In het land der blinden
(2001)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
21 Think tanks (1)Mijn moeder zei altijd: ‘Truth is stranger than fiction.’ Dat zei ze ook toen ik haar in 1970 deelgenoot maakte van mijn ervaringen die het directe gevolg waren van mijn besluit de leugens van Joseph Luns te ontmaskeren. Zoals gezegd probeerde deze minister, nadat beide Kennedys waren doodgeschoten, de mislukking van zijn Nieuw-Guinea-beleid in hun schoenen te schuiven. Vandaar dus de film van 24 mei 1970 met de top van het Witte Huis onder Kennedy. De bereidheid om te knokken voor de geschiedkundige waarheid tijdens de laatste fase in het slepende drama van maar geen afscheid kunnen nemen van de eertijdse koloniën in Azië, zou me totaal onvoorziene wendingen in mijn journalistieke werk brengen. McGeorge BundyGa naar voetnoot1 leverde niet alleen de beslissende bijdrage voor mijn corrigerende documentaire op de kletspraatjes van de minister van Buitenlandse Zaken, de club van top-J.F.K.'ers wilde blijkbaar iets terugdoen. Na afloop van de opnamen deed McBundy me een suggestie aan de hand. Hij adviseerde kennis te gaan maken met dr. Philip Handler, president van de National Academy of Sciences in Washington, de belangrijkste en meest prestigieuze think tank in de Verenigde Staten. Ik kon in 1970 niet voorzien dat dr. Handler een zeer persoonlijke vriend van me zou worden, met wie ik in 1981 aan zijn memoires zou werken. Op 4 november 1970, om 14.00 uur, wandelde ik voor het eerst de werkkamer binnen in het prachtige gebouw aan 2101 Constitution Avenue in Washington dc. Hij had geluncht met premier Lee Kuan Yew van Singapore. Het zou een Sukarno-achtige ontmoeting worden: we zaten vrijwel meteen op dezelfde golflengte. Collega Henk Hofland wist van dergelijke ontmoetingen niets beters te maken dan dat ik door mijn gesprekspartners ‘betoverd’ zou zijn geraakt.Ga naar voetnoot2 Handler was 53 jaar, ik 45. Hij een internationaal vermaarde biochemicus, ik een journalist uit de stal van Anton Constandse aan de Amsterdamse Nieuwezijds. Toch zou een meeting of minds plaatshebben die een van de hoogtepunten in mijn werk zou blijven. Ik vroeg hem of de mededelingen in de New York Times juist waren dat Amerikaanse en sovjetgeleerden plannen koesterden een Oost-West-denk-tank op te zetten. Hij wilde er in het toenmalige stadium niet veel over kwijt, maar gaf toe hierover een serie intense gesprekken te hebben gevoerd met zijn sovjettegenspeler M.V. Keldysh, president van de ussr Academy of Sciences. Zij hadden samen met geduld gewerkt aan de opbouw van wederzijds vertrouwen, en een dergelijk initiatief lag binnen bereik. | |
[pagina 151]
| |
Zoals McGeorge Bundy bij ons afscheid de tip meegaf naar dr. Handle te gaan, zo adviseerde de president van de National Acacemy of Sciences bij mijn vertrek het volgende: ‘Some day, you must go and see dr. Aurelio Peccei in Rome, a Fiat-man, who is also enthusiastic about the East West Think Tank project. He also founded his own remarkable organisation, the Club of Rome, you must look into.’ Ik realiseerde me terdege hoe ik was terechtgekomen in de top van een internationaal netwerk van voornamelijk wetenschappers en deskundigen: als direct gevolg van mijn gevecht met Luns. Over de jaren heb ik meer dan eens tegen mezelf gezegd dat ik de secretaris-generaal van de navo eens een bloemetje zou moeten sturen. De protracted chain reaction eindigde bovendien allerminst bij die eerste kennismaking met Philip Handler in Washington. Op 25 februari 1971 bezocht ik in Rome dr. Aurelio Peccei. Carel Enkelaar had via de Italiaanse televisie voor een cameraploeg gezorgd, opdat ik hetgeen dr. Peccei te vertellen had meteen op film zou kunnen zetten.Ga naar voetnoot3 Na verkennende