In het land der blinden
(2001)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
22 Peter (1)Gedurende de aanloop naar het beslissende keerpunt in mijn leven in 1970 vond een uitzonderlijke gebeurtenis plaats die van doorslaggevende betekenis en invloed zou zijn op de denktank in mijn eigen hoofd. Ik nam eens kennis van een soortgelijk voorval in het leven van de politieke filosofe Hannah Arendt. Zij woonde het proces van Adolf Eichmann in Jeruzalem bij en ontdekte voor het eerst van haar leven ‘the banality of evil’. Er was eigenlijk weinig ‘demonic or monstruous’ aan de man te ontdekken, noch tijdens de politieverhoren voorafgaand aan het proces, noch tijdens de zittingen zelf.Ga naar voetnoot1 Wat zij zichzelf die dagen in Jeruzalem bijzonder kwalijk nam was ‘the absence of thinking’ over de gruwelen waar die onopvallende meneer Eichmann toe in staat was geweest en waarvoor hij in 1962 werd gefusilleerd. Arendt verweet zichzelf blind te zijn geweest voor hetgeen als ooggetuige in de rechtszaal voor het eerst tot haar doordrong: tot welk kwaad mensen in staat zijn die nauwelijks zouden opvallen wanneer je hen op straat zou tegenkomen. Arendt had zich verkeken. Op 19 mei 1967 liep ik in Amsterdam op straat tegen Peter van de Wouw (toen 21) uit Brabant aan. De ontmoeting sloeg bij me in als de bliksem, als een dubbele voltreffer, zowel op mijn geest als op mijn seksualiteit. Na een gezamenlijk bezoek aan een herensauna, alwaar we in een intense omstrengeling een lading overtollig zaad loosden, begonnen we pas aan onze eigenlijke eerste ontmoeting. We raakten in een geanimeerd gesprek op het terras van mijn toenmalige stamkroeg, het American Hotel. Op het tafeltje voor hem lag een boek dat hij aan het lezen was, een persoonsbeschrijving vanuit een psychoanalyse.Ga naar voetnoot2 Hij vertelde erover. Ik bladerde erin. Zoals mevrouw Arendt zich in Jeruzalem met een schok realiseerde hoe verborgen de waarachtige omvang van kwaad in de geest van een ogenschijnlijke doorsneeburger kon zijn, zo besefte ik die namiddag - en voor mij was ook dit een schok - dat ik eigenlijk nul komma nul wist over dat mysterieuze, onvoorspelbare en onvervangbare orgaan in mijn lichaam: de computer in mijn hoofd. Het was Peter (toen nog een jonge onderwijzer in Tilburg; later acteur hier, in Londen en in Zuid-Afrika) die met zijn uitleg over het belang van het boek dat hij las, me wakker schudde en voor het eerst deed inzien dat er een terrein braak lag in mijn geest. Het verwonderde hem kennelijk dat ik twintig jaar na Nijenrode in international relations en politiek was blijven steken. De opleiding tot diplomaat op het noib in Breukelen omvatte slechts twee uur elementaire, theoretische psychologie in de week, colleges die werden gegeven door drs. J.M.L. Peters. In Yale kwamen de mind sciences er in het | |
[pagina 158]
| |
geheel niet aan te pas. Dus bij de ontmoeting met Peter was mijn kennis over het brein een compleet onbeschreven blad. Ik vertelde hem over mijn jongste ervaringen in Dallas met George de Mohrenschildt en hoe ik de bloedbroeder van Lee Harvey Oswald op aanwijzingen van de Utrechtse paragnost Gerard Croiset had gevonden.Ga naar voetnoot3 Hij kende het werk van professor W.H.C. Tenhaeff en het Instituut voor Parapsychologie in Utrecht, en wilde tot in detail weten hoe een en ander was verlopen. Enkele weken later zijn we op een middag onaangekondigd bij Croiset binnengestapt. Terwijl we met elkaar spraken kreeg de helderziende weer de maagpijnen waar hij aan leed. Hij nam dan meestal direct een rauw ei, net zoals toen ik in 1964 als zijn tolk met hem optrad in de Irv Kupcinet Television Show in Chicago. Deze keer wilde hij zo snel mogelijk een rauwe haring hebben. We lieten Peter achter bij