In het land der blinden
(2001)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
8 DallasJ.F.K. werd op 22 november 1963 in een straat in Texas doodgeschoten. De hele wereld voelde zich erbij betrokken. In de bijna drie jaar dat John en Robert Kennedy op Het Witte Huis de dienst hadden uitgemaakt, hadden zij zich meer dan eens als ordinaire gangsters gedragen. Maar dat wist het publiek niet en de mensheid treurde in onwetendheid over een man die men abusievelijk als held vereerde. Ik ook. De moord op Dealy Plaza was eerder een executie uit het maffiacircuit. Ik haastte me vanuit New York naar Washington voor de plechtige begrafenis. Ik was in de tuin van het Witte Huis toen de gasten, onder wie generaal De Gaulle, prins Bernhard, prinses Beatrix en keizer Haile Selassie van Ethiopië, gezamenlijk het gebouw verlieten om vervolgens achter de affuit met de kist van de vermoorde president naar Arlington Cemetary te lopen. De overstelpende rouw om prinses Diana in 1997 herinnerde in meer dan een opzicht aan wat er in 1963 met J.F.K. in Amerika gebeurde, terwijl Camelot in werkelijkheid verlost werd van een meedogenloze roofridder nieuwe stijl. Om bovendien te worden opgevolgd door een rasechte politieke proleet uit Texas.Ga naar voetnoot1 Op 8 maart 1964, veertien weken later, nam ik de American Airlines vlucht 25 naar Dallas om een lezing te gaan geven in de Criterion Club in Wichita Falls. Bij de incheckbalie zag ik Marguerite Oswald, de moeder van Lee Harvey Oswald bepakt en bezakt aan komen wandelen. Ik assisteerde haar met koffers en dozen, wat tot resultaat had dat we naast elkaar op stoel 7E en 7F kwamen te zitten. Het was een dinner flight, dus ik luisterde vrijwel non-stop enkele uren naar wat de moeder van de vermoedelijke moordenaar van J.F.K. had te vertellen. In de Amerikaanse media werd zij afgeschilderd als een lichtelijk gestoorde dame van middelbare leeftijd, of als een dolgedraaide ex-verpleegster. Op een vergelijkbare toon, waarmee Hofland cia-agent Verrips afdeed. Zij scoorde echter tijdens de vlucht een aantal opmerkelijke punten. Lee was als verdachte van de moord op de president uren-en urenlang op het hoofdbureau van politie in Dallas verhoord. Hoofdcommissaris Jesse Currie werd verzocht de verhoren aan de Warren Commissie van Onderzoek te geven. Maar niemand bleek aantekeningen te hebben gemaakt van wat Lee Harvey Oswald had te zeggen. Ook niet op de band opgenomen? ‘Nee’, zei Currie, ‘we konden zo gauw geen bandrecorder vinden.’ Moeder Oswald: ‘Niemand vroeg deze commissaris: “En was de moordenaar van J.F.K. niet belangrijk genoeg om eerst een bandopnameapparaat te gaan halen?”’ De | |
[pagina 58]
| |
moeder, zo bleek me tijdens de vlucht van New York naar Dallas, zou wel eens gelijk kunnen hebben dat haar zoon als lokaas had gediend om de werkelijke moordenaars vrije aftocht te bieden. Samen met zijn Russische vrouw Marina bezocht de moeder haar zoon in de cel van het politiebureau. ‘Mama,’ vertelde hij haar, ‘ik heb niemand vermoord. Wees niet ongerust. Alles komt in orde.’ Tegen mij: ‘Vind je het vreemd dat een moeder haar eigen kind gelooft?’ Het bleef natuurlijk ook verdacht dat Jack Ruby, eigenaar van striptent Caroussel, Oswald binnen de muren van het hoofdbureau van politie kon doodschieten. Met die daad kon het vermoorden van J.F.K. nog gemakkelijker op het conto van de ex-marinier Lee Harvey Oswald worden geschreven. Tijdens deze toevallige ontmoeting met moeder Oswald zette ik voor het eerst enige vraagtekens bij Oswalds schuld, omdat informatie beschikbaar kwam die twijfels rechtvaardigden. Voor haar stond vast dat the invisible government bij de moord op J.F.K. betrokken was. Ik wist in maart 1964 - ondanks de ernstige waarschuwing van professor Van Hamel - niet wat macht binnen overheidsmacht was. Het boek van David Wise en Thomas Ross moest nog verschijnen. Toch was ik nog altijd sceptisch ten aanzien van een full-scale complot, toen ik die avond in Dallas samen met haar uit het vliegtuig stapte - opgewacht door een horde journalisten. Drie jaar later zou ik onverwacht opnieuw bij de zaak betrokken raken. De Utrechtse paragnost Gerard Croiset had in 1964 samen met de Amerikaan Jack Harrison Polack een boek over zijn werk geschreven, dat bij Doubleday was uitgekomen.Ga naar voetnoot2 Mij werd gevraagd voor hem te tolken gedurende een promotietournee door de vs. Voor deze reis had ik paranormale begaafdheid nooit echt serieus genomen. Stel je voor, je zit in de Willem de Zwijgerstraat met Croiset te praten, de telefoon gaat. Een politiebeambte uit Noorwegen vraagt om hulp, want een kind is zoek. Croiset: ‘Daar en daar is een riviertje, dan moet u dat pad af, links staan drie bomen in een driehoek, dan gaat u het bruggetje over en wanneer u de bosschages voorbijloopt vindt u het lijkje aan de waterkant.’ Als hij dan later wordt teruggebeld om te zeggen dat het klopte als een bus, dan mag men helderziendheid natuurlijk abracadabra blijven vinden, maar mijn mening was in ieder geval dat Gerard informatie kan verschaffen om rekening mee te houden. Op 2 februari 1967 riep Croiset mij en zijn jarenlange vriend Carel Enkelaar, programmadirecteur van de nos-televisie bij zich. Ik had ook na de gezamenlijke vlucht naar Dallas de contacten met Marguerite Oswald levendig gehouden en geïntensiveerd. Zij was bij mij thuis in New York nasi goreng komen eten. Ik liet haar het gebouw van de vn zien, voor mij de gewoonste zaak van de wereld, maar de Verenigde Naties zouden erover op | |
[pagina 59]
| |
de kop staan. Collega-journalisten, zelfs die van de meest prominente bladen, vroegen hoe ik het in mijn hoofd haalde om met haar gezien te willen worden. Alsof zij J.F.K. had vermoord. Bovendien was het ook voor mij langzamerhand niet meer zeker of Lee Harvey Oswald de enige schuldige was. Ik vertelde Croiset van mijn ontmoetingen met de moeder. Door mijn contacten met haar bleek hij ‘beelden’ te hebben doorgekregen over wat er in Dallas was gebeurd.Ga naar voetnoot3 Reeds op 10 maart 1967, nadat ik in Californië een lezing had gegeven, vloog ik in de avond naar Dallas. Ik had een infectie in een oksel opgelopen en een stewardess adviseerde er direct mee naar een ziekenhuis te gaan. Ik nam van Love Field een taxi naar het Parkland Memorial Hospital, waar J.F.K. aan zijn verwondingen overleed. Na een routinebehandeling raakte ik in gesprek met dr. Ralph Greenlee. De hele medische staf van het ziekenhuis was ervan overtuigd dat J.F.K. op 22 november 1963 van twee kanten was beschoten, dus dat Oswald nooit de enige moordenaar zou kunnen zijn. Greenlee: ‘De president werd hier door twee topspecialisten behandeld. Ze waren er absoluut zeker van dat een andere kogel, van de tegenovergestelde richting dan waar Oswald zich zou hebben bevonden, dwars door J.F.K.'s keel werd geschoten. Dit betekent dat wij in dit ziekenhuis allemaal weten dat Dallas een complot is geweest.’ Hij stelde voor om ondanks het late uur ons gesprek in zijn huis voort te zetten. Hij nam me mee in zijn fonkelnieuwe Ferrari. ‘Het is voor mij een trieste zaak,’ aldus deze jonge chirurg, ‘dat vooraanstaande kringen in dit land zonder meer hebben geaccepteerd dat het Warren Report waarheid bevatte. Ik ben er totaal van ondersteboven dat iets dergelijks in ons land mogelijk is. Dit ben ik me nooit eerder bewust geweest.’Ga naar voetnoot4 Hij zette me later in het Hilton af. President Lyndon Johnson had onder voorzitterschap van opperrechter Earl Warren een commissie van onderzoek laten vaststellen wat er in Dallas gebeurd zou zijn.Ga naar voetnoot5 Op 29 november 1964 zond Warren zijn bevindingen naar het Witte Huis: Oswald was de enige moordenaar. Misschien wel het bedrieglijkste aspect van dit rapport was, dat de commissie had beschikt over de fameuze film van de textielhandelaar Abraham Zapruder, waarop onomstotelijk wordt bewezen dat J.F.K. ook werd beschoten van de tegenovergestelde richting dan waar Oswald was, namelijk op de zesde verdieping van het Book Depository Building. De Zapruder-film was als de bliksem opgekocht door LIFE magazine. Niemand in de vs, behalve de Warren-com- | |
[pagina 60]
| |
missie en de bezitters van deze historische film, kende die dagen dit vitale bewijsstuk, dat ‘Dallas’ wel degelijk een complot was geweest. Op 11 maart 1967 betrad ik het huisje van moeder Oswald in Fort Worth, Texas. Ik vertelde haar - en liet Gerard Croiset onbesproken - dat ik door aanvullende informatie steeds meer begon te geloven dat zij gelijk had, en dat haar zoon nooit de enige schutter op Dealy Plaza had kunnen zijn. Daarop stelde ik haar een aantal vragen, gebaseerd op de indrukken die Croiset had gekregen aan de hand van mijn reportages over mijn ontmoetingen met haar. Had haar zoon indertijd een zeer hechte vriendschap gehad met een vooraanstaand man in de top van de Texaanse olie-industrie? ‘Natuurlijk,’ riep zij uit, ‘Lee was dikke maatjes met George de Mohrenschildt, een wit-Russisch refugié, een uiterst schrandere man. Ik heb nooit iets begrepen van die relatie. Zij waren intieme vrienden. Waarom vraag je dit?’ Croiset had de man in kwestie beschreven als iemand met een dubbele naam. Hij zag de letters ‘o’ en ‘sch’. Hij was geoloog en verkeerde in de oliewereld. Hun band was van het vader-zoontype geweest. Hij, de man achter Oswald, was de architect van Oswalds betrokkenheid bij Dallas geweest. Ik diende hem te vinden. Mevrouw Oswald liep naar een kast waar het volledige Warren Report in stond en nam er deel IX uit. George en Jeanne de Mohrenschildt waren in Washington uitvoerig ondervraagd over hun relatie met Oswald op 22 en 23 april. Omdat hij in het telefoonboek van Dallas stond belde ik hem op. Hij wilde een televisie-interview geven, maar pas over enkele weken, want hij moest eerst naar Mexico. Ik meldde Enkelaar dat de figuur De Mohrenschildt inderdaad bestond. Carel was van mening dat het gevaarlijk voor me zou kunnen zijn nu ik tot de man achter Oswald was doorgedrongen. Hij adviseerde in ieder geval Robert Kennedy, senator voor de staat New York met een kantoor op de 43ste straat in Manhattan, in te lichten en desnoods bescherming te vragen. Op 3 april 1967 sprak ik met Tim Hogan, persvoorlichter van R.F.K.. Hij informeerde de senator. Deze belde met J. Edgar Hoover, de baas van de fbi, en nog dezelfde middag arriveerdenin mijn huis twee fbi-agenten, J.J. Aherne en J.J. Hauss met de vraag waarom ik zo nodig George de Mohrenschildt wilde filmen. ‘Instructies uit Hilversum,’ was mijn antwoord, ‘ik weet ook niet waarom hij zo belangrijk is.’ Na twee uur praten vertrokken beide heren met de geruststellende verzekering dat ik vanaf dat moment de volledige bescherming van de fbi zou genieten, ook al zou ik hier zelf niets van merken. In 1967 geloofde ik nog heilig in de sprookjes van moeder de gans of dat de fbi een keurig politieapparaat vertegenwoordigde. De volgende avond, 4 april 1967, reed ik in mijn Sunbeam Tiger op Westside Drive naar een vriend op 23ste straat toen een taxi, welke al enige tijd | |
