid geslagen toen mijn Russische vriend het gesprek als volgt opende: ‘Willem, ik voel mij verantwoordelijk voor het gedrag van Lee Harvey Oswald. In die zin ben ik dus eigenlijk betrokken bij de moord op Kennedy. Wat denk je dat er gebeurt, wanneer ik dit bekend zou maken?’ De Mohrenschildt en Oswald zouden meer dan eens over een mogelijke aanslag op J.F.K. hebben gesproken. ‘Oswald volgde mijn aanwijzingen’, aldus George. Ik vroeg om meer duidelijkheid. ‘We bespraken een aanslag op J.F.K. tot in details.’ Omdat hij en zijn vrouw Jeanne steeds bij hoog en bij laag hadden volgehouden dat Lee de president nooit vermoord kon hebben omdat hij die juist bewonderde, trachtte ik deze bekentenis te pareren met eerder gedane uitspraken van het echtpaar. Het mocht niet baten. George was in hoge mate nerveus. Hij had een boek geschreven waarin hij namen van functionarissen van de cia en fbi had genoemd die betrokken zouden zijn geweest bij de samenzwering tegen J.F.K. Hij noemde bijvoorbeeld de naam van een fbi-agent die direct na de moord in Dallas naar Port-au-Prince in Haïti was gereisd, waar George en Jeanne de Mohrenschildt zich op het moment van de schietpartij in Dallas hadden bevonden. Nadat men in Washington lucht had gekregen van het bestaan van De Mohrenschildts boek, was hij in een versneld tempo in de problemen gekomen.Ga naar voetnoot3 Zijn vrouw Jeanne had hem laten opnemen op de psychiatrische afdeling van het Parkland Memorial ziekenhuis in Dallas. Hij was daar na een aantal maanden uit gekomen, waarna bleek dat mevrouw De Mohrenschildt in Californië was gaan wonen. ‘Zij en mijn advocaat Pat Russell zijn nu mijn grootste vijanden’, zei hij. ‘Ze hebben tegen me samengespannen.’ ‘Zou het mogelijk zijn’, vroeg ik hem, ‘dat Jeanne en Pat niet wilden dat je in je boek voor jezelf belastende details zou vermelden?’ Hij ging er niet op in en zei al een aantal keren geprobeerd te hebben zichzelf van kant te maken. | |
[pagina 230]
| |
‘Maar George, je kunt beter in een ziekenhuis terechtkomen dan vanwege medeplichtigheid aan de moord op J.F.K. de elektrische stoel krijgen.’Ga naar voetnoot4 Maar mijn vriend verkeerde kennelijk in paniek. Uiteindelijk kwam het hoge woord eruit. ‘Breng me in veiligheid. Neem mij mee. Ik moet weg uit Dallas, want hier zullen ze me kapotmaken.’ Met een Amerikaans dubbeltje belde ik in de dichtstbijzijnde telefooncel Carel Enkelaar in Hilversum, die ermee akkoord ging dat ik De Mohrenschildt naar Nederland zou brengen. Na veel vijven en zessen arriveerden we samen op 3 maart 1977 - via New York en een nacht in Londen - op Schiphol. We begaven ons naar mijn toenmalige woning in Amsterdam-Noord, waar hij zich in de logeerkamer installeerde. Diezelfde avond reed ik hem naar Utrecht voor een ontmoeting met Gerard Croiset, waar ook Carel Enkelaar bij aanwezig was. Gerard mompelde vrijwel direct tegen mij dat De Mohrenschildt een nog veel grotere boef was dan hij tien jaar geleden had ‘gezien’. Op 4 maart 1977 kwamen George, Carel, Gerard en ik in Bussum bijeen op het kantoor van Guus Jansen, directielid van de Strengholt Uitgeversmaatschappij. Het boek van De Mohrenschildt was reeds in handen van Pat Russell, zijn advocaat. Hoe zouden we erover kunnen komen te beschikken? Er werd met Dallas getelefoneerd en Russell bevestigde het manuscriptGa naar voetnoot5 in handen te hebben. Indien gewenst wilde hij erover praten. ‘Zie je wel?’ reageerde De Mohrenschildt. Ook al had hij weinig zin zijn hele verhaal nog eens op te schrijven, besloten werd dat op dinsdag 8 maart een contract zou worden getekend voor een nieuw te schrijven uitgave van zijn herinneringen. Bij thuiskomst uit de vs had er er een brief gelegen van Vladimir Kouznetsov, die net was overgeplaatst van Den Haag naar Brussel. Om George af-leiding te bezorgen stelde ik voor tijdens het weekeinde een trip naar België te maken. Op 5 maart arriveerden we per auto in het Metropole Hotel, waar Kouznetsov reeds wachtte. Beide heren begonnen meteen Russisch te spreken. George stelde voor dat hij een wandelingetje zou maken om ons de gelegenheid te geven bij te praten, waarna we met z'n drieën zouden lunchen. Toen hij na een uur nog niet terug was, gingen Kouznetsov en ik aan tafel. Ik heb De Mohrenschildt nooit meer teruggezien. Hij zou op 29 maart 1977 in Florida zelfmoord hebben gepleegd. Niemand behalve wij wist dat De Mohrenschildt in Amsterdam was ge- | |
