In het land der blinden
(2001)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
15 Reporter (1)In 1953 liet ik een eerste kaartje drukken, dat mezelf er van moest overtuigen dat ik journalist was geworden. Het is nu 2000 en ik heb een lange, hobbelige weg afgelegd. In 1955 hield ik het in Amsterdam voor gezien en trok alleen de wereld in. Mijn genen dreven me naar de zon in Italië, weg van het al te dikwijls sombere, regenachtige dorp aan het IJ. Het internationale werk begon in Rome, met een met president Sukarno van Indonesië. Daarna vertrok ik naar Java, waar de wortels van mijn voorouders lagen. Een eerste journalistiek dilemma diende zich aan in 1957.Ga naar voetnoot1 Eigenlijk was ik nog zo groen als gras. Toch wist ik zeker dat het laatste Nederlandse gebiedsdeel in het Verre Oosten, Nieuw-Guinea, hoe dan ook bij Indonesië zou komen, dus waarom dat gebied dan niet goedschiks overgedragen aan Indonesië in plaats van kwaadschiks en met een nodeloze, onzinnige schietpartij?Ga naar voetnoot2 Ik vatte het vraagstuk van Irian-Barat, zoals Indonesiërs die provincie noemden, in een helder artikel samen. Het werd in Rotterdam door de nrc geweigerd. Dat was me niet eerder overkomen. Ik pikte het niet, en regelde een Adres aan het parlement, waarop the shit hit the fan, ever since. Ik kwam uit een geprivilegeerd milieu met erudiete ouders, grootouders en overgrootouders. Ons wereldje voor de oorlog was eigenlijk nogal apart. Kinderen lazen die dagen geen kranten. We luisterden niet naar nieuwsberichten. De radio bevond zich trouwens in de werkkamer van mijn vader. Ik maakte huiswerk, studeerde cello, of ik speelde met mijn twee broers of aangelopen vriendjes croquet. Dat deden we bij de moestuin op een daartoe aangelegd grasveld, opdat onze ouders niet hoefden te luisteren naar het gekrakeel dat daar dikwijls mee gepaard ging. We waren bovendien alledrie padvinders. Sport, apenkooi en hockey, gebeurde op school. De Horst was die dagen een oase van rust te midden van een bebost gebied tussen Zeist en Bilthoven, dat Bosch en Duin heette. Had Peter R. de Vries die dagen zijn programma moeten maken, dan zou er weinig werk aan de winkel zijn geweest. Een veldwachter voor het gehele gebied was voldoende. Er zal voor Wereldoorlog II zeker een onderwereld geweest zijn, maar incidentele misdaad was in ons huis geen onderwerp van gesprek. Voor ons bestond de bovenwereld uit keurige, onkreukbare heren zoals mijn vader. Hetzelfde gold voor de burgemeester in Zeist, de commissaris van de koningin in Utrecht en minister-president Hendrik Colijn en diens mannen in de residentie. We bewoonden een ordelijk, democratisch en vrij land. Ambtenaren waren dienaren des konings en des volks en niemand lag wak- | |
[pagina 108]
| |
ker van de gedachte dat er ooit iets onfatsoenlijks in het koninkrijk zou gebeuren. Ook het Baarns Lyceum, Nijenrode en Yale waren geen plaatsen waar jonge mensen in de gelegenheid werden gesteld een blik te werpen op de wereld zoals deze was. Ook na al het werk en lezen in Baarn, Breukelen en New Haven, Connecticut, was ik in 1950 ongeïnformeerd en onvoorbereid op wat ging komen. Erwin SchrödingerGa naar voetnoot3, de Oostenrijkse natuurkundige die de Nobelprijs kreeg voor zijn bijdragen in het bestuderen van atomic spectra, statistical thermodynamics, and wave mechanics, stelde eens dat het menselijk brein doorgaans een halve eeuw nodig heeft om nieuwe realiteiten of het belang van wetenschappelijke ontdekkingen te verwerken, te accepteren, toe te passen en dus werkelijk onder ogen te zien.Ga naar voetnoot4 In 1953, toen ik journalist werd, was ik feitelijk blind voor de werkelijke toestand in de wereld. Natuurlijk was bekend en waarneembaar met het blote oog dat de asmogendheden Duitsland, Italië en Japan op