In het land der blinden
(2001)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
7 BernhardDe tegen mij gekeerde razernij van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns dateert uit 1961, toen ik een initiatief ontplooide in de richting van J.F.K. en het Witte Huis inzake het geschil met Indonesië over Nieuw-Guinea. De directe betrokkenheid van prins Bernhard bij mijn plan verleende aan het geheel een extra dimensie, waarover alle partijen behalve ikzelf, meer dan veertig jaar later nog steeds krampachtig over doen. Voor mij was een bezoek aan het Witte Huis, en een gesprek met Kennedy's nationale veiligheidsadviseur Walt Rostov op 5 april 1961 eigenlijk de gewoonste zaak van de wereld. Het was dringend nodig dat dit gebeurde, dus ik deed het. Minister Luns zou op 10 en 11 april 1961 met Kennedy op het Witte Huis kennismaken. President Sukarno zou op 24 en 25 april volgen. Het stond vast dat de voortdurende heibel tussen Jakarta en Den Haag over Nieuw-Guinea tijdens deze visites ter sprake zou komen.Ga naar voetnoot1 Jarenlang had Luns de verschillende kabinetten en het parlement op de mouw gespeld dat indien Indonesië de soevereiniteit over de Papoea's met geweld zou overnemen, de vs ons militair zouden steunen tegen Sukarno. Dit was een van de vele uit zijn duim gezogen verhalen van Luns, mythomaan bij uitstek. De minister beweerde tijdens een diner op 7 oktober 1958 van John Foster Dulles de verzekering van militaire steun te hebben gekregen bij een oorlog om Irian-Barat, maar hij gaf kennelijk een andere interpretatie aan de woorden van zijn Amerikaanse ambtgenoot dan ooit de bedoeling was geweest.Ga naar voetnoot2 Sinds 1956 maakte ik deel uit van een lobby rond dr. Paul Rijkens, oudvoorzitter van Unilever en vriend van de prins sinds de oorlogsdagen in Londen. De later bekend geworden ‘groep-Rijkens’ bestond uit zakenlieden en sympathisanten als collega dr. M. van Blankenstein en ik, die van mening waren dat we bereid moesten zijn Nieuw-Guinea op te geven opdat de betrekkingen met Indonesië zo snel mogelijk genormaliseerd konden worden. Ik was op de hoogte van de belangstelling van prins Bernhard voor ons standpunt, en begreep uit intensieve contacten met dr. Emile van Konijnenburg, vice-president van de klm, en dr. Koos Scholtens van Shell - die beiden nauw met Rijkens samenwerkten en die eveneens met president Sukarno bevriend waren - dat ook koningin Juliana onze mening deelde. Bij het bekend worden van de voorgenomen bezoeken van Sukarno en Luns aan J.F.K. nam ik snel een besluit. Luns bezat een monopoliepositie ten aanzien van de informatie die hij wenste dat de Amerikaanse regering bereikte. Ambassadeur dr. J.H. van Roijen was jaar in jaar uit een betrouwbare loopjongen van deze minister geweest, want hij stelde zich op het stand- | |
[pagina 51]
| |
punt ‘right or wrong, my country’, Luns is de baas, ik voer de instructies uit die Joseph me geeft, ook al ben ik het er fundamenteel en hartgrondig mee oneens. Dit was dus een situatie die mij, na Nijenrode en Yale te hebben afgelopen, tijdig deed inzien dat ik vooral niet in de buitenlandse dienst moest treden. In het geval de minister een idioot is dien je zijn orders toch stipt uit te voeren - een job kennelijk voorbehouden aan mensen zonder zelfrespect. Als je het verdomt medeplichtig te zijn kom je op straat te staan. Er was maar een manier om het gesloten bolwerk van Buitenlandse Zaken en Luns te doorbreken, namelijk door zelf naar het Witte huis te gaan en de J.F.K.