[pagina 231]
| |
weest, noch dat hij spoorloos was. Enkelaar deed aangifte van vermissing bij de Amerikaanse ambassade in Den Haag. Op 8 maart 1977 belde ik Robert K. Tanenbaum op, Deputy Chief Counsel van de commissie van onderzoek naar onder andere de moordaanslag op J.F.K. Ik deelde hem mee dat George met de noorderzon was verdwenen. Ik werd uitgenodigd om op 15 maart 1977 om 10.00 uur naar het regeringsgebouw op de hoek van 4th Street en D te komen, om verslag te doen van mijn escapade met De Mohrenschildt naar Amsterdam en Brussel. Na afloop van dat urenlange gesprek met drie onderzoekers van de Congres-commissie verklaarde Tanenbaum tegenover de pers: ‘Willem Oltmans heeft deze commissie unieke, nieuwe en vertrouwelijke inlichtingen verschaft.’ Bij dubieuze affaires heb ik steeds datgene wat ik had ontdekt of van de zaak wist zonder terughoudendheid in de publiciteit gebracht. Dat beleid heeft, althans dat veronderstel ik, als een vorm van veiligheidsgarantie gewerkt. Daardoor zijn alarmerende bedreigingen (zoals gelanceerd door Glenn Bryan Smith) bangmakerij gebleven. Na het afleggen van een verklaring in Washington hervatte ik dus mijn werk in de vs. Bij toeval ontdekte ik dat De Mohrenschildt terecht was, en vermoedelijk bij zijn dochter in Palm Beach, Florida verbleef. Ik waarschuwde Tanenbaum, die reageerde met een toezegging dat hij er onmiddellijk een van zijn medewerkers op uit zou sturen. Na stop-overs in Los Angeles en Minneapolis arriveerde ik op 30 maart 1977 in Boston, waar ik een aantal afspraken had, onder meer met Anthony Lewis van de New York Times. Bij toeval zag ik een krant met op de voorpagina een kop dat George de Mohrenschildt zelfmoord zou hebben gepleegd. Het eerst van alles belde ik Carel Enkelaar in Hilversum, die de hemel dankte dat ik niet ook dood was. De Gooi en Eemlander had al in vette letters op de voorpagina afgedrukt: ‘oltmans vermist’. Van Carel begreep ik dat er in de wereldpers veel te doen was geweest over George's dood. De National Enquirer had veertien verslaggevers op de zaak gezet, waarbij alles op alles zou zijn gezet om erachter te komen waar ik was, zijnde een vriend van George en een van de laatste getuigen van zijn whereabouts. Ik begreep dat snel handelen geboden was. Ik telefoneerde Robert Tanenbaum in Washington, die onmiddellijk een officiële hoorzitting belegde. Die vond plaats in Washington op 1 april 1977 om 10.00 uur, voor de voltallige Congres-commissie die de politieke moorden in de vs onderzocht. Dit werd een dag om nooit te vergeten. Later zou op de voorpagina van de New York Times een foto verschijnen waarop ik in gesprek ben met de voorzitter van de commissie, de voormalige rechter Richardson Preyer. De zitting begon om ongeveer 10.15 uur en was om 13.10 uur afgelopen.Ga naar voetnoot6 Bij het ver- | |
[pagina 232]
| |
laten van de zaal werd ik letterlijk bestormd door tientallen journalisten en cameramensen. Maar ik had afgesproken met Pat Mitchell en Frank Mankiewicz (de voormalige perschef van J.F.K.) om meteen in het televisieprogramma Panorama op te treden, dus ik werd per limousine afgevoerd. Tot woede van de collega's die enkele uren hadden gewacht. Dat was geen slimme zet, want er werd prompt rondgekletst, dat ik mijn verhaal aan Metromedia zou hebben verkocht. Dat was onjuist. Later heb ik wel voor 12.500 dollar een exclusief interview gegeven aan de National Enquirer, omdat zij de enigen waren die een behoorlijke prijs wilden betalen. Met al het heen en