[pagina 61]
| |
naast me had gereden, snel optrok en mij zodanig de pas afsneed dat ik in volle vaart tegen de vangrail botste. De auto werd vernield. Ik bloedde aan mijn hoofd en werd in een ziekenhuis verbonden. Maar ik besloot wel binnen de kortste keren naar Huis ter Heide af te reizen. Op 15 oktober 1967 filmde ik George en Jeanne de Mohrenschildt thuis in Dallas met een Amerikaans televisieteam.Ga naar voetnoot6 Intussen was er een andere en niet onbelangrijke meneer opgestaan die in een Dallascomplot geloofde, en dat was de officier van justitie in New Orleans, Jim Garrison. Hij was eigenlijk, net als ik, door een reeks toevalligheden aan de een-moordenaartheorie van de Warren-commissie gaan twijfelen en was een eigen onderzoek gestart. Ik filmde hem op 11 februari 1968 een volle 45 minuten.Ga naar voetnoot7 Garrison vertelde aanvankelijk aangenomen te hebben dat opperrechter Warren een betrouwbaar en ordentelijk totstandgekomen rapport had ondertekend, dus dat Oswald de schuldige was. ‘Tot op het moment dat we bij toeval ontdekten dat een man genaamd David Ferrie, een cia-agent, opdracht had gekregen een groep saboteurs voor de cia naar Cuba te vliegen met de opdracht premier Fidel Castro te vermoorden’, aldus Garrison. ‘Zoals u weet heeft de cia nu eenmaal een blanco volmacht om iedereen, welke staatsman ook ter wereld, te laten vermoorden indien bewezen kan worden dat de betrokkene pro-communistisch is.’ Garrison bleek uiterst strijdvaardig. ‘Niets kan mij nu meer weerhouden mijn onderzoek voort te zetten. Ik zal mij niet langer laten afschrikken door bedreigingen. Ze zullen me moeten vermoorden om mij tot zwijgen te brengen.’Ga naar voetnoot8 Op 15 juni 1968 ontving ik bij mijn ouders in Huis ter Heide een telefoontje van een advocaat uit Florida, Glenn Bryan Smith. Hij wilde dringend met me spreken over Dallas. Ik stemde toe, mits ik Carel Enkelaar van de nos mee mocht nemen. We spraken af in het toenmalige hotel Terminus tegenover Centraal Station Utrecht. De kwintessens van zijn boodschap was dat hij met enige nadruk adviseerde mijn contacten met George de Mohrenschildt te laten rusten en me niet meer met de moord op Kennedy bezig te houden. ‘Je weet wat er met je kan gebeuren,’ vertelde Smith ons. ‘Je wordt gewoon op straat in New York gekidnapt, in een auto geduwd, naar een privé-vliegveld gereden, in een vliegtuigje gestopt en er ergens boven de Atlantische Oceaan uitgegooid. En bedenk wel dat je niet de eerste in de Dallas-affaire zou zijn die op deze wijze vroegtijdig aan zijn einde zou komen.’ Enkelaar en ik keken elkaar aan. We begrepen dat dit de werkelijke missie van Smith was, namelijk om zowel de nos-televisie als mij op een zijspoor te rangeren. | |
[pagina 62]
| |
De opmerkelijke boodschap van Gerard Croiset bleef: ‘Willem moet zich op George blijven concentreren, want er komt een dag dat De Mohrenschildt zijn ware rol in de Dallas-affaire zal opbiechten en dat zal hij aan een man doen: jou.’ Dat die dag inderdaad zou komen - op 23 februari 1977 - komt later ter sprake. Een feit is, dat ik sinds onze kennismaking in 1967 jaar in jaar uit op lezingentournee door de vs bij George en Jeanne langs ging en dat ik, althans met hem, zeer bevriend zou worden. Ik voerde eveneens een levendige correspondentie met hem. Wat opviel was de subtiele wijziging van toon over die periode van tien jaar waarin George zich uitliet over zijn voormalige vriend Lee. Bij de eerste ontmoeting in 1967 zei hij nog op film: ‘Ik geef dit interview om mijn geweten te zuiveren. Oswald was een idioot. Ruby was een idioot die op zijn beurt een andere idioot overhoopschoot. De hele affaire is een belediging voor Amerika.’ Maar De Mohrenschildt en zijn vrouw Jeanne schroomden anderszijds helemaal niet om een totaal andere Oswald neer te zetten dan de media deden tussen 1963 en 1967. Zij onderstreepten beiden gesteld te zijn geweest op de jongeman, ‘die J.F.K. nooit enig kwaad zou hebben kunnen doen, want hij adoreerde Kennedy net als wij. Hij sprak perfect Russisch. Hij hield van de opera's van Tsjaikovski. Hij discussieerde intelligent over de Schoppenkoningin. Hij las Tolstoj en Dostojevski. We hebben nooit begrepen waarom hij is afgeschilderd als een mislukkeling.’ Mij viel op dat De Morenschildts nog aardiger over Lee spraken dan moeder Marguerite. Zij hadden hem tenslotte in de jaren voorafgaand aan Dallas het intensiefst meegemaakt. Kortom, het echtpaar had ambivalente gevoelens jegens hun vermoorde vriend. George was blijkbaar vergeten dat hij in een eerdere passage van hetzelfde televisiegesprek Lee nog ‘een idioot’ had genoemd. Evenals de moeder koesterden zij diepe minachting voor het gezelschap rond opperrechter Earl Warren, dat hen twee dagen lang had ondervraagd. ‘Men verwachtte,’ aldus George, ‘dat ik exact zou kunnen vertellen waar ik op mijn zesde jaar had gewoond. Onderzoeksadvocaat Albert Jenner wilde weten of mijn broer DimitriGa naar voetnoot9 en ik afzonderlijk een aandeel bezaten in ons landgoed in Polen. Hij leuterde zelfs over de prijs van mijn paard in de tijd dat ik, officier was bij de Poolse cavalerie in Graudenz, Pommeren. Nog eens drie pagina's in het Warren-rapport gingen over de vraag of mijn moeder half Pools of half Hongaars was. Zij is helaas reeds vijftig jaar geleden overleden. Wat had zij te maken met de tragedie van J.F.K. in Dallas? Die misdaad tegen de president heeft tenslotte uitsluitend kunnen plaatsvinden door de onachtzaamheid van de cia en de fbi.’ De Morenschildt bevestigde op film van mening te zijn, dat Jim Garrison op het juiste spoor zat, omdat hij had aangegeven dat de cia bij de moord | |
[pagina 63]
| |
betrokken was geweest. Ik achtte die uitspraak van belang, omdat George zelf reeds gedurende de Tweede Wereldoorlog contacten had onderhouden met inlichtingendiensten, en ook voor de petroleumindustrie reizen naar Joegoslavië en Ghana had gemaakt, waarna hij bij thuiskomst zijn bevindingen aan de cia had gerapporteerd. Intussen schijnt onbewezen te zijn gebleven of hij zelf rechtstreeks cia contacten heeft gehad.Ga naar voetnoot10 Toch vroeg ik hem op film hierover door, ‘Jammer genoeg kan ik niet verder op je vragen antwoorden. Neem echter van mij aan, dat ik in mijn hart achter Garrison sta.’ Jeanne deed daarop weer een van haar pathetische uitspraken: ‘Mischka,’ zei ze tegen haar man, ‘we moeten pal achter Garrison staan. Als er een god is, dan moeten we eigenlijk proberen Garrison te helpen.’Ga naar voetnoot11 Later heb ik met enig succes een ontmoeting tussen het echtpaar de Mohrenschildt en Jim Garrison tot stand kunnen brengen, zij het dat beide partijen er met de haren naartoe dienden te worden gesleept. Waarschijnlijk vanwege de enormiteit van de opzienbarendste moord in de vs gedurende de twintigste eeuw en het onopgeloste mysterie dat die misdaad bleef omhullen, ging iedereen door met zich abnormaal te gedragen bij het op zoek gaan naar de ware schuldigen. Ik begreep niets van dit soort aarzelingen en fundamentele onzekerheden, volledig overtuigd van het feit dat ik met wat in 1963 in Dallas gebeurde nul komma nul te maken had gehad. Ik ben dus, wat George de Mohrenschildt betreft, ongeacht de bedreigingen vanuit de hoek van de invisible government, tot diens dood in 1977 strikt op koers blijven opereren. |
|