zijn vrouw en sprongen in mijn sportauto, op weg naar een haringstal. Onder vier ogen vroeg ik Croiset in de auto welke indruk Peter op hem had gemaakt, dus wat hij in hem had ‘gezien’. ‘Die jongen heeft een van de zuiverste aura's die ik ooit heb waargenomen’, en daar liet hij het bij. Croiset was een man van weinig woorden en korte, bondige uitspraken wanneer het voor hem vragen naar de bekende weg waren. Hij kon de telefoon opnemen, een antwoord blaffen en zonder plichtplegingen de haak er weer op smijten. Ik kan geen kleurschakeringen rond menselijke organen waarnemen, zoals een paragnost dit doet. Toch was de flits toen onze ogen elkaar in 1967 voor het eerst kruisten, voor mij voldoende om zeker te weten dat ik hem in mijn armen wilde sluiten, indien mogelijk voor altijd. Peter en ik zouden in 1967 nog één seksuele ervaring beleven en daarna waren we echte vrienden.Ga naar voetnoot4 Na het verhaal over Croiset vertelde ik hem op het American-terras ooit eens benaderd te zijn door een grafoloog die zeer markante uitspraken had gedaan over mijn handschrift. Ook daar bleek hij zeer geïnteresseerd in te zijn. Ik belde Bruinsma op, we waren welkom en reden naar de Churchill-laan. Peter gaf hem een cahier met aantekeningen. Als een mitrailleur ratelde Henk zijn indrukken af, en Peter viel van de ene verbazing in de andere.Ga naar voetnoot5 Vier jaar later werkte hij aan een nieuw boek. Bruinsma wist dat Peter en ik inmiddels hechte vrienden waren geworden, want ook hij bevond zich dikwijls op het American-terras. Hij vroeg me om een brief van Peter aan mij, om een voorbeeld te hebben van hoe een persoonlijkheid veranderingen kan ondergaan onder invloed van vriendschap. | |
[pagina 159]
| |
In 1972 publiceerde H.G. Bruinsma Handschrift en seksualiteit, waarin hij op pagina 148 het handschrift van Peter uit 1967 afdrukte en op de pagina ertegenover een gedeelte van een brief uit 1971, welke met ‘Lieve Willem’ begint.Ga naar voetnoot6 In een begeleidende tekst schreef hij dat iemand door middel van een positief contact met bijvoorbeeld een vriend, aan zelfstandigheid en innerlijke kracht kon winnen. Peters penvoering was krachtiger geworden, zijn schrift regelmatiger, hij had aan evenwicht gewonnen. De Britse auteur Samuel Butler schreef eens: ‘A chicken is but an egg's way of making more eggs.’ Tot 1967 had ik mezelf steeds gezien als journalist die braaf artikelen produceerde en dit de rest van zijn leven zou blijven doen omdat dit journalisten eigen was, zoals het kippen eigen is eieren te leggen, ook al haalt de boer ze dag in dag uit weg. Een kip heeft immers geen notie van het feit dat haar nageslacht sinds jaar en dag als roereieren bij het ontbijt van de boer wordt geserveerd? Alhoewel? Peter liet in mijn leven op exact het juiste moment de wekker afgaan. Ik was als de kip bezig geweest en leerde van deze jongeman om te lezen en nog eens te lezen. Eindelijk besefte ik dat ik op het Baarns Lyceum, Nijenrode en Yale eigenlijk nooit verder dan het aap-noot-mies van het ware leven was gekomen. Zonder Peters wake-up call zou ik de koers van slaapwandelen op de automatische piloot ook na 1967 onverstoord hebben voortgezet en zou ik op mijn 75ste jaar waarschijnlijk evenveel ‘gezien’ hebben als de gehandicapte president Abdurrachman Wahid van Indonesië. Door Peter ontdekte ik the universe within.Ga naar voetnoot7 Door hem ben ik pas echt gaan leven. Het klinkt wellicht pathetisch, maar ik geloof - omdat mijn vader er heilig in geloofde - dat het leven een pelgrimstocht is.Ga naar voetnoot8 Sinds 1967 heb ik dan ook altijd Peters hand in de mijne gevoeld, ook toen hij met Edwin in Johannesburg was en ik mijn studiootje in de Jordaan bewoonde. Het familielid waar ik sinds onze jeugd in