In het land der blinden
(2001)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
23 Reporter (2)De voormalige hoofdredacteur van het Britse blad Punch, Malcolm Muggeridge, ving deel 1 van zijn autobiografie aan met een droevig citaat van Pascal: ‘Nous ne vivons jamais, mais nous espérons de vivre.’ En hij titelde zijn herinneringen Chronicles of wasted Time.Ga naar voetnoot1 Voor mij is zo'n terugblik op het leven van een journalist onbegrijpelijk. Erika van EeghenGa naar voetnoot2 gaf me met Sint-Nicolaas 1982 op Berkenrode in Heemstede Muggeridges boek Christ and the Media.Ga naar voetnoot3 Hierin beschouwde hij journalistiek als ‘a fraudulent occupation’. De media vertegenwoordigden volgens hem een ‘fantasy-machine’. Hij ging dieper in op het effect van wat ik al vele jaren noem ‘het ene oor in, het andere uit’, of kijken versus ‘zien en verwerkend’-kijken. Muggeridge constateerde dat de televisie het publiek een hoeveelheid leugens aansmeerde via ‘the sophisticated practice of Orwell's Newspeak and Doublethink, not to mention Big Brother's - or Sister's - appearances!’ Hij vervolgde: ‘To see through the eye is to grasp the significance of what is seen.’ Dit zien gebeurt via de geest. De camera is ‘mindless’, en neemt alleen op, maar verwerkt niet wat het ziet. De beelden van de camera worden becommentarieerd door presentatoren die, of bekeken door een publiek dat over onvoldoende achtergrondinformatie beschikt om ter zake doende conclusies te trekken. Wanneer Amerikaanse militairen in Vietnam huizen met vlammenwerpers in de fik steken, of wanneer een officier op straat in Saigon een Vietcong-soldaat door het hoofd schiet, kan aan de realiteit van de beelden niet worden getornd. Evenmin wanneer vluchtende Vietnamese dorpelingen door de Amerikanen met napalm worden bestookt. Maar er zijn ook de nodige opzettelijk vervalste beelden de geschiedenis in gegaan, zoals het dansje dat Hitler zou hebben uitgevoerd nadat Parijs was gevallen. Men had volgens Muggeridge de normale loop van Hitler gefilmd en er een aantal frames tussenuit geknipt, wat het effect van een dansje opleverde. Binnenkort ben ik vijftig jaar journalist. Op het Baarns Lyceum gaf dr. Maarten Schneider Nederlands. Later is hij directeur van de Rijks Voorlichtingsdienst geworden en hoogleraar perswetenschappen. Ik heb hem nog wel eens in Den Haag opgezocht toen hij gepensioneerd was en een hoge leeftijd had bereikt. Hij schreef het boek De Nederlandse krant in 1943.Ga naar voetnoot4 Daarin stelde hij dat er een tegenstelling was tussen de geschiedschrijver en de | |
[pagina 165]
| |
dagbladschrijver. Ik vocht dit bij hem aan. Ik ben er na een halve eeuw journalistiek bedrijven meer dan ooit van overtuigd dat mijn opvatting juist is: de dagbladjournalist die zijn geschiedenis niet kent, zal lapwerk leveren. Ook meldde dr. Schneider in 1943 het merkwaardig maar begrijpelijk te vinden dat journalisten geen memoires schreven. In 1985 begon mijn dagboek te verschijnen, waar hij me - net als Constandse - zeer complimenteus over schreef en met me over sprak. Hij zei dat toen ik voor de oorlog bij hem in de klas zat in Baarn, hij nimmer verwachtte dat ik na mijn veertigste jaar aan de lopende band boeken zou schrijven. Kortom, hij bekeek mijn leven met verwondering. Zonder in de behandeling van erfelijkheidstheorieën van Darwin, Mendel of Lamarck te treden, memoreer ik familie te zijn van Jan Frederik Oltmans (1806-1854), schrijver van historische romans als Het slot Loevestein in 1570, in 1834 gevolgd door De schaapherder in 1838. Nadien schreef hij tien novelles. Sir Walter Scott en Victor Hugo moet hij bewonderd hebben. De Leidse hoogleraar J. ten Brink schreef Geschiedenis der Noord Nederlandse Letteren in de XIXde Eeuw, in drie delen.Ga naar voetnoot5 In deel 1 werden Jacob van Lennep, Nicolaas Beets, Jan Frederik Oltmans (aan wiens schrijftafel ik deze reportage over mijn leven schrijfGa naar voetnoot6) en vijf andere auteurs door Ten Brink