In het land der blinden
(2001)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
14 Bapak (2)Bung Karno heeft met interne problemen te kampen gehad vanaf het moment dat Indonesië zich losmaakte van Den Haag. Het begon al meteen in 1948, met een mini-pki-coup in Madiun waar het leger in opdracht van Sukarno en Hatta onmiddellijk een eind aan maakte.Ga naar voetnoot1 Verrips was al op oorlogspad in 1950, terwijl in 1952 delen van het leger en kolonel Nasution de kanonnen op het Merdeka-paleis richtten. In 1958 volgde een eerste poging van de vs in Jakarta een pro-Amerikaanse regering in het zadel te helpen. Opnieuw trok het leger in overgrote meerderheid één lijn met Bapak. Maar in 1965, nadat er zorgvuldig voorbereidend werk verricht was, was er mede door de toename van macht en invloed van de pki, een onoverbrugbare breuk ontstaan tussen de pro-Washington - en de pro-Bung Karno-fracties binnen de Indonesische strijdkrachten. Dat militairen met pki- sympathieën aan de kant van de president stonden was enkel en alleen te danken aan het feit dat zij hun leider Dipa Nusantara Aidit volgden, die zelf achter Bapak stond. Op 1 oktober 1965 pleegde de pro-usa-fractie een coup, erkende in naam, Sukarno als staatshoofd en opperbevelhebber, maar trok zich in de praktijk geen zier van Bung Karno meer aan. Diens super semarGa naar voetnoot2 van 11 maart 1966 werd door Suharto opzettelijk in zijn voordeel foutief geinterpreteerd om op 12 maart 1966 - zoals Washington dit nadrukkelijk had gewenst - per decreet no. 1/3 1966 de pki te ontbinden en buiten de wet te stellen. Daarmee trokken de met de cia collaborerende generaals de onderste steen weg van Bapaks Nasakom-levenswerk, dat hij zelf omschreef als ‘NAS meaning noncommunist nationalists, A for Agama, meaning the anticommunist religionists, and KOM meaning the communist party, the pki.’ Hij had een leven lang gestreefd naar de politieke synthese voor alle realistische meningen en krachten in het land, want in zijn opvatting van Indonesische gotong rojongGa naar voetnoot3-democratie had iedere burger gelijke rechten en plichten. Begin oktober 1966 arriveerde ik met een nts-televisieteam in Jakarta. Onmiddellijk ging ik in conclaaf met overste Sutikno Lukitodisastro. Hij was meestal reeds in zijn jeep voor 07.00 uur in Hotel Indonesia. Ik vroeg hem het hemd van het lijf over wat er allemaal in godsnaam was gebeurd. Daarna ging ik soms dagelijks voor het ontbijt naar het Merdeka-paleis. Bung Karno zag ik terug bij de militaire parade op 5 oktober voor de legerdag.Ga naar voetnoot4 Hij nodigde me diezelfde avond voor een receptie uit. Meteen al op 6 oktober | |
[pagina 101]
| |
bij het ontbijt liet de president zich ontvallen: ‘De cia zit ook hier in troebel water te vissen. President Nasser heeft mij al laten waarschuwen. Hij zond me een generaal die opdracht had met niemand anders dan met mij te spreken. Er waren in Arabische landen documenten gevonden over cia-activiteiten ook hier. Een dag later kwam de ambassadeur van Syrië mij waarschuwen.’ En toen maakte Bung Karno een opmerking, die me deed denken aan de opdracht van een andere leermeester, dr. Anton Constandse: ‘Je moet verdergaan, Wim. Je moet zoeken. Weet je bijvoorbeeld wie er achter de kami-studenten zitten?’Ga naar voetnoot5 Intussen bleef Sutikno proberen mij ertoe te bewegen Sukarno te polsen of hij bereid gevonden zou kunnen worden de pki te veroordelen als de schuldigen van 30 september 1965, de nacht van de generaals en de oprichting van de revolutionaire beweging van Untung. ‘Bapak moet nu een offer voor het land brengen. Hij moet zijn grootmoedigheid tonen en een stap terug doen, desnoods met een bloedend hart. Vroeger heeft ons volk zich gedragen alsof Bung Karno volmaakt was. Nu is de affectie voor de vader van de natie hetzelfde gebleven, maar de ogen van het volk zijn opengegaan.’ Bij een volgende gelegenheid dat ik de president onder vier ogen sprak, stak ik mijn voelhorens uit in de richting van Sutikno's denkbeelden over een mogelijke veroordeling van de communisten. Wat ik verwachtte werd bewaarheid. Het was ogenblikkelijk duidelijk hoe de kaarten lagen. Er kon geen sprake zijn van een presidentieel ‘reculer pour mieux sauter’. De pki was niet schuldig maar de cia. Ik voerde nog aan, dat Lenin een stap terug deed bij het verdrag van Brest-Litovsk, en Nikita Khrushchev deed in 1962 hetzelfde tijdens de rakettencrisis rond Cuba. De president: ‘Khrushchev is Khrushchev, ik ben Sukarno.’ Luitenant-kolonel Sutikno rakelde echter bij iedere ontmoeting dit onderwerp opnieuw op. Daarbij maakte hij een ontstellend stupide opmerking. ‘De pki heeft Bapak al gebrainwasht.Ga naar voetnoot6 Daarom oefent Pak Harto (Suharto) op beleefde Oosterse wijze een beetje druk op hem uit. Dat wij de pki thans hebben verboden is de schuld van de pki zelf.’ We waren al tien jaar vrienden. Dan kost het me moeite onaardig te zijn tegen iemand. Tikno zei ook nog: ‘Bovendien moeten wij het buitenland geruststellen dat hier in Indonesië geen kans meer is op het herleven van communisme.’ Bij die woorden dacht ik echt: waar sta je, Sutikno? Heb ook jij je ziel aan de Amerikanen verkocht? Ik vertelde Bung Karno over de gesprekken met overste Sutikno. ‘Ach Wim,’ antwoordde hij, ‘begrijpt hij dan niet dat als men al marxist is, of als | |
[pagina 102]
| |
men al christen is, of als men reeds de Islam in zijn hart draagt, dat een bevel van bovenaf of een bevel van buitenaf daar nooit meer enige verandering in zal kunnen brengen?’ Eindelijk drong het tot me door dat Sutikno met onze gesprekken een lobbystrategie volgde, zeer goed wetende dat Bung Karno en ik volkomen open spraken met elkaar. Hij wist dat er van die gesprekken geen letter in een krant kwam, en dat ik via onze jarenlange vertrouwensrelatie Bapak er misschien toch van kon overtuigen de gewenste uitspraak vis à vis de pki te doen. Suharto en zijn moordenaarsbende beoogden Sukarno die uitspraak te ontfutselen om later te kunnen zeggen: de president was het met onze razzia's op communisten eens. Of nog erger: ook Bapak achtte immers de pki schuldig, dus zijn we om hem van dienst te zijn het land gaan zuiveren van linkse mensen. De president was echter onvermurwbaar op dit punt. Hij trapte er niet in. Ten slotte vroeg ik Sutikno wat hem ervan weerhield zelf met zijn rotboodschap naar het staatshoofd te gaan. ‘Dat zou ik niet kunnen doen. Er zijn voor mij twee manieren om naar het paleis te gaan: of Pak Harto stuurt mij, of Bapak ontbiedt mij.’ Omdat Suharto hem kennelijk geen rechtstreekse opdracht had gegeven bij de president deze delicate kwestie aan te roeren, vermoedde ik dat Tikno uit sympathie voor Bapak via mij een uiterste poging wilde doen toch nog het onmogelijke te bereiken. De overste wist immers dat als de president zou blijven weigeren Suharto vastbesloten was Sukarno te vernietigen. De coupgeneraal beschouwde Bung Karno als eigenwijs, of zoals hij in zijn autobiografie optekende: ‘Koppige mensen kregen bij mij geen voet aan de grond, uit welk kamp zij ook kwamen’, daarbij doelend op Sukarno. Bung Karno weigerde niet uit koppigheid, maar uit integriteit en ingegeven door oneindig meer kennis over de politieke realiteiten in Indonesië en de wereld dan de Suharto-kliek zich ooit eigen zou maken, met domoor Sutikno voorop. De president gaf adjudant luitenant-kolonel Bambang Widjanarko op mijn verzoek opdracht om luitenant-kolonel Sutikno Lukitodisastro voor het ontbijt naar het paleis te brengen op 11 oktober 1966. Tegen 08.00 uur stelde Bapak ons voor om van het terras het paleis in te gaan en plaats te nemen in gemakkelijke rotanstoelen in het achterste gedeelte van de grote ontvangsthal. Het gesprek dat volgde duurde 45 minuten. Tikno begon op de volgende toon met grote eerbied te spreken. ‘U bent onze Bapak. U bent de president van ons land. U hebt ons kinderen geleerd op eigen benen te staan, onze eigen weg te vinden. Wij hebben altijd naar u geluisterd. Nu zijn wij, uw zonen, vastberaden een andere weg in te slaan.’ Bung Karno viel hem soms in de rede met uitlatingen in onverbloemd Nederlands: ‘Dat weet mijn grote teen en dat weet mijn kleine teen.’ Omdat ik exact wist hoe de president dacht, waren zijn scherpe vragen over de rol van Washington en | |
[pagina 103]
| |
de cia in 1965 voor mij zeer voorspelbaar. Sutikno ging er (als voormalig militair attaché in Washington) kennelijk liever niet op in. Geen wonder, want Bapak diende hem mentale knock-outslagen toe. Ik was me van de diepe historische ernst van dat moment en dat gesprek, als Nederlander maar ook als journalist volmaakt bewust en ik realiseerde me hoe diep het vertrouwen was, van zowel de president als de overste, dat ik er als regelaar van de ontmoeting bij mocht zijn. Bei uns zou een dergelijke confrontatie met veel emotionele stemverheffingen of misschien op schreeuwerijen en scheldpartijen zijn uitgelopen. Op het Istana in Jakarta volgde ik de pentjakGa naar voetnoot7 tussen deze twee Javanen van vlees en bloed in opperste verbazing. Tot het gesprek door mijn toedoen toch nog uit de hand liep, al was het maar voor even. Er werd gesproken over documenten die Bapak in handen waren gesteld en die onomstotelijk de betrokkenheid van de cia met Indonesië aantoonden. Ik herinnerde me dat dr. Emile van Konijnenburg van de groep-Rijkens ook met Bung Karno over de coup had gesproken. De president had tegen hem gezegd er niet helemaal achter te zijn gekomen welke voetzoeker in de nacht van 30 september op 1 oktober 1965 het eerste was afgegaan.Ga naar voetnoot8 Alhoewel ik me vrijwel non-stop op de achtergrond had gehouden en me niet in de conversatie had gemengd, begon ik medelijden met Sutikno te krijgen, en ik wilde hem niet helemaal alleen tegen de stroom in laten zwemmen. Dus toen de cia-papieren ter sprake kwamen merkte ik op: ‘Maar zou het niet mogelijk zijn dat de Sovjets valse documenten in omloop brachten om de Amerikanen hier in verlegenheid te brengen?’Ga naar voetnoot9 Om deze opmerking werd de president woedend. Hij greep mijn arm en riep: ‘Kerel (en schudde mijn arm), denk je dat ik dit niet weet?’ Het is de enige keer geweest in de tien jaar dat ik president Sukarno heb gekend, dat hij werkelijk boos op me was. Als de bliksem schoot me een opmerking van ambassadeur dr. Zairin Zain in Washington te binnen, die herhaaldelijk zijn geduld met me verloor en dan achteraf zei: ‘Bedenk maar, mijnheertje, zolang ik boos op je word, tel je mee.’ Ik herinnerde de president aan deze les die ik van dr. Zain leerde. Dit amuseerde hem en Sutikno sprak verder. Tikno sloofde zich tot het uiterste uit, dat heb ik die ochtend in 1966 op het paleis gezien en gehoord. Terugblikkend ben ik ervan overtuigd dat Tikno via mij zijn demarche in de richting van het staatshoofd heeft ondernomen uit warme sympathie voor Bapak, maar ook, en misschien nog wel | |
[pagina 104]
| |
meer, omdat hem bekend was welke snode plannen Suharto jegens Bung Karno koesterde indien de president de generaal niet zijn zin gaf. Het hoogtepunt van het gesprek volgde enkele minuten later. Na andermaal met omtrekkende bewegingen - putar putar heet dit op Java - geprobeerd te hebben Sukarno over te halen om de pki te veroordelen en zich publiekelijk van de communisten te distantiëren (omdat noch Suharto, noch hij, noch iemand in het land hem zou willen missen aan het hoofd van de staat) werd de overste door emoties overmand, hij boog zijn hoofd en was in tranen. De president was eveneens bewogen maar zei desalniettemin: ‘Zij, de pki, zijn niet in opstand tegen de regering gekomen. Ik kan hen niet afvallen.’ Hij zei dit echter met een gelatenheid die me verwonderde. Ook maakte hij Tikno duidelijk dat hij dit presidentschap nauwelijks ambieerde in een situatie waar de nieuwe machthebbers zich het recht schenen aan te meten om marxisten of linksdenkende mensen naar het leven te staan. ‘Wat denken jullie eigenlijk,’ zei Bapak letterlijk, ‘dat ik er tuk op ben om president te blijven?’ Samen met overste Sutikno reed ik mee in zijn jeep, want hij bracht me terug naar Hotel Indonesië. ‘Wim,’ zei hij, ‘het was een goed gesprek. Nu gaat de oude heer er vanavond verder over nadenken.’ Ik deelde die mening allerminst. Ik had die dagen ook veel langer en indringender met Bung Karno gesproken. Op het punt van de pki zou de president nooit ofte nimmer door de knieën gaan, en zeker niet op voorwaarden als door het leger of door Suharto geformuleerd en in mildere vorm door Sutikno overgebracht. Intussen vervolgde ik mijn tweespraak met het staatshoofd, waarover ik in Den vaderland getrouwe (1973) en Mijn vriend Sukarno (1995)Ga naar voetnoot10 aan de hand van dagboeknotities heb gerapporteerd. Omdat Bung Karno voortdurend terugkwam op de rol van Amerika en de cia in zijn land, besloot ik Marshall Green, de Amerikaanse ambassadeur, te bezoeken. Ik kende deze meneer omdat ik in 1958 over de kwestie Nieuw- Guinea in Washington op het State Department een gesprek voerde met de toenmalige onderminister voor Zuidoost-Azië, Walter S. Robertson en diens toenmalige assistent Marshall Green. We spraken de middag van 20 oktober 1966 in zijn werkkamer op de ambassade twee uur alleen.Ga naar voetnoot11 Ik ergerde me groen en geel, want ik wist inmiddels voldoende over de in hoge mate dubieuze rol van Washington in Indonesië om te beseffen dat hij aan de lopende band zat te liegen. Daarom verhoogde ik de scherpte van mijn opmerkingen. Ik zei bijvoorbeeld zeker te weten dat hij door velen tot in de hoogste kringen van de strijdkrachten, werd geminacht en soms zelfs gehaat.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 105]
| |
De heer Green ontstak in woede. Hij wilde namen weten. Ik antwoordde dat het zijn prerogatief was me te geloven of te negeren, maar dat ik niet in een positie was hem bronnen te geven. Ook omdat Bung Karno dikwijls aan het ontbijt in Jakarta gestationeerde ambassadeurs informeel ontving, zei ik tegen de Amerikaan dat het opviel dat hij permanent schitterde door afwezigheid. ‘U laadt hierdoor verdenkingen op u, die u zelf zegt dat er niet zijn.’ Hij was zeker bereid zich bij de ontbijtgasten van de president aan te sluiten, mits hij wist dat hij welkom zou zijn. Ik besloot een gooi te doen naar musjawarah en mufakat tussen Bung Karno en Marshall Green. Als ik mijn dagboeknotities uit die tijd nu teruglees, realiseer ik me hoe naïef ik die dagen was over de Amerikaanse misdadigheid in de wereld, met name in Indonesië. De volgende ochtend wachtte ik op een geschikt moment om de president te informeren over mijn langdurig gesprek met de heer Green, de cia-agent die zich in Jakarta uitgaf voor ambassadeur. Wat dacht hij ervan indien Green ook eens zou komen ontbijten? Zonder de geringste indicatie te geven van hoe hij werkelijk over mijn voorstel dacht, zei hij er over te willen nadenken. Die avond was ik in de presidentiële bungalow in de tuin van paleis Bogor voor het avondeten. Later stapten we met mevrouw Hartini Sukarno in een Lincoln Continental om in de bioscoopzaal van het paleis een film te gaan zien. De president en zijn vrouw zaten achterin. Ik nam voorin plaats naast de chauffeur. Geheel onverwachts zei Bung Karno tijdens de korte rit tegen mij: ‘Wim, wat bedoelde Green met “er is geen greintje waarheid in Sukarno's beschuldigingen dat de cia hier bezig is geweest?”’ Ik antwoordde: ‘Hij gaf toe dat u legitieme redenen had om de cia te verdenken.’ ‘Wat heeft het voor zin deze Green nog eens te ontmoeten? Hij is toch al subversief,’ aldus Bapak. Hij had natuurlijk gelijk. Einde Marshall Green-initiatief. Deze cia-ambassadeur zou trouwens vrij spoedig daarna vervangen worden. Met cia-coups is het altijd hetzelfde liedje: er gaan jaren en jaren overheen voor een eerste tip van de sluier kan worden opgelicht. Pas in 1999 zouden in Washington de eerste 5800 documenten over de cia-coup in Chili tegen president Salvador Allende uit 1973 mondjesmaat en geselecteerd worden vrijgegeven, met vele namen en details weggestreept. Van de 5800 stukken kwamen er vijfduizend van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en slechts achthonderd van de cia, de fbi en het Pentagon. Hierdoor werd pas in 1999 bekend dat Augusto Pinochets regime drieduizend mensen vermoordde, terwijl 200.000 Chilenen in concentratiekampen terechtkwamen. De Chileense dictator vroeg Washington assistentie bij het inrichten en runnen van zijn concentratiekampen. ‘Uit alle stukken blijkt,’ aldus de Volks- | |
[pagina 106]
| |
krant in 1999, ‘dat de cia en Amerikaanse regeringsinstanties op de hoogte waren, tot in alle details zelfs, van de moordcampagne vanuit Washington tegen links.’Ga naar voetnoot13 Pinochet kreeg van de Amerikanen een dodenlijst met namen van mensen die uit de weg geruimd dienden te worden. Hetzelfde gebeurde in Jakarta. Pas in 1990 zou een lid van de Amerikaanse ambassade onder leiding van Marshall Green die mij van zijn onschuld had proberen te overtuigen, in Washington bekendmaken dat de cia aan generaal Suharto een dodenlijst met vijfduizend namen had overhandigd. Etnische zuivering is geen vondst voorbehouden aan Serviërs, Kosovaren of Albanezen. Het massaal liquideren van politieke tegenstanders of communisten, daar hebben de zichtbare en onzichtbare machthebbers in Washington patent op. Zij hebben de massavernietiging van politieke tegenstanders uitgevonden. Ik zal later betogen en aantonen dat de Kosovo-oorlog van 1999 een Amerikaanse variant was op de vanuit Washington aangezwengelde bloedbaden in bijvoorbeeld Jakarta (1965) en Chili (1973), In Joegoslavië werd het uck ingezet om de restanten van het eens communistisch Joegoslavië te destabiliseren en verder uit elkaar te spelen, ten koste van vele duizenden mensenlevens. Op 22 oktober 1966 dineerde ik samen met dr. Emile van Konijnenburg bij Bapak en Ibu Hartini in de bungalow op paleis Bogor. Het zou de laatste keer zijn dat we samen waren. Van Konijnenburg bracht verslag uit aan de president over een door hem bewerkstelligde ruil van dieren. ‘Ik wil jullie tweeën anders wel inruilen voor een orang-oetang’, stelde Bung Karno nog voor. Het werd een gezellig maar nostalgisch samenzijn. Na die reis zou ik door toedoen van Den Haag tot 1994 niet meer naar Jakarta kunnen reizen. Premier R.F.M. Lubbers kreeg dat jaar eindelijk in de smiezen hoe de Haagse onzichtbaren al 38 jaar oorlog tegen mij voerden vanwege mijn vriendschap met president Sukarno. Lubbers brak het Haagse visumverbod open. Ik reisde met hem en minister van Buitenlandse Zaken Peter Kooijmans begin april 1994 mee naar Jakarta. Dat moment op 22 oktober 1966 dat ik met Emile van Konijnenburg in een Mercedes van de klm de lange rechte oprijlaan van paleis Bogor afreed, zal ik nooit vergeten. Het was tegen middernacht. Suharto's avondklok was nog steeds van kracht. We werden door een jeep met MP's voorafgegaan op de terugweg naar Jakarta om de doorlaatposten ongemoeid te kunnen passeren. Bung Karno en Ibu Hartini stonden ons samen onder de lamp van de veranda van de bungalow na te wuiven. Ik keek door de achterruit naar ‘de vader van de natie’ en ben dat ene moment nimmer meer vergeten.Ga naar voetnoot14 |
|