België het meest mee bevriend ben geweest, was professor dr. Alexander Poslavsky, in de jaren zestig geneesheer-directeur van de Willem Arntszhoeve in Den Dolder.Ga naar voetnoot9 Hij juichte mijn ontdekking van Peter - met wie hij later ook eens alleen sprak - van harte toe. Hij adviseerde om Carl Rogers te lezen, verbonden aan het Behavioral Sciences Institute in La Jolla, Californië. Een cruciaal winstpunt bij de kennismaking met de denkwereld van Rogers was, dat hij het van het allergrootste belang achtte dat ieder mens, in de woorden van Søren Kierkegaard, ernaar streefde ‘to be that self which one truly is’. Als psychotherapeut begreep Rogers uitstekend dat dit makkelijk is gezegd maar erg moeilijk | |
[pagina 160]
| |
- voor velen, of zelfs onmogelijk - gedaan. ‘I find,’ schreef Rogers, ‘that many individuals have formed themselves by trying to please others, but again, when they are free, they move away from being this person.’ Nu benader ik een veelbetekenend moment bij deze zelfanalyse. Rogers citeerde - en ik las dit in 1967 - uit een reactie van een patiënt aan het einde van de behandeling: ‘I finally felt that I simply had to begin doing what I wanted to do, not what I thought I should do, and regardless of what other people feel I should do.’Ga naar voetnoot10 Voilà. Dit was een van de belangrijkste lessen volgend op de aanvankelijke flirt met Peter, die explodeerde in een levenslange vriendschap, aangevuld met de kennis van psychiater Poslavsky, die me op het spoor van Rogers zette. Ik had de reactie van Rogers’ patiënt niet slechts op papier zien staan, ik verwerkte de betekenis ervan in mijn brein en wist dat ik bij het vervolg van mijn pelgrimstocht permanent op dat kompas zou varen. Vandaar dat op 17 april 2000 het volgende gebeurde in de hal van het advocatenkantoor Houthoff Buruma aan de Scheveningseweg in Den Haag. Ik was er in afwachting van de arbitragezitting om vast te stellen welke schade de Staat der Nederlanden mij tussen 1956 en 2000 heeft berokkend. Er stapte een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in maatkostuum met grootkruis op me af en zei: ‘Meneer Oltmans, ik ben die-en-die van het ministerie, ik heb me nog niet aan u voorgesteld en ook nog geen hand gegeven.’ Vertaald naar mijn ‘chip’ symboliseerde die man 44 jaar treiteren door Buitenlandse Zaken, dus antwoordde ik: ‘Meneer, u denkt toch niet dat ik u een hand geef?’, waarop de diplomaat zich met een rood hoofd afwendde.Ga naar voetnoot11 Het incident was door het hele gezelschap opgemerkt en deed in Den Haag algauw de ronde als ‘de zoveelste stunt van Oltmans’. Deze reactie kwam echter gewoon uit het merg van mijn botten, godzijdank. Overigens ben ik Carl Rogers op 6 oktober 1972 in zijn huis in La Jolla, Californië gaan bezoeken. Hij was een van die mensen om nooit te vergeten. Ik bracht vrijwel de hele dag met hem door. De ramen stonden open en een kolibrie - humming bird is een mooier woord - vloog de kamer in. Aangezien dit vaker gebeurde stond een vangnet gereed. Als een professor Prikkebeen vloog Rogers in de rondte en slaagde er inderdaad in het beestje weer naar buiten te werken. Ik zou me dit altijd herinneren. Professor Rogers was zo vriendelijk me in de late middag naar het vliegveld te rijden. Ik bedankte hem voor alle uren die hij voor het interview had willen vrijmaken en stapte na een handdruk uit. Daarop draaide hij van achter het stuur het portierraam open aan de zijde waar ik stond en zei: | |
[pagina 161]
| |