opmerkingen (over het feit dat hij Fiat in Argentinië en China had geleid; met de Sovjets de Lada-fabrieken in Togliatti had neergezet; dat hij momenteel probeerde Olivetti uit het slop te halen en dat hij reeds vijf Bilderberg-conferenties van prins Bernhard had bijgewoond) wist ik in grote lijnen voldoende. Het was opnieuw bingo wat betreft mijn neiging betoverd te worden door ‘groten der aarde’.Ga naar voetnoot4 Aurelio deed me denken aan een Italiaanse filmmaker. We zouden tot zijn dood, op 14 maart 1984, intieme vrienden blijven. Ik was gekomen om zijn medewerking te verkrijgen bij het maken van een documentaire over een komende East West Think Tank. Uit ons gesprek bleek echter dat, onder auspiciën van zijn Club van Rome, aan het Massachusetts Institute of Technology (mit) werd gewerkt aan het eerst mondiale computermodel ooit. Hij zou me introduceren bij professor Jay Forrester, die de leiding had over het project. Forrester ontdekte system dynamics en paste het toe op de bestudering van ‘the behavior of the forces involved in the transition from growth to world equilibrium’.Ga naar voetnoot5 Forresters werk werd sinds 1957 mede gesteund door giften van de Ford Foundation, dus er lag in 1970 een verbinding naar McGeorge Bundy. Aurelio schetste wat Forrester zag als world system: ‘He means by it man, his social systems, his technology, and the natural environment. These interact to produce growth, change, and stress.’ De Club van Rome was bezig met het ontwerpen van een computermodel dat de onderlinge wissel- | |
[pagina 152]
| |
werking tussen ‘population, capital investment, geographical space, natural resources, pollution and food production’ onder de loep zou gaan nemen. Ook al kon ik me niet onmiddellijk een voorstelling maken van hoe Forrester en Dennis Meadows (zijn voornaamste medewerker) op het mit te werk gingen, voor mij stond vast dat ik meteen aan de slag diende te gaan om het in wording zijnde model ‘Limits to growth’ wereldkundig te maken. Bovendien gebeurde er die dag in Rome opnieuw iets wat een gigantische nieuwe draai aan mijn leven zou geven. Peccei stond erop dat ik bij een documentaire over ‘Grenzen aan de groei’ de Sovjets zou betrekken. Hiervoor diende ik ook in Moskou te gaan filmen. Hij zou me introduceren bij professor Jermen M. Gvishiani, vice-voorzitter van het Committee for Science and Technology van de Council of Ministers van de ussr, die bovendien de schoonzoon van sovjetpremier Aleksei Kosygin was.Ga naar voetnoot6 In 1950 beging ik op Yale de zogenaamde faux pas om een uitnodiging te sturen aan sovjetambassadeur Yacov Malik. Ook als student international relations was mijns inziens hoor en wederhoor een must bij opinievorming. Een reis naar het hol van de rode beer zelf was, twintig jaar later, echter het laatste waar ik behoefte aan had. De sfeer in mijn ouderlijk huis was zowel anti-Sukarno als anti-Sovjet. In Indonesië werd de kininefabriek in Bandung overgenomen door de regering. De kolonel Sriamin zwaaide er de scepter. In mijn familie werd Sukarno vervloekt. De moeder van mijn moeder hertrouwde voor de Eerste Wereldoorlog met graaf Ilia Poslavsky uit Rusland. Zijn vader was gouverneur-generaal voor de tsaar van Russisch Azië. De familie woonde in Tashkent, Oezbekistan. Mijn grootouders Poslavsky bevonden zich in de vs toen in 1917 de revolutie losbarstte in Petrograd. De zuster van mijn moeder studeerde aldaar cello aan het conservatorium,Ga naar voetnoot7 woonde bij de Poslavsky's en werd overvallen door de staatsgreep tegen de tsaar en diens familie. Zij werd naar Finland gesmokkeld en ontvluchtte het land. Mijn grootouders woonden enige jaren in Arizona, waar mijn tweede grootvader als ingenieur verbonden was aan de mijnen. Begin jaren dertig vestigden