weer gereis naar de vs kon ik een forse dollarinjectie uitstekend gebruiken. Het gevolg van mijn De Mohrenschildt-activiteiten was als gebruikelijk een serie verdachtmakingen en roddels die niets met de realiteit had te maken. In Hilversum liet avro's Televizier als een der eersten C.B. van Drongelen aan het woord. Hij adviseerde de kijkers mij vooral niet serieus te nemen, want ik was geen journalist maar een fantast. Hij stak een soortgelijk relaas af op het Amerikaanse tv-station cbs om mijn positie als Nederlands journalist in de vs verder te ondermijnen. Ik had Van Drongelen eenmaal in mijn huis ontvangen in verband met zijn televisieprogramma, waarin hij jonge mensen op weg naar het concertpodium liet horen. De sovjetpianist Stanislav Ogalinsky (22) gaf eens een recital in mijn huis in Amsterdam-Noord. Ik nodigde Van Drongelen uit zodat hij de jonge Rus kon beluisteren en er in zijn programma zijn voordeel mee zou kunnen doen. Mij zwartmaken was blijkbaar zijn wijze om op die vriendelijkheid mijnerzijds te reageren.Ga naar voetnoot7 Carel Enkelaar ergerde zich zo aan het gedrag van de avro-medewerker dat hij dienaangaande bij de avro-leiding intervenieerde. Een andere schuinsmarcheerder die mijn status in de vs probeerde te ondermijnen, bleek de mij onbekende Peter d'Hamecourt van het Algemeen Dagblad. Hij zei tegen Wendell Rawls Jr. van de New York Times dat ik een onbetrouwbare journalist was van wie men nooit wist waar de feiten ophielden en mijn fantasie aanving. De tekst van deze collega kwam opvallend duidelijk overeen met de ‘informatie’ die de vaderlandse veiligheidsdiensten en het Ministerie van Buitenlandse Zaken jarenlang over mij hebben verspreid. Het artikel dat Rawls vervolgens schreef, schotelde de lezers van de Times nog meer onzin voor: zo zou ik verbonden zijn aan een onbekend televisiestation in Hilversum, waar hij de nos mee scheen te bedoelen. Hij had me in Palm Beach opgebeld toen ik bezig was met het artikel voor de National Enquirer. Rawls vroeg toen zelfs hoeveel geld ik op de bank had, wat ik dermate ongepast vond - Times of geen Times - dat ik een einde aan het gesprek maakte. Omdat ik ook nog had geweigerd hem te infomeren wat de | |
[pagina 233]
| |
redenen waren geweest dat ik van Frieda Westerman was gescheiden, was hij uiteindelijk bij d'Hamecourt in Rotterdam beland, wat hem dus nog verder van huis had gebracht. Rawls mocht dan in 1977 de Pulitzer-prijs hebben gewonnen, ik verbaasde me over het dubieuze niveau van zijn vraagstellingen, die hoegenaamd niets te maken hadden met Dallas, J.F.K. of de rol van De Mohrenschildt in het leven van Lee Harvey Oswald. Later ontdekte ik dat Edward Jay Epstein kans had gezien George de Mohrenschildt te pakken te krijgen nadat hij uit Brussel was verdwenen. Ten tijde van diens dood was hij aan een interview met hem bezig. Epstein publiceerde in 1978 Legend: The secret World of Lee Harvey OswaldGa naar voetnoot8, waarin hij De Mohrenschildt een prominente plaats toekende. In bijlage D van dat boek stelt Epstein een aantal vragen aan de geheime diensten. Enkele uren voor zijn ‘zelfmoord’ zou George aan de interviewer hebben meegedeeld dat J. Walter Moore, een functionaris van de Binnenlandse Contactendienst van de cia in Dallas, hem had aangemoedigd zijn contact met Oswald warm te houden. Ook had De Mohrenschildt zich bij Epstein beklaagd over herhaalde inbraken in zijn flat, waarbij bleek dat er papieren en documenten gekopieerd waren. In mijn dagboeken zullen alle gesprekken met George over een periode van tien jaar zijn terug te vinden, een periode waarin hij voortdurend beweerde bespioneerd te worden. Ik herinner me bijvoorbeeld George's paniek toen zijn wereldwijde adressenbestand op een dag uit zijn huis werd vermist. Het verwonderde me overigens dat George uiteindelijk met Epstein in zee was gegaan, omdat wij beiden steeds vraagtekens bij deze Dallas-onderzoeker hadden geplaatst. Op het moment dat De