‘Usually I don't like journalists, but I do like you.’ Ik realiseerde me: zonder Peter en Poslavsky zou ik Rogers nooit hebben ontmoet. In de jaren negentig, toen ik als gevangene van Den Haag van een minimumuitkering leefde in Amsterdam en het proces om schadeloos gesteld te worden nog aan de gang was, stelde men altijd weer de vraag hoe het mogelijk was dat ik de strijd voortzette tot het bittere einde. Natuurlijk was het buitengewoon hinderlijk om in eigen land zovele jaren genegeerd en uitgekotst te worden. Daarom was ik een belangrijk deel van mijn leven niet hier. Elders waren er mensen te over, die opmerkingen maakten à la Carl Rogers, een der belangrijkste Amerikaanse psychologen uit de vorige eeuw.Ga naar voetnoot12 Wie verder leest zal misschien eindelijk beseffen what is rotten in the state of Holland. Wie weet doet men er in dit late uur nog zijn voordeel mee. Hoe het kwam dat ik aan de vriendschap met Peter voor de rest van mijn leven ruim voldoende had en niet alsnog op zoek ben gegaan naar een Petra, is uiteraard een verhaal op zichzelf. Het is in detail opgetekend in de 67 meter dagboeken.Ga naar voetnoot13 Dito waarom het uiteindelijk jongens en niet meisjes werden. Het begon natuurlijk op De Horst, waar voor de oorlog seksualiteit in de taboesfeer rondwaarde. Je zag een tante Poslavsky opeens met een ballon in haar buik, maar het werd als onwelvoeglijk beschouwd je er een opmerking over te permitteren. Grootmama Poslavsky regeerde onze clan met vrome discipline. Zij was op school in Semarang door de nonnetjes grootgebracht. Haar Victoriaanse aanleg sijpelde via haar dochter - mijn moeder - naar ons door. Mijn vader was minder op etiquette gericht, maar achtte het geen conflict waard haar op dit punt tegen te spreken. Ook het feit dat vrijwel de hele familie een instrument bespeelde, met uitzondering van mijn vader, was geïnspireerd door oma's wensen. In Sprimont stonden in de muziekkamer twee vleugels. We hebben in België eens met uitsluitend familieleden de Kinder Symphonie van Haydn opgevoerd. Ik was heel klein en bepaalde me tot de triangelpartij. Maar ik mocht wel mee naar een concert in Luik, waar Pablo Casals zijn eigen compositie voor veertig cello's dirigeerde, en waar de zuster van mijn moeder, tante Jetty MeijerGa naar voetnoot14, in meespeelde. Grootmama speelde tot op hoge leeftijd viool, piano en harp.Ga naar voetnoot15 Er werd dus van kinds af aan kamermuziek gemaakt op De Horst. Om die reden kon ik in 1949 de cellopartij van het eerste pianokwartet van Gabriel Fauré op het conservatorium van Yale University meespelen. Op de lagere school was ik verliefd op de dochter van de veldwachter van Bosch en Duin. Op de Zeister School Vereniging zette het drama zich voort | |
[pagina 162]
| |
met holderdebolder-bevliegingen voor verschillende jongedames, een trend die op het Baarns Lyceum werd voorgezet in die mate dat ik er, ten overstaan van de hele school, voor bij Sinterklaas werd geroepen. De goedheilig man gaf me een ‘baby’, een pop dus. Op Nijenrode verloofde ik me met een stewardess van Air France die ik aan een vliegtuigtrapje van een Dakota had ontmoet in Parijs. In Yale had ik geen tijd voor dit soort grapjes, maar bij terugkomst in Amsterdam in 1950 belandde ik in een hopeloze jojo tussen een absoluut ideale en beeldschone levenspartner en een al even aantrekkelijke Indische jongen van negentien, toen een danser, later een der meest succesvolle ‘maquilleurs’ in Parijs en New York.Ga naar voetnoot16 Uiteindelijk koos ik begin jaren vijftig, na een levendige shuttle tussen haar en hem, voor hem. Het bezorgde me de eeuwige haat van haar moeder, omdat mijn toenmalige vriendin al enige jaren met de verkeerde man in Lausanne, Zwitserland was getrouwd. Toch slaagde zij er nooit meer in zich van hem los te maken, wat tot haar vroegtijdige dood zou leiden.Ga naar voetnoot17 Ik had in de jaren vijftig, nadat Rex van het toneel was verdwenen, twee andere Indische jongens - beiden hetero, beiden noemden zij een zoon