Grenzen aan de groei. Deel 2
(1974)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd50 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 367]
| |
M. ElmandjraMahdi Elmandjra werd op 13 maart 1933 te Rabat, Marokko geboren. Na het Lyautey-lyceum in Casablanca te hebben afgelopen, ging hij naar de Verenigde Staten waar hij aan de Putney-school in Vermont en vervolgens aan de Cornell-universiteit studeerde. Daarna ging hij naar Engeland naar de London School of Economics. Hij beëindigde zijn opleiding aan de juridische faculteit van de universiteit van Parijs. Aanvankelijk trad de heer Elmandjra in de diplomatieke dienst van Marokko als adviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In 1961 werd hij bij de u.n.e.s.c.o. in Parijs aangesteld, alwaar hij momenteel de post van assistent-directeur-generaal voor ‘Pre-Programming’ bekleedt. Niemand heeft de werkwijze van de Verenigde Naties zo kritisch en diepgaand geanalyseerd als u in uw boek The United Nations System: an Analysis.Ga naar voetnoot1 Bent u tevreden met de manier waarop de Verenigde Naties opereren? Ik geloof niet dat iemand die in de vervolmaking van instellingen gelooft ooit tevreden kan zijn. Er zijn ongetwijfeld grote veranderingen in het systeem van de Verenigde Naties mogelijk, maar deze kunnen pas worden doorgevoerd, wanneer de instelling van de verschillende landen ten opzichte van internationale organisaties grondige wijzigingen ondergaat. Zolang dat nog niet gebeurt, kunnen de Verenigde Naties alleen maar de ontwikkelingen in de internationale betrekkingen weerspiegelen zoals deze door het beleid van de afzonderlijke landen bepaald worden. Een van de belangrijkste functies van de Verenigde Naties is, dat het een wereldforum is waarop verschillende standpunten naar voren kunnen worden gebracht, met de hoop dat belangrijke crises door een onderlinge dialoog kunnen worden afgewend, terwijl dit tevens kan bijdragen tot het vormen van een ‘internationale publieke opinie’, in termen van de universele verklaringen van het Handvest.
Maar neemt u bijvoorbeeld eens de op initiatief van president Houari Boumedienne in 1974 bijeengeroepen zitting, die speciaal aan het probleem van de natuurlijke hulpbronnen was gewijd. 88 regeringsleiders reisden naar New York, hielden er een toespraak en keerden naar hun land terug. Volgens waarnemers was dit een catastrofe en een karikatuur van de bedoelingen waarmee deze zitting was bijeengeroepen. Niemand verwacht dat twee weken van toespraken een wonderbaarlijke transformatie van het gehele internationale systeem teweeg kunnen brengen. Het simpele feit dat deze zitting gehouden kon worden is echter van grote betekenis, en toont duidelijk aan dat er zowel in de ontwikkelingslanden als in de geïndustrialiseerde naties wordt beseft, dat de huidige wereldconstellatie een diepe crisis doormaakt. Wij hebben nu de tijd om ons op deze 88 toespraken te bezinnen, terwijl er daarnaast achter de schermen ongetwijfeld een groot aantal nuttige contac- | |
[pagina 368]
| |
ten zal hebben plaatsgevonden, die niet tot het grote publiek zijn doorgedrongen. Volgens mij heeft de afgelopen zitting vele mensen ertoe gebracht om een nieuw referentiekader op te stellen.
U legt met andere woorden nadruk op het belang van de ‘onzichtbare diplomatie’. Naar aanleiding van de toespraken van sommige regeringsleiders van geïndustrialiseerde landen, geloof ik dat er steeds meer mensen van overtuigd raken dat er verandering moet worden gebracht in de bestaande structuur van de wereldeconomie, en met name in het huidige type van internationale betrekkingen.