hun gat lagen en opnieuw dienden te beginnen. Maar ik begreep nog niets van de westerse politiek om juist Duitsland, Italië en Japan weer op de been te helpen terwijl de Sovjet-Unie, bondgenoot tijdens de Tweede Wereldoorlog, het land dat het leeuwedeel bijdroeg tot de vernietiging van Hitlers legers, vrijwel onmiddellijk volgend op de overwinning een trap na kreeg. Daarvan begreep ik - student internationale betrekkingen op Yale - in de verste verte de betekenis nog niet. In retrospect heeft het er alle schijn van dat Franklin D. Roosevelt en Winston Churchill de Russen en Duitsers elkaar rustig lieten afslachten om, nadat deze twee naties voldoende verzwakt waren, zelf aan de grote mars naar Berlijn te beginnen door te landen op de stranden van Normandië - een mars die overigens door Stalin werd gewonnen. Ik was vijftien jaar toen de Duitsers ons dromenland op de kop kwamen zetten. De Horst had een heerlijke tuin met een bos, waar alleen nog een kleine Johannes ontbrak. Er was een vijver en een waterval en er waren duinen. Er waren ook grote blauwe waterjuffers ‘geboren in de kelk ener winde...’.Ga naar voetnoot5 Maar een vriendschap als tussen Johannes en Windekind heb ik er nooit mogen beleven. Ik was twintig jaar toen de nazi's weer oplazerden. De klokken werden teruggezet naar 1940 en de boer hij ploegde voort alsof er feitelijk niets was gebeurd. Ook het opium voor het volk werd andermaal geïnstalleerd. De Oranjes keerden terug uit veiliger oorden, zoals het sinds de dagen van Willem de Zwijger (1533-1584) altijd was geweest. In 1945 begaf de majesteit zich nog per auto naar de Ridderzaal voor het uitspreken van de troonrede, maar daarna kwam ook de gouden koets weer spoedig op de | |
[pagina 109]
| |
weg. Zonder die koets voelt ons volk zich immers als een koning zonder kleren. Brave helden uit de vs en Canada waren ons komen bevrijden. De oorlogsmisdadigers zaten voor hun rechters in Neurenberg. Als vanzelfsprekend bestond ons wereldje opnieuw uit keurige meneren als de burgemeester van Zeist, de commissaris van de koningin in Utrecht, en in Den Haag was Hendrik Colijn vervangen door Willem Schermerhorn, hoogleraar landmeetkunde - erg toepasselijk in een land van 32.471 vierkante kilometer, een gebied dat men in Zuid-Afrika voor olifanten reserveert. Een andere naoorlogse regent was premier mr. L.J.M. Beel. Ik bezocht hem eens in zijn werkkamer aan de Rijksstraatweg te Wassenaar.Ga naar voetnoot6 Tien jaar na de politionele acties in Indonesië begreep deze voormalige eerste minister nog altijd niet hoe misdadig we tegen Sukarno bezig waren geweest, net zoals de Belgen in de Congo, de Fransen in Indo-China en Algerije terwijl ook de Portugezen en Engelsen hun steentje bijdroegen aan het bloedig uiteenvallen der overzeese koloniale rijken, volgend op het Japanse optreden in de Tweede Wereldoorlog. Beel, als rooms-katholieke democraat, begon ons gesprek op 24 september 1957 met de woorden: ‘U moet niets opschrijven, anders praat ik niet meer.’ Daarna verkondigde hij met nog steeds onverholen trots dat hij Hare Majesteit de politionele acties tegen Indonesië had aanbevolen. Het zou die dagen de hoogste tijd zijn geweest erop los te timmeren om Javanen wat gevoel voor wet en orde bij te brengen. Dat was de Haagse beweegreden voor oorlogje voeren in Azië tegen 85 miljoen mensen die vrij wilden zijn.Ga naar voetnoot7 De nare, verwrongen en onsympathieke uitstraling van deze machthebber van het houtje droeg ertoe bij, dat een klein schelletje van mijn ogen viel. Op mijn 32ste jaar begon ik door schade en schande wijs te worden en stap voor stap zicht te krijgen op de wereld, niet zoals ik klakkeloos vanuit Bosch en Duin had aangenomen dat deze zou zijn, maar zoals deze in werkelijkheid was.Ga naar voetnoot8 Eigenlijk