-top informatie te verstrekken welke van vitaal belang zou kunnen zijn bij de besluitvorming van de Amerikaanse president na gesprekken met Sukarno en Luns. Ik besefte dat de heren rond Rijkens niet de ‘guts’ hadden naar J.F.K. te gaan. Ze bevonden zich reeds op voet van oorlog met het kabinet van Jan de Quay. Mijn inschatting was dat Bernhard de enige lefgozer zou kunnen zijn die op niveau de praatjes en leugens van Luns zou kunnen neutraliseren, bovendien was hij in een positie de dingen bij de naam te noemen. Ik schreef een memorandum over Nieuw-Guinea en gaf het standpunt van de groep-Rijkens weer. Vervolgens telefoneerde ik met Kennedy's adviseur voor nationale veiligheid, Walt Rostov. Ik had hem reeds in 1960 in Connecticut ontmoet, toen hij en ik een lezing gaven voor een conferentie van studenten. Op 5 april 1961 sprak ik een halfuur met Rostov op het Witte Huis en overhandigde hem nieuwe informatie die ik mondeling toelichtte, waarbij ik benadrukte dat prins Bernhard de betrouwbaarste en best geïnformeerde bron voor het Witte Huis zou zijn om de bom die onder het Nieuw-Guinea-conflict lag, snel en effectief te demonteren. Mijn advies werd opgevolgd. Op een buitengewoon cruciaal moment had prins Bernhard de moed om J.F.K. exact op de hoogte te brengen over hoe de kansen ten aanzien van Nieuw-Guinea eigenlijk lagen. Mijn rol in deze operatie was slechts geweest de deur naar Bernhard open te zetten, waarop de prins de Amerikaanse regering voldoende relevante informatie voorlegde dat J.F.K. meteen te doen besluiten om via Amerikaanse bemiddeling het Papoea-conflict uit de wereld te helpen. Luns liep op 10 april 1961 in een hinderlaag. Kennedy legde uit dat Washington geen gedonder tussen Indonesië en Nederland op Biak kon gebruiken op een moment dat de vs steeds meer ‘adviseurs’ naar Saigon stuurden om de Vietcong tegen te houden. Luns ontplofte in het Oval Office, zich kennelijk realiserend dat zijn bedrieglijke spel was uitgespeeld. ‘He waved a flabby forefinger in Kennedy's face’, schreef professor Arthur Schlesinger jr. in zijn boek A Thousand Days.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 52]
| |
J.F.K. benoemde ambassadeur Elsworth Bunker als bemiddelaar. Op 15 augustus 1962 tekenden Indonesië (Subandrio) en Nederland (Van Roijen) in de zaal van de veiligheidsraad van de vn de overeenkomst waarmee, zeventien jaar na het uitroepen van de republiek, de overdracht van Nederlands-Indië eindelijk werd voltooid. J.F.K. zond bij die gelegenheid een (geheim) telegram aan koningin Juliana, dat op 10 november 1992 via NRC Handelsblad boven water kwam. De boodschap van de Amerikaanse president eindigde met een bedankje voor prins Bernhard, die hem op het juiste moment de juiste informatie had gegeven, zodat hij de juiste beslissing had kunnen nemen. Misschien was ik toch iets meer geweest dan alleen maar portier voor Bernhard op het Witte Huis.Ga naar voetnoot4 Bijna veertig jaar later stellen journalisten me soms de vraag of de oorlog met Luns, de Nederlandse overheid en de geheime diensten, die in 1956 na Rome en de ontmoeting met Bung Karno begon, wel de moeite waard is geweest. Daar bestaat geen twijfel over. Het solistische en bedrieglijke gedrag van Luns diende te worden gestopt voor Nederland een derde maal in een militair conflict met Indonesië zou zijn terecht gekomen. Om die demarche in 1961 ben ik een leven lang vanuit Den Haag geterroriseerd en zwartgemaakt. Om die reden heb ik een belangrijk deel van mijn leven doorgebracht buiten het lieve vaderland, zo ver mogelijk verwijderd van ‘Madurodam’. Men is er zelfs toe overgegaan om mij in 1992 in Johannesburg als een dief in de nacht op een vliegtuig naar Nederland te laten zetten, omdat men wist dat dit tot gevolg zou hebben, dat ik als gevangene van Den Haag in de armenuitkering van de stad Amsterdam zou terechtkomen, in een kamer van vijf bij vijf in de Jordaan. Maar nogmaals ik ben van djati en immuun voor de laffe onzichtbaren binnen het vaderlandse bestuursapparaat. Wat niet wil zeggen dat ik na 75 jaar geen volmaakte minachting voel voor het management van dit land. Nog hetzelfde jaar dat ik Walt Rostov had gealarmeerd inzake Nieuw-Guinea, werd ik eind november 1961 opgebeld door de manager van de klm in New York, H.J. van der Jagt. De groep-Rijkens zou het op prijs stellen indien