naar mij - als bloedbroeder; een was sergeant van het Regiment van Heutsz en de ander bemanningslid van een onderzeeër. Ook dat waren vriendschappen voor het leven.Ga naar voetnoot18 Zij kenden mij alleen als hetero en moedigden me voortdurend aan om avontuurtjes met jongens achter me te laten en in plaats daarvan een vrouw als serieuze partner te selecteren. Op 6 juni 1955 zag ik op het Lido-terras een meisje zitten dat ik eerder in familieverband had ontmoet, en ik ging naar haar toe.Ga naar voetnoot19 Zij was in gezelschap van een vriendin, waarmee ik die dag verder op stap ben geweest en spontaan een coup de foudre mee beleefde.Ga naar voetnoot20 Ik ben van 1957 tot 1960 zelfs met haar getrouwd geweest, en hoe ook deze damesaffaire als een nachtkaars uit zou gaan heb ik in de betreffende en reeds verschenen dagboeken beschreven. Eigenlijk ben ik mij tussen 1950 en 1970 volledig bewust geworden, om Hannah Arendt te parafraseren, van the banality of sex. In 1967 arriveerde Peter als donderslag bij heldere hemel in mijn leven en natuurlijk meende ik aanvankelijk de minnaar voor de rest van mijn bestaan te hebben gevonden. Wat jongens betreft heb ik sedertdien op de vrije markt gezeten - met één onthutsend intermezzo van achttien maanden begin jaren tachtig - en | |
[pagina 163]
| |
heb al die tijd één vriend gehad die ik als erfgenaam beschouw (aangenomen dat er wat te erven valt) - en dat is Peter. David Barash, psycholoog en zoöloog van de University of Washington, citeerde in The Whisperings Within de uitspraak ‘We are such microscopic particles in so immense a universe that none of us is in a position to understand the world, much less to dogmatise about it.’Ga naar voetnoot21 Barash concludeerde terecht: ‘Whether we are risen apes or fallen angles, our potential as human beings is undeniable very great, but is isn't infinite. We could never know life as an earthworm, as a crayfish, as a giraffe. Whether a Pittsburgh steel-worker, an Iraqi farmer or a Japanese fisherman, the stuff of our lives is drawn from the stuff of being human.’ Sinds de ontmoeting met Peter in 1967 was ik in New York dag en nacht op zoek naar de menselijke stuff, maar wat was er de waarde van wanneer ik alleen zou blijven, zonder jongen, zonder meisje, zelfs zonder hond? Aristoteles constateerde meer dan drie eeuwen voor de geboorte van Christus al, ‘that to live alone one must be an animal or a god’. Nietzsche ging ervan uit dat wilde men alleen door het leven gaan, men dier én god moest zijn, en dus filosoof behoorde te zijn. Voor het enigma rond mijn relatie met Peter vond ik in oktober 1969 een passende rationalisatie toen ik de psycholoog Rollo May ontdekte en diens toen juist verschenen Love and Will las.Ga naar voetnoot22 Hij somde aan de hand van onze westerse cultuur en traditie vier vormen van liefde op: 1) seks, begeren, libido; 2) eros, de drang naar liefde en ‘gaat heen en vermenigvuldigt u’; 3) philia, oftewel vriendschap, broederliefde; en 4) agape of caritas, zoals het in het Latijn wordt omschreven: liefde die bestemd is voor het welzijn van de ander, ‘the prototype of which is the love of God for man’. Ik tekende na 1970 voor vorm nummer 3, met alle gevolgen van dien: eenzaamheid. De psychiater Anthony Storr schreef er een prachtig boek over. Hij vergeleek Ludwig Wittgenstein en Immanuel Kant. Geen van beide stichtte een gezin of onderhield doorlopende persoonlijke contacten. Beiden waren gepassioneerde verdedigers van hun autonomie. Beiden baseerden hun gevoel van eigenwaarde op hun werk, en niet op liefde van anderen. ‘Their search for truth gave meaning to their lives.’Ga naar voetnoot23 Wanneer ik later op Peter terugkom, werk ik dit besluit om alleen door het leven te gaan nader uit. |
|