In het land der blinden
(2001)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
19 Blowtorch BobIn 1956 verloor ik, als gevolg van directe interventie van het Ministerie van Buitenlandse zaken, mijn medewerkerschap voor De Telegraaf in Rome. Sedertdien zou een berufsverbot jegens mij gelden tot aan de vooravond van een bijeenkomst van een arbitragecommissie in 2000 die de schade vaststelde die me werd berokkend. Nergens zou ik ooit nog een vaste aanstelling in de journalistiek kunnen bemachtigen, ook al werd hier door enkele bevriende journalisten meer dan eens een poging toe ondernomen. Ik denk dan vooral aan Carel Enkelaar, programmadirecteur van de nos-televisie. Ik wist dat ik deze sabotage aan minister Luns te danken had. Hij had inzake Nieuw-Guinea op het verkeerde paard gewed en hij verdomde het om zijn ongelijk toe te geven.Ga naar voetnoot1 Wat was gemakkelijker dan om in het geheim, met inschakeling van de onzichtbare regering, zijn nederlaag op mij bot te vieren door mij een levenslange ‘rode kaart’ te geven? Na het staatsbezoek van het koninklijk paar en prinses Beatrix aan Mexico in 1964 reisde ik in hetzelfde vliegtuig als minister Luns naar New York. Ik liet hem mijn kaartje brengen. Hij kwam naar mijn tourist class-stoel, waarop ik een pleidooi afstak voor het beëindigen van de oorlog tussen ons. Hij zou immers ook naar president Sukarno reizen om, ter afsluiting van het Nieuw-Guinea-conflict, de verzoening te bezegelen? Luns ten voeten uit: hij vestigde de indruk bereid te zijn het verleden te laten rusten. In plaats daarvan zou hij een nieuwe veile streek uithalen. Zijn stunt zouden we pas in 1990 ontdekken, aan de hand van vrijgekomen geheime stukken. Na het gesprek in het vliegtuig in 1964 en om een kort geding tegen de staat te voorkomen, liet hij kort na elkaar twee telegrammen aan alle buitenlandse posten uitgaan. In het eerste gaf hij een instructie aan zijn gehele departement om mij voortaan als ‘alle andere Nederlandse journalisten’ te behandelen, waarop wij het kort geding introkken. Veertien dagen later stuurde de man een tweede, geheim telegram rond. Dat ontkrachtte de tekst van de eerste instructie geheel. Het was dan ook een ongebruikelijke primeur toen de Haagse rechtbank op 29 oktober 1997 - na zes jaar procederen - eindelijk in een tussenvonnis opnam dat het gedrag van Luns en diens ministerie jegens mij ‘bedrog’ was geweest. In de hoofden van vele opvolgers van Luns is het nimmer opgekomen dat deze minister de nodige leugens verspreidde over Amerikanen en Indonesiërs, laat staan dat hij tot misdadig gedrag in staat was. Tegenover mij hebben Luns, vele van zijn ambassadeurs en medewerkers, alsmede talrijke van hun opvolgers, zich misdadig gedragen. Zelfs het zeer beperkte aantal | |
[pagina 137]
| |
bewijsstukken dat na 1990 boven water is gekomen heeft dit onomstotelijk aangetoond. Normaliter zou je mogen verwachten dat na publicatie van mijn boek Vogelvrij, waarin tientallen geheime telegrammen werden afgedrukt, het Ministerie van Buitenlandse Zaken - en de haar ten dienste staande invisible government agencies - zich terughoudender jegens mij zou opstellen. Het tegendeel gebeurde. Ook de juridische arm van het ministerie, het advocatenkantoor Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn, heeft de oorlog die Luns in 1956 begon tot het jaar 2000 onverminderd en niet-aflatend voortgezet. Pecunia non olet. Alleen gaat het hier om het opsouperen van belastinggelden door Buitenlandse Zaken en het kantoor van de zogenaamde landsadvocaat, gelden die burgers niet voor een dergelijk ignobel doel hebben afgedragen. Ik kom hier later op terug. Deze inleiding diende om de lezer ervan te overtuigen dat de reden dat ik in 1970 opnieuw ten strijde trok tegen Luns, niet voortkwam