zij zich in Sprimont in de Ardennen. Wij brachten als kinderen alle vakanties door in Villa des Marronniers. Eveneens in de jaren dertig liet Stalin duizenden tsaristische officieren doodschieten. De drie broers van Ilia Poslavsky, de graven Alexander, Vladimir en Yuri, werden net als de tsaar zelf en diens familie, slachtoffer van communistische pogroms. Binnen mijn familie was de ussr een strikt taboe-onderwerp. Men liet het dagelijkse gebruik van de adellijke titel vallen, uit vrees voor mogelijke represailles door agenten van het Kremlin op voorma- | |
[pagina 153]
| |
lige elitefamilies die in de onmiddellijke omgeving van de Romanovs hadden verkeerd. Er verbleven voor de oorlog ook andere Russische vluchtelingen in Luik, zoals George de Mohrenschildt, de bloedbroeder van Lee Harvey Oswald. Na de Tweede Wereldoorlog en de snel toenemende barrage van antisovjetpropaganda in het Westen (met leuzen als ‘de Russen komen’Ga naar voetnoot8) werd in 1948 - parallel aan de oprichting van de navo (om de Russen tegen te houden) - een topberaad op De Horst gehouden tussen onze ouders, mijn twee broers en mij. De vrees dat de Sovjet-Unie ons zou gaan bezetten scheen ons toen reëel. Mijn broers Hendrik en Theo kochten een Lincoln-Zephyr convertible en vertrokken dwars door Afrika naar Cape Town, waar ze negen maanden later zouden arriveren. Ik besloot naar Yale College te gaan om diplomaat te kunnen worden. Mijn ouders verkochten De Horst en voegden zich in 1950 bij mijn broers.Ga naar voetnoot9 Een andere wijze les van mijn moeder: ‘Don't cry over spilt milk.’ Ondanks vrij heftige tegenzin arriveerde ik op 7 mei 1971 voor het eerst in Moskou. Ik werd opgewacht door mevrouw Mila Molkova van het kantoor van dr. Jermen Gvishiani. Vervolgens werd ik naar de viproom gebracht, de bagage werd door het protocol geregeld en binnen de kortste keren was ik ingekwartierd in het (afschuwelijke) Hotel Ukraina, een stalinistisch architectonisch monster. Op 13 mei 1971 ontmoette ik om 14.00 uur dr. Gvishiani, en filmde hem met een crew van Novosti.Ga naar voetnoot10 Hij vertelde dat wetenschappers in Moskou belangstelling hadden voor World Dynamics van Forrester, dat reeds in het Russisch was vertaald. Hij leek echter voorzichtiger dan Forrester en Peccei in zijn verwachtingen van de mit-computermodellen, die zouden leiden tot het eerste, wereldvermaarde ‘Limits to Growth’-rapport van de Club van Rome. Het was me duidelijk hoe ‘gauche’ ook Gvishiani, als top-apparatsjik in de sovjetbureaucratie, was bij het te woord staan van een westerse journalist. Zonder introductie van Aurelio Peccei had ik mijn reportage überhaupt nooit op dit niveau in Moskou kunnen beginnen. Hij werkte keurig de schriftelijk ingediende vragen af. Toch slaagde ik erin hem van zijn papiertje af te leiden. Hij verklapte zelfs dat hij in Madurodam was geweest en graag een film van dat miniatuurkoninkrijkje zou willen hebben om in Moskou te vertonen. Ik zegde hem dit toe. Dit volmaakt onschuldige muisje zou weer een typisch staartje krijgen. Gijs van der Wiel van de rvd zorgde ervoor dat de film er kwam, en deze werd door een topdiplomaat van de Nederlandse ambassade | |
[pagina 154]
| |
in Moskou afgegeven op het kantoor van Jennen Gvishiani. De chef protocol nam de film in ontvangst, en de Nederlandse ambtenaar van Buitenlandse Zaken in Moskou maakte van de gelegenheid gebruik om een cadens af te steken. Hij liet weten dat zijn ambassadeur en zijn ministerie niet begrepen waarom Gvishiani mij had ontvangen, omdat ik minder goed bekendstond in Den Haag. Het toeval wilde dat de chef protocol ooit diplomaat in Den Haag was geweest, dus hij was volkomen op de hoogte van hoe de bvd en de onzichtbare regering aldaar opereerden. Bij mijn volgende bezoek