ik een zekere professor Werner Verrips zou willen voorstellen aan de Indonesische minister belast met de kwestie-Nieuw-Guinea, professor Mohammed Yamin, en de ambassadeur dr. Zairin Zain (Washington), die op dat moment in het Plaza Hotel logeerden. Van der Jagt stelde me in het Roosevelt Hotel voor aan deze meneer, die de indruk van een vrij ordinaire schobbejak maakte, beslist geen professor was, en me meer deed denken aan een Amsterdamse zware jongen. Zijn boodschap was dat hij samenwerkte met PvdA-toppers als Vondeling, Suurhoff en Goedhart.Ga naar voetnoot5 Hij had de opdracht een gesprek te regelen. | |
[pagina 53]
| |
Het was een vreemd verhaal, gebracht door een nog vreemdere man. Ik besefte totaal niet met dezelfde cia-agent te maken te hebben gekregen welke Frans Goedhart als bankrover had neergezet in Een revolutie op drift. Ook tastte ik nadien in het duister over het feit dat Rijkens en Van Konijnenburg me uitgerekend deze boef op mijn dak hadden gestuurd. Hoe waren deze heren aan een cia-agent gekomen? Via Bernhard? Uit welke hoek werd de wraak voor de prinselijke interventie op het Witte Huis georganiseerd? Werkte het zichtbare apparaat van Luns samen met de onzichtbare van de geheime diensten? Ik telefoneerde met Van Konijnenburg in Den Haag, die bevestigde dat Paul Rijkens hem had gevraagd Verrips bij mij te introduceren. In november 1961 was de dringende waarschuwing van professor Van Hamel nog te weinig tot me doorgedrongen om de ernst van de komst van deze cia'er in New York al te serieus te nemen. Professor Yamin en ambassadeur Zain gedroegen zich onmiddellijk gealarmeerd. Vooral dr. Zain was overtuigd dat the invisible governments van Washington en Den Haag een tegenoffensief hadden geopend na de succesvolle interventie van Bernhard op het Witte Huis, wat uiteindelijk betekende dat de groep-Rijkens bezig was haar ultieme doel te bereiken: herstel van de normale relatie tussen Jakarta en Den Haag. Yamin en Zain vroegen mij om nog dezelfde avond met het laatste klm-toestel naar Amsterdam te vliegen en in de Rijkens-kring alarm te slaan. Ik ontmoette in het Americain Hotel Emile van Konijnenburg; Wim Klinkenberg, de journalist; P.M. Smedts, hoofdredacteur van Vrij Nederland,Ga naar voetnoot6 mijn toenmalige vriend en collega Henk Hofland, en anderen. Dr. M. van Blankenstein bracht ik in Wassenaar een bliksembezoek omdat de ervaring me had geleerd dat wat je hem supervertrouwelijk mededeelde, binnen de kortste keren bij de hoogste top in Den Haag als gemeengoed circuleerde. Het was me inmiddels duidelijk geworden dat Verrips geen professor was, dus gaf ik de groep-Rijkens te verstaan dat ik niet met een dergelijke figuur in een club wilde zitten. Om welke reden Paul Rijkens zich niet van Verrips kon of niet wenste te ontdoen is nooit bekend geworden. In de memoires van Rijkens komt de man in het geheel niet voor, wat een verdere indicatie is van het feit dat ook Rijkens er niet voor terugdeinsde om duistere paden te bewandelen wanneer het in zijn kraam te pas kwam.Ga naar voetnoot7 President Sukarno en minister van Buitenlandse Zaken Subandrio hadden in Washington op 25 april 1961 de heren Van Konijnenburg en Scholtens tijdens een gesprek in het Mayflower Hotel meer dan duidelijk gemaakt, dat zij alleen nog wilden spreken met de afgezanten van de groep-Rijkens, indien deze een mandaat van premier De Quay en minister Luns hadden | |
[pagina 54]
| |