uit een tegenzet mijnerzijds. Ik wist niet dat de oorlog met Buitenlandse Zaken 44 jaar zou duren. Ik besloot toentertijd Luns wederom aan te pakken omdat hij andermaal een offensiefje had geopend teneinde de geschiedenis te vervalsen. Nadat Sirhan Bishara Sirhan in 1968 Robert Kennedy in de keuken van een hotel in Los Angeles had neergeknald, besloot minister Luns dat een gunstig moment was aangebroken om het verlies van Nieuw-Guinea in de schoenen van John en Robert Kennedy te schuiven. Ik dacht eind jaren zestig niet meer aan deze meneer. Ik werd slechts van tijd tot tijd aan hem herinnerd omdat hij in de wandelgangen of de delegates lounge van het gebouw van de Verenigde Naties rondliep. We deden dan of we elkaar niet kenden. Ik dacht onveranderlijk: daar heb je die zak. Soms, als ik in Huis ter Heide was, hoorde ik hem op televisie anti-Sovjet-tirades murmelen, of hij vertelde de kijkers dat president Sukarno een Javaanse versie van Hitler was. Hij was president Sukarno in 1964 op paleis Bogor de hand gaan reiken, maar hij kankerde door op de Indonesische leider. Dat hadden de meeste politici in Den Haag sinds 1945 gedaan - Willem Drees voorop - zonder in de verste verten te weten wie Bung Karno was of de moeite te nemen erachter te komen. Onderminister Roger Hilsman schreef in dit verband dat zelfs de ‘well-informed’ in de academische wereld en de media in de vs - inbegrepen in het Congres - slechts oppervlakkig over Indonesië waren geïnformeerd. Men zag Sukarno als ‘a belligerent adventurer’. De vooraanstaande journalist Arthur Krock noemde de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië ‘a triumph of annexation by aggression’. Senator Christopher Dodd van Connecticut voorspelde dat Sukarno zijn land aan het communisme zou uitleveren. Congreslid William Broomfield noemde Bung Karno in toespra- | |
[pagina 138]
| |
ken voor de volksvertegenwoordiging ‘a power-mad dictator’, ‘a despot’, ‘a bully’ en natuurlijk ook ‘a Hitler’ en een ‘international juvenile delinquent’.Ga naar voetnoot2 Meneer Broomfield aasde op de job van senator Walter Judd en redeneerde dat hoe meer hij zich te buiten ging aan anticommunistische tirades, hoe meer kans hij maakte op de congreszetel van meneer Judd. Dat zijn de fameuze zegeningen van de Amerikaanse democratie. Luns deed jarenlang iets dergelijks, strijk-en-zet toegejuicht door De Telegraaf met koppen als: ‘goed gebruld!’ Zo kwalificeert men zich, als kroon op de carrière, voor secretaris-generaal van de navo. Prins Bernhard stelde alles in het werk om de benoeming van Luns als hoogste man tegen te houden, maar uiteindelijk zou blijken dat de prins-gemaal zelf de nodige boter op het hoofd had. Op 31 december 1969 stak Luns opnieuw zijn jaarlijkse troonrede af tegen H.F. van Loon van De Telegraaf, waarbij hij een stapje verder ging dan voorheen en het verlies van Nieuw-Guinea aan Indonesië toeschreef aan het verraad van John en Robert Kennedy. Nu beiden waren vermoord spande de minister zich in zijn blazoen te zuiveren, als gewoonlijk met leugens en een verdraaide voorstelling van zaken. Toen J.F.K. in april 1961 Luns adviseerde in Biak zo snel mogelijk de plaat te poetsen, voegde hij eraan toe: geef mij maar de schuld, maar lazer in hemelsnaam op met je vliegdekschip Karel Doorman in jullie ongeneeslijke hang naar nationale grandeur. De Kennedys waren niet anti-Nederlands, zoals Luns in De Telegraaf in 1969 beweerde. Zij kwamen als geroepen, als reddende engelen voor een totaal hopeloze militaire situatie van het koninkrijk, want J.F.K. overhandigde Luns een alibi om te kunnen zeggen: ‘Wij werden door Washington tot overgave gedwongen.’ De druk van Jakarta nam immers in die dagen gestaag toe. Hercules-toestellen dropten Indonesische para's bij Merauke, Kaimana, Teminabun en Sorong. Snelle motorboten met Indonesische mariniers begonnen in de wateren rond Nieuw-Guinea aanvallen uit te voeren. Ik wendde me tot Carel Enkelaar van de toenmalige nts-televisie en overtuigde hem dat de bedrieglijke gang van zaken die door Luns in De Telegraaf werd bepleit, om een grondige correctie vroeg. De Kennedys waren dood, maar vele van hun naaste medewerkers zouden gemakkelijk een stokje kunnen steken voor een Haagse minister die de voornaamste architect was geweest van het echec dat Nederland in 1962 in Jakarta opliep, als kroon op een over het geheel genomen mislukt dekolonisatiebeleid. Ik reisde in de tweede week van 1970 naar New York en raadpleegde professor Arthur Schlesinger jr., de historicus die A Thousand Days schreef, een overzicht van meer dan duizend pagina's van zijn werk voor J.F.K. op het Witte Huis. Hij adviseerde om mijn reportage te beginnen bij Robert Komer, | |
[pagina 139]
| |
oftewel Blowtorch Bob.Ga naar voetnoot3 Hij was belast geweest met de kwestie Nieuw-Guinea op het Witte Huis. Schlesinger gaf me zijn telefoonnummer in Santa Monica, Californië. Ik kende de naam Komer oppervlakkig, omdat ik had gelezen dat hij de leiding had gehad van een pacificatieprogramma in Vietnam. Geen haar op mijn hoofd dacht er in de jaren zestig aan dat de man die voor J.F.K. de Nieuw-Guinea-affaire tot een acceptabel einde had gebracht en die in directe opdracht van L.B.J. in Vietnam aan de slag was gegaan, in Zuidoost-Azië een Amerikaanse Gestapo had geleid. Lang nadat ik Komer in 1970 had gefilmd ontmoette ik de hoogleraar internationaal recht aan de Princeton University, Richard Falk, die mijn ogen opende voor wat er onder diezelfde Komer in Vietnam had plaatsgevonden.Ga naar voetnoot4 Er werden Provincial Reconnaissance Units (pru's) gevormd, volgens door de cia aangegeven richtlijnen, die als counter-terrorteams moesten optreden. Het doel was het Vietnamese Nationale Bevrijdingsfront via ‘onconventionele methoden’ te bestrijden. De vermoorde president Ngo Dinh Diem hanteerde reeds een voorloper van de pru, waarbij gendarmes huishielden onder ‘Vietcong-propagandisten, belastinginners, kidnappers en moordenaars’, aldus het Diem-regime. Komer en co. hadden de 20.000 man van Diem opgevoerd naar 72.000, aangevoerd door een coterie van ex-politiemannen uit de vs en ander door de cia geronseld gespuis dat altijd in was voor een partijtje cowboy spelen in de jungle van Azië. David Welsh refereerde in 1971 aan Komer als ‘the pacification honcho’ die de leiding had over de pru-commando's met hun ‘Gestapo and strea, lining methods’Ga naar voetnoot5 bij hun terreur over de bevolking van Vietnam. Op 17 januari 1970 arriveerde ik in het huis van de heer Komer in Californië. Tot mijn verwondering trof ik daar ook professor Guy Pauker aan, de zogenaamde Indonesiëspecialist bij de denktank van de cia in Los Angeles. Hij bevond zich in 1957 op het regeringsjacht Djidajat op een rondreis van president Sukarno door de Molukken. Hij stelde zich voor en vroeg of ik hem aan Bung Karno wilde voorstellen, wat ik een dag later 's ochtends om zes uur heb gedaan, wetende dat de president vroeg opstond en het prettig vond wanneer deze of gene een praatje kwam maken. We brachten de nacht op een eiland door. De president logeerde in het huis van de resident, waar ik met professor Pauker in alle vroegte naartoe ging. Jaren later doorzag ik zijn tactiek: binnenkomen via iemand die werd vertrouwd. Ik had in 1957 | |
[pagina 140]
| |