aan Moskou kreeg ik van hem dan ook een verslag in geuren en kleuren van hoe de ‘keurige meneer’ van het Haagse ministerie een poging tot karaktermoord op mij had gedaan, in de hoop dat mijn journalistieke werk ook daar zou mislukken.Ga naar voetnoot11 Ik had in de New York Times een reportage van Bernhard Gwertzman gelezen dat Lyudmila Kosygin, ofwel mevrouw Gvishiani, een boek had gepubliceerd over Amerikaans-Russische betrekkingen tijdens de revolutie (1917-1920). Zij was verbonden aan het Institute for the usa and Canada van de Russische Academie voor Wetenschappen. Ik informeerde hiernaar bij haar echtgenoot, dr. Gvishiani.Ga naar voetnoot12 Hij antwoordde dat zijn vrouw betrokken was bij de ontvangst van premier Pierre Trudeau van Canada en geen tijd kon vrijmaken voor een interview. Maar het bracht hem kennelijk op een gedachte. Hij zei dat ik de directeur van het usa Institute, dr. Georgi Arbatov, zou moeten ontmoeten. Dat was een goede vriend van hem, en tevens president Leonid Brezhnevs voornaamste adviseur in Amerikaanse zaken. Maar Arbatov was in Amerika, dus ik moest enkele dagen wachten, terwijl ik eigenlijk weer zo snel mogelijk wilde vertrekken. Op 15 mei 1970 betrad ik voor de eerste keer de werkkamer van professor Arbatov aan 2/3 Khlebny pereulok. Eindelijk ontmoette ik een Sovjet pro. Hier was een man - wat ook enigermate voor dr. Gvishiani gold, maar hij woonde in Moskou in hetzelfde huis als premier Kosygin en diende dus extra op zijn hoede te zijn - die veel ervaring had met westerse bezoekers. Zijn Engels was uitstekend en het gefilmde interview verliep vlot en prima.Ga naar voetnoot13 Vanaf het moment dat ik professor Arbatov ontmoette, wist ik dat hij de man zou zijn van wie ik het meest zou leren over Sovjet-realiteiten in de jaren zeventig en tachtig, opdat ook de anti-rode schellen van mijn ogen zouden vallen. Mijn familie was inderdaad meer dan anderen geïnformeerd over wat ertussen 1917 en 1937 in de ussr gebeurde onder leiding van Lenin en Stalin. Maar het was inmiddels 1967. Leonid Brezhnev maakte de dienst | |
[pagina 155]
| |
uit in het Kremlin, na Nikita Khrushchev op een verraderlijke manier te hebben weggewerkt. Het zijn de kwintessens van journalistiek - of politiek - om niet blind te zijn voor de steeds schuivende panelen van de geschiedenis en de macabere dans die we ‘de historie’ noemen. Dit was ook senator Fulbrights thema in Old Myths and New Realities. Ik deelde in 1970 de mening van de senator uit Arkansas, die in 1964 reeds schreef: ‘We can acknowledge the fact that the Soviet Union, though still a most formidable adversary, has ceased to be totally and implacably hostile to the West. It has shown a new willingness to enter mutually advantageous arrangements with the West and, thus far at least, to honour them. It has therefore become possible to divert some of our energies from the prosecution of the Cold War to the relaxation of animosity and to deal with the Soviet Union, for certain purposes, as a normal state with normal and traditional interests.’Ga naar voetnoot14 Handler en Peccei spraken in 1970 in de geest van wat senator Fulbright begin jaren zestig al bepleitte. Mijn ‘antenne’ registreerde the winds of change die ik in Moskou, tijdens mijn eerste reis naar de ussr, zou ontdekken dankzij Peccei, Gvishiani en Arbatov. Mijn moeders dictum dat de werkelijkheid al te dikwijls wonderlijker is dan de fraaiste verzinsels, ging in 1970 andermaal op. Dat besprak ik die dagen ook met haar. Alhoewel zij, als gevolg van de ervaringen van haar moeder, in hoge mate bezorgd was over mijn Moskouse escapade, besefte zij beter dan wie ook dat het Moskou van 1970 niet meer dat van 1917 was. Terwijl het menselijk verstand de eigenaardige gewoonte vertoont te