behandeld. Jan Frederik woonde de laatste jaren van zijn kortstondige leven in Steenderen. Zijn broer Abraham Oltmans (1811-1873), van wie ik afstam, hield hem zo veel mogelijk gezelschap.Ga naar voetnoot7 Everhard Johannes Potgieter (1808-1875) bezocht de eenzame schrijver geregeld, en bracht hem in contact met de redactie van De Gids,Ga naar voetnoot8 maar Jan Frederik had zijn alleenzijn te lief. Professor Ten Brink beschreef hem als ‘altijd zéér bescheiden en bijna schuchter’ en als iemand die zich steeds aan alle openbaarheid onttrok. ‘Het leven van Jan Frederik Oltmans was het leven van een kunstenaar en een geleerde’, aldus Ten Brink. ‘In zijn nalatenschap vond men een handschrift van een nieuwe roman. Oltmans had evenwel aan zijn broer Abraham opgedragen zijn werk te vernietigen. Zonder enige persoonlijke ijdelheid, zonder dorst naar glorie, wilde hij na zijn dood zijn lezers niet opnieuw lastigvallen.’ Hier past een anekdote uit 1996 in Pretoria. Koningin Beatrix, prins Claus en de kroonprins waren op staatsbezoek in Zuid-Afrika. De hofhouding en journalisten logeerden in de Crown Plaza Holiday Inn. Op een ochtend werkte ik op het terras aan mijn dagboek, toen vier leden uit de entourage | |
[pagina 166]
| |
van de majesteit (allen in uniform, met rangen van generaal en admiraal) en een vrouwelijke adjudant van de koningin, plaatsnamen aan een tafeltje naast mij. Ik zei tegen hen: ‘Ik zal ergens anders gaan zitten, want u dient wellicht staatszaken te bespreken’, en maakte aanstalten mijn spullen te pakken. Nee, dit hoefde niet, ‘maar,’ zei de admiraal, ‘ik heb laatst De schaapherder gelezen, dat hebt u toch geschreven?’ ‘Nou’, antwoordde ik, ‘dat was iets eerder, namelijk de broer van mijn overovergrootvader in 1838.’ Waarop de adjudante van Beatrix opmerkte: ‘Maar dan ziet u er nog uitstekend uit, meneer Oltmans.’ De schaapherder vertelde een verhaal uit de Utrechtse Oorlog (1481-1483). Het slot Loevestein in 1570 speelde in de Tachtigjarige Oorlog. Mijn vader gaf ons deze boeken te lezen in onze lyceumtijd. Er was geen doorkomen aan. Jan Frederik ontleende zijn historische romans uitsluitend aan materiaal van gebeurtenissen die zich honderden jaren eerder hadden afgespeeld. Hij presenteerde literatuur en liet Jan van Schaffelaar andermaal van de toren in Barneveld springen. Charles Montaigne sprak over parler au papier. Dat is wat ik als chroniqueur, als reporter en als dagboekschrijver vanaf de jaren dertig heb gedaan. Wanneer Frans Kellendonk me uitlegde soms een dag te knutselen aan een of twee alinea's op een pagina, luisterde ik sprakeloos naar zijn uiteenzetting en dacht slechts: waar haalt hij de tijd vandaan? Maar Frans produceerde literatuur, evenals Jan Frederik. Ik praat alleen maar als ik schrijf. Bij wijze van spreken: J.F. Oltmans zou er een roman rond hebben geborduurd als Suharto van de Borobudur-tempel zou zijn gesprongen. Ik vroeg Bung Karno om een introductie, filmde de generaal in zijn huis - waar hij zich in 2000 schuilhoudt om de guillotine voor zijn massamoorden te ontlopen - en hield hem sedertdien nauwkeurig in de gaten. Ik was dan ook de eerste journalist die de corruptie van het Indonesische generaalsregime in 1966 aan de orde stelde. De heer Darmadji was in oktober 1966 een topfunctionaris bij het Deviezen Instituut in Jakarta. Ik kende hem uit New York. Hij vertelde dat een zekere Louis Worms in kamer 349 van Hotel Indonesia logeerde om een leverantie van tankers ter waarde van driehonderd miljoen door het Verolme-concern rond te krijgen, een investering met een garantie van de Nederlandse regering - wat betekende: de belastingbetaler. Worms was eerder corrupt bezig geweest bij de levering van de tanker Elisabeth Broere. De oliemaatschappij Pertamina werd voorgezeten door generaal Ibnu Sutowo, een van de machtigste, maar ook corruptste officieren van Indonesië. Ik ben linea recta naar de kamer van Worms gegaan en confronteerde hem met mijn informatie. Hij vroeg me de zaak te laten rusten, ook vanwege de nauwe banden tussen het Verolme-concern en de koninklijke familie. Er was | |