was het probleem waar ik in 1957 in Jakarta voor werd geplaatst geen authentiek dilemma. Ik wist gewoon zeker dat ik moest zeggen en schrijven wat ik werkelijk dacht en waarvan ik wist dat het de feiten waren. Er hoefde geen Gordiaanse knoop te worden doorgehakt. Ik had hoor en wederhoor voldoende toegepast om er voor honderd procent zeker van te zijn dat de Drees-Luns-Rommekliek in Den Haag aan de andere zijde van de evenaar voor de zoveelste keer verkeerd bezig was. Ik achtte het daarom, als rapporteur aan het werk in Jakarta, mijn plicht om mijn mening zonder | |
[pagina 110]
| |
enig voorbehoud in het vaderland bekend te maken, opdat men er zijn voordeel mee zou kunnen doen. Ik was er bij terugkeer uit Jakarta in 1957 perplex over dat een belangrijk deel van familie en vrienden, en zelfs collega-journalisten, mij behandelden alsof ik in Indonesië landverraad had gepleegd. Dat de Haagse politiek en politionele onderwereld reeds een geheime oorlog tegen me waren begonnen kwam natuurlijk helemaal niet in mijn hoofd op. Ik wist via Henk Hofland dat de bvd of de idb bij mijn kranten was geweest om mij als een staatsgevaarlijk individu af te schilderen. Ik maakte het mee dat mij op dezelfde dag door drie prominente kranten ontslag werd aangezegd. Maar dat er al in 1957 een gecoördineerd anti-Oltmans-besluit was genomen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, met inschakeling van de veiligheidsdiensten, kon ik me met mijn Bosch en Duinse achtergrond in de verste verte niet indenken. Ik piekerde er toen ook niet verder over, zag er ook de dodelijke ernst niet van in, en weigerde daar bij mijn handel en wandel rekening mee te houden. Ik was toen een open boek en ben dat tot heden gebleven. Ik verdomde het terwille van gangsters in dit opzicht aan mijzelf te gaan sleutelen. Wanneer je die stap zou zetten maak je een niet meer terug te draaien begin met het vervalsen van jezelf, en de afbrokkeling van je zelfrespect vangt aan. Wanneer het verhaal dat je over jezelf vertelt niet meer klopt met wie je werkelijk bent, of wat je feitelijk doet of laat, dan wordt een begin gemaakt met onherstelbare schade aan je zelfrespect, en neemt je waarde als mens voor jezelf en anderen in een constant dalende lijn alleen maar verder af. Waarschijnlijk is het juist, zoals Daniel Goleman schreef, dat ‘no one has just one fully integrated self image, a single harmonious version of the Self’.Ga naar voetnoot9 Zij die een leven lang een loopje nemen met hun integriteit, voor persoonlijk gewin of om carrière te maken, draaien zichzelf alleen maar een rad voor ogen. En zij die via geheime telegrammen hun misdadige gedrag proberen te verhullen, of zij die zoals Luns en zijn ambtenaren jarenlang in het geniep hebben gehandeld, belanden als schenders van andermans rechten uiteindelijk toch op de schroothoop van de historie. Een conclusie die Goleman van mij aan Good-me, Bad-me and No-me had mogen toevoegen. In 1957, in mijn eentje in Jakarta opererende, begreep ik dat er 44.000 Nederlanders woonden en werkten in de Republiek Indonesië. De nieuwe natie had de hersenen van deze ervaren managers, bijvoorbeeld op suiker-, thee-, rubber- of kinaplantages, hard nodig. Moge koloniaal Nederland nooit vergeten dat Indonesië bij het uitbreken van Wereldoorlog II over | |
[pagina 111]
| |