om zulks te doen. Voor mij was glashelder dat de regering nooit ofte nimmer particulieren een machtiging zou verstrekken om met een buitenlandse mogendheid namens haar te onderhandelen over het afstaan van een overzees gebiedsdeel. Met andere woorden: de groep-Rijkens was uitgespeeld. Doorgaan betekende Jakarta verlakken dat er een dergelijk mandaat bestond of eraan zat te komen. Op 3 juni 1961 gaf ik een interview aan Joris van den Berg in Vrij Nederland waarin ik welbewust vijf jaar geheime diplomatie in de openbaarheid bracht, of zoals Hofland schreef, de heren de publiciteit in duwde.Ga naar voetnoot8 Opzettelijk vermeldde ik in dit verband de door prins Bernhard voorgezeten Bilderberg Conferenties (die dienden ter bevordering van het Atlantische bondgenootschap) om voorzichtig duidelijk te maken dat de prinsgemaal zich ook met de affaire had bemoeid. Politiek Den Haag stond vooral over dit aspect van de groep-Rijkens op de achterste benen. In ieder geval meldde ik in Vrij Nederland dat de prins gelijktijdig met Sukarno in Washington was geweest. Ik geef toe, het was een vorm van journalistiek bedrijven, die Somerset Maugham ‘on the razor's edge’ noemde. Ik achtte het, twee maanden na de ontmoeting van prins Bernhard en president Sukarno in Washington, te vroeg om dit historische feit reeds in een weekblad in Amsterdam te vermelden. Het was bij het ontbreken van normale diplomatieke betrekkingen tussen Indonesië en Nederland immers ongehoord dat de man van het staatshoofd thee was gaan drinken met de in Den Haag gehate Sukarno. Het ten tonele verschijnen van Verrips in New York eind november 1961 interpreteer ik in retrospect dan ook als een tegenzet op mijn onthullingen in Vrij Nederland van 3 juni, gevolgd door een open brief aan de heren van Rijkens op 17 juni 1961. Verrips had te kennen gegeven dat indien ik niet zou ophouden om me met de zaak te bemoeien, hij me onherroepelijk met een vrachtauto uit de weg zou ruimen. Voor een professionele snitch is dit een normale poging tot intimidatie. Later paste hij dezelfde methode op Emile van Konijnenburg toe, die prompt naar de Officier van justitie in Utrecht liep en formeel een klacht indiende wegens bedreiging. Intussen arriveerden ook professor Yamin en ambassadeur Zain begin december 1961 in Europa. Ze namen hun intrek in het Breidenbach Hof Hotel in Düsseldorf. Jan en alleman uit Nederland werd naar West-Duitsland ontboden, onder wie Van Konijnenburg, Klinkenberg, Smedts, Hofland en Van Blankenstein. Hen werd te verstaan gegeven dat een cia-meneer als tussenpersoon voor de diplomaten van president Sukarno niet acceptabel was. Ik ging er abusievelijk van uit dat de Rijkens-club een streep onder Verrips had gezet en keerde naar New York terug. | |
[pagina 55]
| |
In het voorjaar van 1962 verscheen in een krant in Washington een foto van een man die de villa van Robert Kennedy verlaat, met een vraagteken wie het kon zijn geweest. Kort hierna werd ik van Indonesische zijde gewaarschuwd dat Verrips bij R.F.K. was geweest en dat hij in Witte Huis-kringen namens de groep-Rijkens actief was geweest. Dit was de druppel die voor mij de emmer deed overlopen. Ik besloot korte metten te maken. Bij Vrij Nederland kon ik gezien de nauwe banden van de verschillende PvdA-bonzen met Verrips - en dus de cia - niet meer terecht. Op 24 mei 1962 verscheen in Elseviers het artikel ‘Het verraad’, geschreven door hoofdredacteur H.A. Lunshof, maar voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie van mij, vooral ten aanzien van Werner Verrips en diens connectie met Bernhards vriend Paul Rijkens.Ga naar voetnoot9 De ophef was ditmaal vele malen groter dan het kabaal in 1961 over het echec van Luns op het Witte Huis. Verrips kwam door de publiciteit als koerier voor the invisible government in ernstige problemen. Hij woonde in de buurt van Arnhem en moest onmiddellijk verhuizen. Paul Rijkens sprong met 150.000 gulden bij, waarmee hij een bungalow met zwembad kocht in Huis ter Heide, twee lanen verwijderd vanwaar mijn ouders woonden sinds 1960, na terugkeer uit Zuid-Afrika.Ga naar voetnoot10 Dit betekende praktisch dat man die me met de dood had bedreigd, van de ene op de andere dag een buurman was geworden. Steeds wanneer ik uit New York overkwam, logeerde ik bij mijn ouders. De man was niet alleen geen professor, hij had straatmanieren. Te pas en te onpas stond hij met doorzichtige smoesjes aan