[pagina 167]
| |
zelfs sprake van een ondertekening van het contract op paleis Soestdijk, in tegenwoordigheid van prins Bernhard.Ga naar voetnoot9 Dit soort kletspraatjes werkt in Madurodam altijd als dynamiet: een Oranje erbij betrokken? Bek houden. Mijn opvatting van journalistiek bedrijven was een andere. Bij thuiskomst in Amsterdam stelde ik een reportage op van zeven pagina's voor het weekblad De Spiegel in Wageningen.Ga naar voetnoot10 In De Telegraaf brulde Worms natuurlijk dat ik ‘infame leugens’ had geschreven. Een juridisch adviseur van Verolme dreigde met rechtsmaatregelen en bood vervolgens aan de oplage van De Spiegel op te kopen, ook wanneer deze reeds naar de nieuwsstallen onderweg was. Generaal Ibnu Sutowo verscheen in hoogsteigen persoon in Nederland. Tijdens een persconferentie op Schiphol zat ik recht tegenover hem, en door hem naar waarheid vragen te stellen konden zij die echt nauwkeurig keken, met het blote oog zien dat hij zat te liegen. Het journaille reageerde tekenend voor Hollandse collegialiteit en met de bekende blindheid voor de feiten. In de auto hoorde ik vara's Dingen van de dag spreken over ‘de onbetrouwbare journalist Oltmans’.Ga naar voetnoot11 Verolme gaf een communiqué uit met als titel: ‘Sutowo zéér betrouwbaar’. Trouw: ‘Worms stapt naar officier van justitie en Raad voor Journalistiek’.Ga naar voetnoot12 ‘oltmans omgekocht’ beweerde de Haagse Courant in vette letters op de voorpagina. Ik vroeg mr. J.C.S. Warendorf om te protesteren. Daarop verscheen de volgende dag de kop ‘Oltmans slachtoffer van zetfout’. In Het Parool kreeg Worms, een ordinaire oplichter, een paginagroot interview. Hij was ‘nerveus en geknakt’. ‘Miljoenenorder dreigt ons land te ontglippen’, waarschuwde De Tijd. Haagse Post: ‘Oltmans blijft zijn spel spelen’. Maar ik deed slechts wat van een journalist wordt verwacht. Later ben ik ook Cornelis Verolme in zijn villa in Ridderkerk gaan filmen voor de nts. Hij wilde eerst niet met mij spreken, maar Carel Enkelaar deelde hem mee dat hij besloot wie het gesprek zou maken, en niet de scheepsbouwer. ‘U moet liever niet over corruptie schrijven,’ aldus Verolme, ‘wanneer ik eens een boekje open zou doen over corruptie in Nederland, dan zou Den Haag te klein zijn. Hoe denkt u dat ik mijn scheepswerf in Brazilië heb kunnen bouwen?’ Hij had gelijk: Lockheed volgde tien jaar later. Maar wat had ik daar als reporter mee te maken? Waarom zou ik me opstellen zoals het merendeel van de collega's blijkbaar opportuun vond? Vijftien jaar later wist de hele wereld dat Ibnu Sutowo de grootste smeerlap van corrupt Jakarta was, en moest zelfs Suharto hem laten vallen. Een andere boef die ik in De Spiegel bij zijn lurven pakte was Adam Malik. | |
[pagina 168]
| |
Dat was een prominente verrader van Bung Karno, en minister van Buitenlandse Zaken van het fascistische generaalsregime. Malik was oorspronkelijk trotskist. Dan weet je genoeg. In 1947 was hij al met een staatsgreep bezig en liet Sukarno hem opsluiten. In de gevangenis leerde hij eveneens Werner Verrips (cia) kennen. Toch slaagde de man er later in opnieuw een wit voetje bij Bung Karno te halen. Dat was een van de rampzaligste karaktereigenschappen van de president: hij geloofde heilig in boetedoening voor zonden. Op het Baarns Lyceum hockeyde ik met een Boegineze prins, Abdul Azis, die later een coupje tegen Bung Karno pleegde. Hij werd voor zes jaar opgesloten, kwam vrij en ging op het Istana met Sukarno rijsttafelen. Ze werden weer vrienden. Maar mijn voormalige hockeyvriendje zou zich later niet, als Malik, opnieuw tegen Bung Karno keren. In New York was Lad Johnson secretaris van de Indonesische Kamer van Koophandel in Wall Street. Hij had gezien hoe ik Ibnu Sutowo, een der machtigste figuren in Jakarta, had aangepakt, en riep me om van hem een dossier-Malik in ontvangst te komen nemen. De minister was tot