slechts 637 universitair opgeleide mensen beschikte, op een autochtone bevolking van zeventig miljoen mensen.Ga naar voetnoot10 Het was van eminent belang dat deze 44.000 op hun posten zouden kunnen blijven om de economie van het land mede draaiende te houden. Maar Den Haag bleef Oost-Indisch doof voor onze oproep aan de Staten-Generaal, die ik Bung Karno in januari 1957 in een vliegtuig tussen Bandung en Jakarta liet lezen. Hij kende Den Haag kennelijk beter dan ik. ‘Wim,’ zei hij na lezing van onze oproep, ‘je hebt je land een belangrijke dienst bewezen. Maar ik vrees dat ze je in Den Haag niet zullen begrijpen.’Ga naar voetnoot11 Den Haag - en Nederland - kon de betekenis van die tekst aan het parlement niet begrijpen, want men beschikte niet over voldoende actuele en relevante informatie. En wie die gegevens wilde verstrekken diende volgens de idioten te worden onthoofd als Johan van Oldebarneveldt. ‘American reporters worry about this dilemma between their obligation to the truth and their obligation to their country’, schreef James Reston van de New York Times.Ga naar voetnoot12 Voor mij liepen zelfrespect en respect voor het vak dat ik beoefende synchroon, ergo als vrije persmuskiet beschouwde ik mijn verplichtingen tegenover mijzelf, de waarheid, het land en mijn lezers, als een en ondeelbaar. Zo hoorde het ook te zijn, maar gezien de gigantische rel die het Adres aan de Staten-Generaal in 1957 veroorzaakte, begreep ik dat die mening niet door iedereen werd gedeeld. Reston vervolgde: ‘American reporters know that they often embarras officials by reporting the facts.’ Ik realiseerde me in 1957 ten enenmale niet, hoe onaf het verwerken van het verlies van Indië in de collectieve vaderlandse psyche was geweest. Men bleef niet alleen vervuld van wrok en haat jegens de man die de vrijheidsoorlog voor het Indonesische volk had geleid en gewonnen, ook bleef men jegens Jakarta treiteren en marchanderen, en Bung Karno de voet dwars zetten. Drees en Luns moeten geweten hebben dat het eruit gooien van 44.000 Nederlandse specialisten verstrekkende gevolgen voor de Indonesische economie zou hebben. Liep het in Indonesië financieel en economisch flink spaak, dan zou de gehate Sukarno met de vinger worden nagewezen, in de geest van zie je wel, hij kon het niet. Een ander aspect waarop ik me had verkeken was, hoe Den Haag zou reageren. In Indonesië zelf had ik ruimschoots geconstateerd dat Nederlanders aldaar vrijwel unaniem van mening waren dat Nieuw- Guinea, als hinderpaal voor de normalisering der betrekkingen tussen onze landen, al dat gedoe niet waard was. Zelfs de nog in Jakarta aanwezige diplomaten waren het faliekant met hun ministerie oneens, al konden zij dit niet openlijk toe- | |
[pagina 112]
| |
geven. De baas van het spul was Duco Middelburg,Ga naar voetnoot13 met in diens staf jhr. mr. J.I.R. Huydecoper van Nigtevecht; Jolle Jolles; R.C. Pekelharing; en mijn Nijenrode-klasgenoot, Wim Roosdorp. Bung Karno verwachtte niets van onze actie. De schrijver van het Adres, prof. mr. dr. Pieter Drost, ik, en vele, vele anderen verwachtten er op zijn minst intelligente en misschien nieuwsgierige reacties op. Niets daarvan. Het werd gewoon afgedaan als landverraad. Onze oproep aan het parlement werd een blindganger. In zijn tweede inaugurele rede waarschuwde Thomas Jefferson in 1805 voor de ‘artillery of the press’. Volgens Reston zijn Amerikaanse journalisten zich bewust van de woede die zij zich in officiële kringen op de hals halen, ‘but they go on doing it because, somehow, the tradition of reporting the facts, no matter how they may hurt, is stronger than any other’. Jefferson scheen de Amerikaanse journalistiek, waar ik al die jaren in New York zeer door ben beïnvloed, uitstekend te hebben ingeschat. Zijn verre opvolger Richard Nixon zou 170 jaar later inderdaad door twee journalisten, Bob Woodward en Carl Bernstein van de Washington Post, ten val worden gebracht. In 1805 doorzag Jefferson dat journalisten in de vs naar alle waarschijnlijkheid met scherp zouden blijven schieten, ongeacht of dit tot razernij in het Witte Huis zou kunnen leiden. Op 17 juni 1972 liet Richard Nixon een voormalige cia-agent, Chuck Colson, inbreken in het hoofdkwartier van de democraten in het