nog nooit een boek over de cia gelezen. Nu, in 1970, dook Pauker dus weer op.Ga naar voetnoot6 We filmden eerst Komer aan diens zwembad. Hij vertelde dat na mijn bezoek op 5 april 1961 aan Walt Rostov op het Witte Huis, de veiligheidsadviseur linea recta met mijn memorandum bij hem was gekomen met de medeling dat er in Nederland kennelijk belangrijke oppositie tegen het beleid van Luns was. Samen gingen zij later naar J.F.K. De president was een snelle lezer en wist onmiddellijk de kern van een probleem te vatten, vertelde Komer. ‘Ik wees de president er eveneens op dat ook prins Bernhard het met de door de Nederlandse regering gevolgde politiek in Indonesië niet eens was.’Ga naar voetnoot7 Ik vroeg Komer: ‘Is het u bekend dat Luns blijft verkondigen dat de Kennedys anti-Nederlands waren?’ ‘Op basis van mijn ervaring als naaste medewerker op het Witte Huis in de kwestie Nieuw-Guinea vind ik een dergelijke verklaring moeilijk te begrijpen. Eigenlijk vind ik het ongeloofwaardig dat iemand de suggestie blijft doen dat president Kennedy of zijn broer Robert anti-Nederlandse gevoelens zouden hebben gekoesterd. Ik geloof trouwens niet dat iemand die goed bij zijn hoofd is de Amerikaanse politiek inzake Nieuw-Guinea in de jaren 1961-1963 als anti-Nederlands zou kunnen betitelen. Op het Witte Huis waren we van mening dat we eigenlijk een nuttige taak vervulden, vooral ten voordele van de Nederlandse regering zelf, door Nederland behulpzaam te zijn om zonder te veel kleerscheuren van zijn laatste overblijfsel der Nederlands-Indische koloniën af te komen.’ Achter elkaar heb ik die dagen een groot aantal voorname J.F.K.-medewerkers gefilmd, waarbij McGeorge Bundy luid en duidelijk verklaarde: ‘Er is en er was geen overeenkomst tussen de vs en Nederland, niet mondeling en niet schriftelijk, niet openbaar en niet in het geheim, waarbij wij Amerikanen op welke manier dan ook ons hadden verbonden tot daden van geweld in de kwestie Nieuw-Guinea.’ Deze uitspraak alleen al, uitgesproken op het hoogste gezag van het Witte Huis en op film, zou voldoende hebben moeten zijn om minister Luns voor de rest van zijn leven het bos in te sturen. Hij stond en staat voor de rest van zijn leven als leugenaar te boek omdat hij jarenlang had volgehouden dat Washington zijn beleid om vast te houden aan Nieuw-Guinea niet alleen steunde, maar zelfs bereid zou zijn tegen Sukarno's leger te helpen verdedigen. Luns had door dat de film bij de nos op de plank lag en weigerde ernaar te komen kijken of er commentaar op te geven. Op 1 april 1970 togen Carel Enkelaar en diens medewerker Ton Neelissen naar de werkkamer van de | |
[pagina 141]
| |
bewindsman in Den Haag. Zes weken later greep ik naar een ander middel: op 14 mei 1970 verscheen in Vrij Nederland een hoofdartikel - geschreven door Joris van den Berg - met daarin de vraag waarom er een film van enig historisch belang bij de nos op de plank bleef liggen. Op 16 mei arriveerde Luns in de Haagse nos-studio. De technici lieten een ampex meelopen om de minister te filmen terwijl hij keek naar de topmensen van het Witte Huis die hem voor schut zetten.Ga naar voetnoot8 Op de avond van 16 mei 1970 telefoneerde minister Luns Neelissen thuis met het zeer dringende verzoek mijn film niet uit te zenden. Carel Enkelaar liet op 24 mei de documentaire via Panoramiek volgens plan de buis op gaan. Wanneer ik in 2000 naar die gebeurtenissen van dertig jaar geleden terugkijk is conclusie nummer een: ik zat toen en zit vandaag in wat James Reston the information business noemde. Het was te voorzien dat Luns, diens ministerie en de onvolprezen onzichtbare regering het mij niet in dank zouden afnemen dat ik dit geschut in stelling bracht. Overigens geen reden om de artillerie van de pers dan maar op stal te laten. Het gevolg was wel dat, nadat de minister een jaar later naar Brussel was overgeheveld, hij aldaar voor de brt in reactie op een vraag over een bewering mijnerzijds antwoordde: ‘Meneer Oltmans is een eenmotorige mug.’ Zo manoeuvreerde hij steeds de lachers in zijn richting, waarna men vergat hem erop te wijzen dat hij verzuimd had de vraag te beantwoorden. De tweede conclusie inzake de in 1970 gedraaide documentaire met de top van het Witte Huis van J.F.K. - en gedeeltelijk ook het L.B.J. - is, dat ik dertig jaar geleden nog altijd in de overtuiging verkeerde dat ik te maken had met een schurk in Den Haag, maar met keurige heren in Washington. Naar de maatstaven die nu door Amerika en de navo in Den Haag worden gehanteerd zou Robert Komer, de man met wie mijn film op 17 januari 1970 in Californië begon, als een der allergrootste vissèn in de oorlogsmisdadenbusiness terecht hebben moeten staan. Vergeleken bij Komer en sommige medewerkers van het Witte Huis onder J.F.K., L.B.J., Nixon of daarna, was Joseph Luns een lilliputterboef. Luns had aantoonbaar minder dan honderd va-derlandse doden op zijn geweten; in Vietnam sneuvelden 58.000 Amerikaanse militairen,Ga naar voetnoot9 terwijl de Amerikaanse oorlogsmisdaden in Zuidoost-Azië in totaal aan miljoenen mensen het leven hebben gekost. Op de vraag van een student in 1969, of het geen tijd werd om politieke en militaire Amerikaanse leiders als oorlogsmisdadigers te gaan berechten, antwoordde professor Falk: ‘Although the United States Government is waging an illegal war of aggression by criminal means in Vietnam, it would not be practical or even desirable to prosecute our leaders as war criminals. | |
[pagina 142]
| |
It would not be practical because there does not seem to be any way to constitute a tribunal that would be capable of apprehending the accused defendants and subjecting them to prosecution. It would be undesirable because such a drastic effort to repudiate the political leadership of this country would lead to a divisive kind of domestic turmoil at a time when we needed desperately to move beyond the awful years of involvement in Vietnam.’Ga naar voetnoot10 Maar Falk liet er meteen op volgen dat dit antwoord hem niet bevredigde. Het was in strijd met de in Neurenberg opgelegde rechtspraak aan nazioorlogsmisdadigers. Waarom gingen Amerikaanse politici en generaals die in Zuidoost-Azië hetzelfde deden, vrijuit? ‘To train the Green Berets to engage in political assassination on a large scale in Operation Phoenix (the program to identify and capture Vietcong political agents) or to turn over prisoners to the South Vietnamese for routine torture is also criminal behavior’, aldus Falk. Hij had, toen ik hem sprak in 1972, spijt van zijn antwoord op de studentenbijeenkomst. ‘I became convinced that it was essential to expose the criminal essence of the Vietnamese war as it was being waged by the United States government. I became convinced that we needed to understand that crimes were being committed in our name and on our behalf in Vietnam... To shoot women and children at point blank range in a peasant village is so obviously an attrocity that it need not even be demonstrated to constitute a specific war crime, although of course it does.’Ga naar voetnoot11 Op 9 april 2000 kreeg Blowtorch Bob een fatale hartaanval. Tim Weiner schreef bij die gelegenheid in de New York Times dat hij na vijftien jaar trouwe dienst bij de cia door J.F.K. naar het Witte Huis werd gehaald. Hij ontfermde zich op 5 april 1961 over mijn memorandum aan de president en regelde, in mijn ogen buitengewoon verdienstelijk, de kwestie Nieuw-Guinea, opdat er geen onnodig schot meer zou worden gelost. Maar in 1967 begon hij er in Vietnam op los te ranselen met een ‘take-no-prisoners attitude, a deathless optimism that the war would be won’, herinnerde collega Weiner. In werkelijkheid stierf op 9 april een monster, wiens mentaliteit absoluut niet verschilde van die der Servische en Kroatische heren die nu zitten te brommen in de Scheveningse strafgevangenis. |
|