Mohrenschildt met mij naar Amsterdam reisde had Epstein, met een bod van vierduizend dollar voor een interview, eveneens jacht op de vriend van Oswald gemaakt. Ik heb geen verzameling aangelegd van de lawine aan verzinsels die voornamelijk in de vs over De Mohrenschildt (of mij) werd gepubliceerd. De journalist Dick Russell produceerde in 1992 een pil van 824 pagina's, The Man who knew too muchGa naar voetnoot9. Russell zei een document van twee pagina's onder ogen te hebben gekregen dat De Mohrenschildt vanuit Brussel zou hebben geschreven. Daar stond in dat hij de indruk had dat ik hem in Amsterdam met drugs zou hebben bedwelmd. ‘Whatever role Willem Oltmans himself played in the final days of George de Mohrenschildt, he has rarely been heard of from publicly since 1977’, aldus reporter Russell. Opmerkelijk was eveneens de toon van Gaeton Fonzi's boek The last InvestigationGa naar voetnoot10. Ook Fonzi was van huis uit journalist, al werkte hij voor een | |
[pagina 234]
| |
Congres-commissie om een aantal politieke moorden in de vs te helpen onderzoeken. Hij was de man die door Robert Tanenbaum naar Florida werd gestuurd om George de Mohrenschildt te gaan bezoeken, die - zoals ik Tanenbaum had meegedeeld - bij zijn dochter in Manalapan ten zuiden van Palm Beach was ondergedoken. Ook Fonzi's weergave van wat zich tussen George en mij zou hebben afgespeeld raakt kant noch wal. Op 29 maart 1977 bereikte Fonzi de villa waar George's dochter Alexandra woonde. Hij trof De Mohrenschildt niet thuis; die had zijn interview met Epstein onderbroken om boodschappen te doen. Het verhaal was dus dat toen George thuiskwam en hoorde dat Fonzi namens de Washingtonse onderzoekscommissie aan de deur was geweest, hij in een oververhitte reactie een kogel door zijn hoofd had gejaagd. Andere ‘onderzoekers’ hebben later geschreven dat de cia de gangster Santos Trafficante naar Manalapan had gestuurd om De Mohrenschildt voorgoed uit de weg te ruimen. Zelf ben ik ervan overtuigd dat George werd vermoord, een mening die door Jeanne de Mohrenschildt werd gedeeld, alhoewel deze dame aanvankelijk mij de schuld gaf van de dood van George. Ik ben van mening dat Jeanne de Mohrenschildt, ondanks haar ernstige alcoholproblemen, haar man heeft willen beschermen tegen zichzelf, om te voorkomen dat diens werkelijke rol in het leven van Lee Harvey Oswald ooit naar buiten zou komen. George had ernstige gewetenswroeging en wilde, ongeacht de consequenties, schoon schip maken. Dat kon de onzichtbare regering niet laten passeren, want hij zou een aantal geheim gebleven samenzweerders in de affaire-Dallas in zijn val hebben meegesleept. Het toppunt van idiotie was het in 1977 verschenen boek The Oswald FileGa naar voetnoot11 van de Britse advocaat Michael Eddowes. Deze meneer had zijn manuscript blijkbaar gereed toen De Mohrenschildt werd geliquideerd. Hij besloot als de bliksem een extra hoofdstuk toe te voegen en hoorde de klok luiden maar wist niet waar de klepel hing. Carel Enkelaar werd Carl Angelier. Vladimir Kouznetsov werd de heer Denisov. Volgens Eddowes - die een stap verder ging dan Dick Russell - zou ik De Mohrenschildt met drugs hebben weten te bedwelmen om hem fantastische verklaringen te ontlokken. George was met mij mee naar Amsterdam gegaan in de hoop dat de kgb hem (via mij) in veiligheid zou brengen, want het was volgens Eddowes immers heel goed mogelijk dat De Mohrenschildt altijd al een sovjetspion was geweest. Volgens deze ‘onderzoeker’ was Oswald zelf een agent voor de ussr en zouden er bewijzen zijn dat J.F.K. door toedoen van de kgb werd vermoord. Er zijn ook in Nederland Kennedy-buffs, die al jarenlang bezig zijn alle verzinsels over Dallas te verzamelen, zoals Arend Kistemaker in Hoorn. De tactiek | |
[pagina 235]
| |
van de samenzweerders is overduidelijk: hoe meer onzin er wordt verspreid, hoe verder men het spoor bijster raakt om de werkelijke daders van de moord op J.F.K. ooit op te sporen. |
|