over de oren betrokken bij corruptie met rijstleveranties uit de vs. Hij had met zijn kornuiten acht miljoen dollar verduisterd via een louche advocaat, Widjatmiko. Opmerkelijk was dat dit keer de keurige sultan Hamengku Buwono ix van het presidium van Indonesië bij de affaire was betrokken. Ik toog maar weer naar Wageningen, en op 17 mei 1967 verscheen een uitgebreide reportage. Malik zond onmiddellijk met de nodige tamtam advocaat Tasjrif naar Den Haag, en ja hoor, de minister begon een proces tegen mij. Daarop publiceerden wij op 16 september 1967 het originele stuk, ondertekend door Suharto, de sultan en Malik, waarin Widjatmiko werd gemachtigd rijst in de vs te kopen. Ook die affaire verdween daarop uit de publiciteit als sneeuw voor de zon.Ga naar voetnoot13 Jan Frederik bediende zich van eeuwenoude historische romanfiguren. Ik, Willem Leonard, heb anderhalve eeuw later voornamelijk geschreven over tijdgenoten, die ik - voorzover binnen de mogelijkheden - zo veel mogelijk zelf ontmoette om persoonlijke indrukken op te doen. Zelden heb ik me zo vergist als met Suharto. In 1966 kwam het gewoon niet bij me op dat een zo innemend glimlachende Javaan tot de meest onvoorstelbare massawreedheden in staat zou kunnen zijn. Een vergelijkbare ervaring als die van Hannah Arendt overkwam mij in 1966 in Jakarta. Op een receptie ten paleize, ter gelegenheid van de eedaflegging door de nieuwe Indonesische ambassadeur voor Pakistan, vroeg president Sukarno aan generaal Suharto mij een televisie-interview te geven. Suharto nam keurig met een saluut voor het staatshoofd de opdracht in ontvangst. Hij keek op zijn horloge en zei me in het Indonesisch om de volgende ochtend, 26 oktober | |
[pagina 169]
| |
1966, om 09.00 uur in zijn huis te zijn. Drie weken had ik hemel en aarde bewogen de man voor de camera te krijgen, en dankzij Bung Karno zou ik slagen. Helaas sprak hij bij de opname in het Indonesisch, soms nauwelijks verstaanbaar. Omdat er geen tijd was voor een vertaling kon ik hem niet van repliek dienen. Hij vertelde dat het vermoorden van zes generaals in de nacht van 30 september 1965, aantoonde dat een bloedbad, georganiseerd door de communisten, ophanden was. ‘Hebt u er wel eens over nagedacht,’ waagde Suharto te stellen, ‘wat er met ons militairen zou zijn gebeurd indien de pki gewonnen had?’ De strijdkrachten zouden er derhalve op toezien dat de communisten nooit meer aan de bak zouden komen. Om die reden - al zei hij het niet met zoveel woorden - had de tni alles wat links of rood dacht overhoopgeschoten, bij honderdduizenden tegelijk. De doorbraak om generaal Suharto eindelijk te zien als de man die hij was, en niet langer als de militair die ik dacht dat hij was, kwam in 1970. Het was Dewi Sukarno die mijn ogen opende voor de realiteiten in Jakarta. Zij had het drama van 1965 van zeer nabij meegemaakt. Zij had te elfder ure nog een maaltijd gearrangeerd tussen Bung Karno en de generaals Nasution en Suharto. Bij die gelegenheid was een prachtige foto genomen, die zij op mijn verzoek uitleende aan André Spoor, hoofdredacteur van de nrc. Deze onvervangbare foto werd prompt van Spoors bureau in het nrc-gebouw gejat. Tussen het bezoek aan Jalan Tjendana 8 in Jakarta in 1966 en de kennismaking met mevrouw Sukarno op 24 maart 1970 in Parijs, twijfelde ik steeds meer aan mijn oorspronkelijke kijk op deze Indonesische dictator. Amerikaanse en ook Nederlandse media hadden er altijd een handje van gehad Bung Karno voor tiran uit te maken. Vadertje Drees en Amerikaanse senatoren vergeleken hem met Hitler. Maar het was Suharto die in 1965 hoogverraad pleegde om, met in zijn rug de steun van de rijke westerse zichtbare en onzichtbare regeringen, de onderdrukker en despoot van het Indonesische volk te worden. Westerse belastingbetalers pompten een kwarteeuw lang via de diverse Jan Pronken miljarden en miljarden dollars in het corrupte generaalsregime in Jakarta. Vijf jaar na de illegale machtsovername zonden we de toenmalige majesteit op staatsbezoek. De prins-gemaal werd Suharto's vaste golfpartner als hij naar orang-oetangs ging kijken op Kalimantan. Ik stak ook toen niet onder stoelen of banken dat ik daar faliekant tegen was, waardoor de Haagse onzichtbare overheidsguerrilla om mijn werk en leven als journalist onmogelijk te maken alleen maar verder escaleerde. Ook de nos kon mij na de open brief aan Suharto, die ik op 16 april 1970 samen met Dewi in Parijs had geschreven, niet meer naar Jakarta sturen. Tot premier Lubbers me in 1994 meenam heb ik daar überhaupt niet kunnen | |