willen vasthouden aan mythen van weleer - ook al wijzen de feiten in een andere richting -, de voorkeur lijkt blindelings uit te gaan naar de zogenaamde waarheid van de legende. Men prefereert blind te blijven, vooral om te voorkomen dat de mythe van haar piëdestal zou vallen, alsof het afzweren van wat er eens was of toen als waarheid gold, gelijk zou staan aan moedermoord. Nadat Oedipus de waarheid had ontdekt, stak hij zichzelf de ogen uit en trad af als koning van Thebes. Mijn moeder hield niet van tragikomedies of melodramatisch gedrag. Tijdens de bombardementen in de oorlog vielen de dienstboden haar in de schuilkelder huilend van angst om de hals, omdat de aarde trilde.Ga naar voetnoot15 Wanneer de nood het hoogst was behield mijn moeder juist haar mentale sang froid, een voorbeeld dat mij steeds voor ogen heeft gestaan tijdens 46 jaar sabotage door Den Haag en negen jaar procederen tegen de staat. Leven heeft voor mij dan ook altijd betekend: steeds beter leren kijken, en steeds nauwkeuriger proberen informatie te verwerken. Hij die zijn ogen uitsteekt, heeft | |
[pagina 156]
| |
de waarde van zien wat er is, tegenover projecteren wat er aan de hand van het verleden zou kunnen zijn, niet begrepen. Dat is suïcidaal gedrag dat tot niets leidt. Oedipus eindigde immers in de goot? Dat is het laatste dat ik wilde dat mij zou overkomen. Een Washingtonse journalist, Paul Dickson, wijdde zijn eerste boek aan het verschijnsel ‘think tanks’, die in de vs (volgend op de Tweede Wereldoorlog en voor een belangrijk deel aangezwengeld door het militair-industriële complex dat de Koude Oorlog runde) als paddestoelen uit de grond verrezen.Ga naar voetnoot16 In 1951 stelde Jesse Hobson, de president van het Stanford University Research Institute, dat terwijl de vs slechts zes procent van het landoppervlak van de planeet en zeven procent van de wereldbevolking omvatten, Amerikanen over 67 procent van 's werelds rijkdom beschikten. Voor mij waren deze gegevens maar een oppervlakkig gedeelte van de yankeelegende. Waar ik in Amerika het diepst van doordrongen ben geraakt is, dat nergens ter wereld zo'n handjevol mensen dermate productief en inventief kan zijn, maar tegelijkertijd zo levensgevaarlijk destructief en vol minachting voor anderen - waarmee ik alle niet-Amerikanen bedoel. Nergens ter wereld ook zijn er zoveel hoogst productieve ‘think tanks’ in bedrijf als in de vs, door Dickson omschreven als ‘cerebral supermarkets’. Amerikaanse hersens draaien overuren met het steeds dieper zoeken naar verborgen denkschatten en combinaties van nieuwe mogelijkheden, om datgene tot stand te brengen wat nooit eerder werd bedacht. Niet voor niets zijn de vs nummer één met schone ‘denkfabrieken’ als de Rand Corporation, het Hudson InstituteGa naar voetnoot17, het Salk Institute, het Livermore Radiation LaboratoryGa naar voetnoot18 en honderden andere. Tegelijkertijd neemt de overwaardering van eigen macht en het zichzelf toegekende recht de dienst in de wereld uit te maken, pathologische vormen aan. Van Friederich Wilhelm Nietzsche hebben Amerikanen nooit gehoord. Noch weten wij, dat Elisabeth Förster, Nietzsches zuster, Hitler in 1935 ging wijsmaken dat hij de Übermensch uit Also sprach Zarathustra was. De homunculus in het hoofd van een meerderheid van de Amerikanen fluistert hun ego's al sinds jaren in: ‘We are the best and the greatest.’ Vergeten wordt dat er 5.500.000.000 miljoen andere mensen zijn, die ook een recht op eigen lotsbepaling hebben en niet bereid zijn zich yankeenormen en waarden te laten voorschrijven. Daar, en daar alleen, ligt de zichtbare kiem voor een aanstaand wereldconflict, dat onvermijdelijk lijkt en dat een wederopstanding van de brave Noach uit het Oude Testament noodzakelijk zou maken |
|