het terras waar mijn ouders 's middags theedronken. Wetende dat de man gevaarlijk was vermeden we iedere mogelijke conflictsituatie. Toch leerde ik Verrips en diens gezin geleidelijk aan uitstekend kennen, en ontdaan van de bolster van ferme jongens, stoere knapen, kwam op den duur een zeer aanspreekbare man te voorschijn. Ik raakte zelfs met hem bevriend. Vanaf het moment dat hij, omdat hij zelf verhinderd was, me vroeg zijn zoontje Rob naar school in Bilthoven te brengen, wist ik dat we ‘the point of no return’ waren gepasseerd. Er werd bovendien een tweede zoon geboren, Paul, die naar Paul Rijkens werd vernoemd. Maar Verrips was constant met allerlei mensen in vrij rauwe gevechten betrokken, dikwijls vergezeld gaand van de gebruikelijke doodsbedreigingen. Ik hoorde hem wel eens telefoneren met een andere notoire padjakker, Reindert Zwolsman. Ik realiseerde me dan, dat ik het had te danken aan de vriend van prins Bernhard, Rijkens, dat ik naar dergelijke taal luisterde. | |
[pagina 56]
| |
Wie geweld zaait, zal geweld oogsten. Het zou eerder slecht met hem aflopen dan menigeen had verwacht. Op 4 december 1964 klapte hij met een Mercedes-sportauto tegen een viaduct bij Sassenheim en kwam om het leven. Wat me in 1972 bij het verschijnen van Hoflands populaire boek Tegels lichten vooral opviel was, dat onderwerpen waar ik zelf het nodige mee te maken had gehad hoogstens klopten op het gebied van de spelling van verschillende namen. Wat hij bijvoorbeeld over Verrips meldde, was gezwets in de ruimte, of zoals dr. M. van Blankenstein de radiopraatjes van mr. G.B.J. Hilterman steeds omschreef, ‘gejaagd geklets’. Hofland wordt tot de notabelen der journalistiek gerekend omdat hij er zorgvuldig op toe heeft gezien door de zichtbare regering altijd als bruikbaar te worden beschouwd. De gedachte van het bestaan van een onzichtbare regering in Den Haag wordt door hem binnen de kortste keren naar het rijk van ‘La Fontaine’ verwezen. ‘Zoals het wel meer met vertellers van fabeltjes gaat,’ schreef Hofland over Verrips in Tegels lichten, ‘was zijn start dikwijls goed. Hij wekte de indruk dat hij contacten zou kunnen leggen tussen Indonesische autoriteiten en Nederlandse politici, waarvan het resultaat zou moeten zijn de wijziging van de verhoudingen op het thuisfront.’Ga naar voetnoot11 Hofland maakt zich met een jantje-van-leiden van het auto-ongeluk van Verrips af. Hij zou zich dermate diep in de schulden gestoken hebben dat hij in snel verval was geraakt. ‘Misschien wilde hij aan zijn lot ontkomen door een toestand van overmacht te construeren.’ De meeste Nederlanders giechelen als bakvissen wanneer men de mogelijkheid van een Haagse onbehoorlijkheid of een Madurodams complotje oppert. Dat gebeurt in Washington, in Berlijn of in Jakarta, maar dat gebeurt niet bij ons in Holland. Op het eerste gezicht lijkt een gebrek aan wereldwijsheid in het jaar 2000, zoals het nog altijd te hoop lopen voor de gouden koets, onschadelijk en niet om wakker van te liggen. Maar in werkelijkheid ondergraaft onze collectieve naïviteit ten aanzien van wat er zich werkelijk in de coulissen van de Haagse macht afspeelt, ons veelgeprezen poldermodel. Een der fraaiste voorbeelden dienaangaande uit onze jongste geschiedenis, was toen onze vrouwelijke minister van Justitie, Winnie Sorgdrager, in het nauw werd gedreven door het mannelijke college van procureurs-generaal. Premier Kok ontplofte van ergernis en kwam de dame ridderlijk te hulp. Hij vergeleek de bende van super-procureur-generaal Arthur Doctors van Leeuwen maar meteen met een stoute fröbelklas. De publieke opinie was geschokt over de chaos bij justitie. Wat mij op de eerste plaats verbaasde was de woede in het befaamde torentje over een situatie die blijkbaar geheel nieuw was voor de eerste minister van het koninkrijk. Waar zou Kok nog meer doorheen geslapen zijn gedurende de jaren dat hij in de residentie in de politiek zat? |
|