[pagina 170]
| |
terugkeren. Ik begreep van Carel Enkelaar niet dat hij overstapte op mr. Anthonie C.A. Dake, de gefortuneerde grote baas van Cemsto-schoonmaakbedrijf, geldschieter van onder andere NRC Handelsblad, en op zijn best parttime reporter. Hij mocht in 1970 naar Jakarta reizen om voor de nos het tweede televisie-interview met Suharto op te nemen. De NRC beschreef het gesprek na vertoning als ‘Suharto en zijn butler’. Begin jaren zeventig zou Dake in West-Berlijn promoveren op een studie over de rol van de Indonesische communisten tussen 1959 en 1965, zigzaggend tussen Moskou en Peking.Ga naar voetnoot14 Schaamteloos dankte hij professor Guy Pauker van de Rand Corporation (een cia-denktank) ‘who was most helpful as a scholar and friend offering criticism and suggestions for improvement’. De door Pauker aangebrachte verbeteringen betekenden dat de cia in het met een universitaire graad bekroonde werk van Dake niet voorkwam. Dake verluchtte zijn boek met foto's van onder andere zijn bezoeken aan generaal Nasution en Adam Malik, terwijl ander fotomateriaal zorgvuldig werd geselecteerd om Bung Karno als handlanger van de pki en D.N. Aidit neer te zetten. Op 3 mei 1973 woonde ik de presentatie van Dake's studie bij. Hij vertelde dat hij materiaal van de Indonesische inlichtingendienst had ingezien. Ik stelde hem een reeks vragen en dreef hem steeds meer in het nauw. Als laatste vraag bewaarde ik deze: ‘Hoe kun je een boek over de coup van 1965 in Jakarta schrijven terwijl de cia in je namenregister niet voorkomt?’ ‘Nee,’ zei hij, ‘ik heb niets over de cia met betrekking tot de coup kunnen vinden.’ Hij werd warempel door het merendeel der aanwezigen om die opmerking uitgelachen. Later kwam hij naar me toe en zei: ‘Ik heb je niet uitgenodigd omdat ik dacht dat je tegen mijn boek was.’ Ik antwoorde: ‘Ik ben tegen geen enkel boek. Ik ben alleen tegen manifeste geschiedvervalsing en leugens. Jakarta 1965 was een cia-coup en jij kon niets vinden?’ Malcolm Muggeridge noemde ons vak in een terugblik op zijn journalistieke leven ‘a fraudulent occupation’. Als voorbeeld besprak hij een incident uit de oorlog in Biafra. Een gevangene zou worden geëxecuteerd en men had een cameraploeg laten aanrukken om het voltrekken van het vonnis op film vast te leggen. Een seconde voor het bevel ‘vuur!’ werd gegeven, riep de cameraman: ‘Cut!’ Zijn batterij was op en diende vervangen te worden. Terwijl de nieuwe batterij werd geplaatst ontspanden alle aanwezigen, inbegrepen het slachtoffer, waarop de cameraman routineus riep: ‘Action!’ En met een salvo van schoten viel de man op de grond, ‘to be shown in millions of sitting rooms throughout the so-called civilised world’.Ga naar voetnoot15 Mugge- | |
[pagina 171]
| |
ridge verweet de camera's nog barbaarser te zijn dan de kijkers of het vuurpeloton. Reporter Muggeridge keek terug op zijn leven als wasted (verknald, verspild). Hoe is het mogelijk? Hij was jarenlang hoofdredacteur van Punch. Ik ben vanaf het derde jaar dat ik journalist was, door toedoen van frauduleuze ministers en overheidsdienaren, door de goegemeente met de nek aangekeken, door sommige collega's verraden, maar dit heeft me nooit verhinderd mijn eigen weg te gaan. Ik leerde namelijk steeds beter zien. ‘If a person does not become what he understands,’ schreef Søren Kierkegaard in 1846 in zijn dagboek, ‘he does not really understand it.’Ga naar voetnoot16 |
|