Watergate-gebouw. Op 9 augustus 1974 vertrok diezelfde Nixon zwaar vernederd uit het Witte Huis, teneinde een afzettingsprocedure te ontlopen.Ga naar voetnoot14 In de praktijk betekende de afgang van Nixon en het aantreden van Gerald Ford de vervanging van de ene bende door een andere. Machtswisselingen in moderne democratieën zijn weinig anders dan schijnvertoningen die bij het publiek de indruk moeten wekken, dat een fris en vrolijk team de managementproblemen heeft overgenomen. In werkelijkheid hebben verkiezingen het effect van plastische chirurgie. Het lijkt er mooier en beter op geworden, maar de onzichtbare regering blijft zitten waar ze zat en verroert zich niet. De karavaan der onverstoorbare onzichtbaren vervolgt haar moord- en doodslagpraktijken. Afgezien van het feit dat in het gunstigste geval nog slechts 36 procent van de stemgerechtigden in de vs de moeite neemt naar het stemlokaal te gaan, begrijpt het gros van de Amerikaanse kiezers evenmin wie in Washington de feitelijke macht uitoefenen, evenals mensen uit Oud-Beijerland ook maar de geringste notie hebben van wat zich in Den Haag afspeelt. J.F.K. en R.F.K. belandden op het Witte Huis en schrokken zich na de Varkensbaai-blunder een ongeluk van wat in Washington blijkbaar tot de mogelijkheden | |
[pagina 113]
| |
behoorde, en waar zij vervolgens geen vat op konden krijgen, want zij werden door de onzichtbaren koud gemaakt. Ook L.B.J. begreep wat voor een uit de hand gelopen bende Washington was en wilde überhaupt geen president meer zijn of er nog iets mee te maken hebben. Ik keerde eind 1966 na mijn laatste bezoek aan Bung Karno terug in New York, en besloot honkvaster te zijn, meer lezingen te geven, te lezen en een eerste boek te schrijven.Ga naar voetnoot15 Ik maakte het drama rond het vertrek van L.B.J. uit Washington mee. Ik werkte die dagen los-vast voor de nts-televisie in de vs, en berichtte aan Carl Enkelaar dat Richard Nixon in 1968 de verkiezingen zou gaan winnen.Ga naar voetnoot16 Ik adviseerde Willem Brugsma te sturen om een interview met hem te maken. Brugsma zag het niet zitten, hij beschouwde Nixon als kansloos en kwam niet. Dientengevolge vloog ik in maart 1968 zelf met kandidaat Nixon en een aantal van diens medewerkers mee op verkiezingscampagne in New Hampshire. Op 6 maart 1968 landden we in de sneeuw in Keene. Het konvooi auto's was nog niet gearriveerd, zodat ik met John Chancellor van nbc-televisie en Nixon in gesprek raakte. We spraken eerst over Vietnam. Daarop legde Nixon een hand op mijn schouder en zei: ‘Toen Nederlanders hun politionele acties tegen Sukarno voerden, hadden wij mariniers moeten zenden om Nederland te helpen. Wanneer wij dat gedaan zouden hebben, zouden we nu geen oorlog in Vietnam hebben gehad.’ Om met Winnie Sorgdrager te spreken: ‘Mijn oren vielen bij deze onzin van mijn hoofd.’ De redenering was absurd. Op 29 oktober 1968 schreef de journalist Drew Pearson over mijn gesprek met de presidentskandidaat in Keene, nadat ik hem hierover had ingelicht om duidelijk te maken dat Nixons inzichten in Zuidoost-Azië kant noch wal raakten. Naar aanleiding van Pearsons artikel werd ik door een lid van de hoofdredactie van Life Magazine gevraagd om nadere details over wat de presidentskandidaat exact had gezegd. Op 25 november 1968 verscheen dienaangaande een kritisch hoofdartikel in Life Magazine met het advies aan Nixon dat, nu hij tot president was gekozen, hij voorzichtiger te werk diende te gaan en zich beter moest informeren. Na het aftreden van Bung Karno in 1968 verwachtte ik nooit meer met Indonesië te maken te zullen krijgen. Het tegendeel zou waar blijken te zijn. Onderwerpen die ik in de jaren vijftig, zestig en zeventig oppakte, zijn steeds als rode draden door mijn journalistieke leven blijven lopen. |
|