Ik heb nu twaalf keer een Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bijgewoond. Het aantal woorden dat in de grote zaal van dit gebouw gesproken wordt beloopt de miljarden. Kunnen dit soort procedures nu op geen enkele manier versneld worden? De wereld heeft haast, de problemen waarvoor de mensheid staat worden voortdurend dringender. Ja, dit is een probleem dat van alle kanten bekeken wordt. Internationale lichamen worden vaak beschouwd als instellingen waar bepaalde nationale gezichtspunten aan de publieke opinie, zowel in eigen land als elders kunnen worden voorgelegd. Het valt te vergelijken met een nationaal politicus, die in het parlement toespraken houdt die gedeeltelijk voor de kiezers in zijn eigen district bedoeld zijn. Maar ondanks alles dragen de veel gesmade procedures van de Verenigde Naties toch tot verschillende soorten beslissingen bij. Voor een deel worden deze genomen door de technische commissie van de Algemene Vergadering, voor een ander deel in het kader van de ‘onzichtbare diplomatie’ waar ik het al over had. Ik ben er overigens van overtuigd dat de grondstoffenconferentie die in april 1974 in New York gehouden is, een belangrijke evolutie vertegenwoordigt in het type internationale betrekkingen waarvan wij tot dusver getuige zijn geweest.
Vallen de milieuconferenties van Stockholm in 1972, de bevolkingsconferentie van Boekarest in 1974 en de voedselconferentie van Rome in hetzelfde jaar volgens u in dezelfde categorie? Naar mijn mening is er tegenwoordig sprake van een ‘planetisering van problemen’. Met andere woorden: steeds meer problemen krijgen een universele dimensie en kunnen alleen op internationale schaal worden aangepakt. Kwesties als het milieu, de wereldbevolking, de zeeën en oceanen, kunnen niet binnen het kader van een nationale besluitvorming worden opgelost. Iedereen schijnt hiervan overtuigd te zijn. Het concept van nationale soevereiniteit ondergaat een verandering, omdat men steeds meer inziet dat er nieuwe vormen van internationale regelingen nodig zijn.
Aurelio Peccei noemt dit een nieuw concept van de soevereine staat in relatie tot de onderlinge afhankelijkheid op wereldomvattende | |
[pagina 369]
| |
schaal. Dit nieuwe concept van onderiinge afhankelijkheid, dat zo welsprekend door de Club van Rome en door Aurelio Peccei naar voren wordt gebracht, wordt maar al te vaak verkeerd geïnterpreteerd. Volgens sommigen zou het een radicale transformatie in een soort wereldregering inhouden. Dat is echter volledig onjuist. Waar onderlinge afhankelijkheid in feite op neerkomt is eenvoudigweg dat men op nationaal niveau beseft en erkent dat bepaalde problemen een intensievere vorm van internationale samenwerking noodzakelijk maken, en daarom voor een deel aan internationale besluitvormingsinstanties kunnen worden gedelegeerd. Dit is overigens een noodzakelijke voorwaarde geworden voor het voortbestaan van de afzonderlijke staten. Zonder delegatie op internationaal niveau zou het begrip nationale soevereiniteit uiteindelijk alle inhoud verliezen. In zekere zin zijn wij getuige van een veranderend inzicht in het principe van de nationale soevereiniteit, waarbij sommige elementen die nog maar een paar jaar geleden als onontbeerlijk werden beschouwd, niet meer van wezenlijk belang worden geacht. De oorzaak hiervan is dat men zich bewust is geworden dat sommige wereldproblemen niet door een natie afzonderlijk kunnen worden opgelost. Neem bijvoorbeeld de kwestie van de inflatie. Volgens mij wordt momenteel algemeen erkend dat geen enkel land erin kan slagen om geheel op eigen kracht een einde aan dit probleem te maken. Dergelijke kwesties dienen op internationale of op wereldomvattende schaal te worden aangepakt. Niemand weet nog hoe dit precies in zijn werk moet gaan, maar het besef dat steeds meer problemen alle nationale grenzen te buiten gaan betekent reeds een belangrijke stap vooruit.
Maar hoe komt het dan, dat toen de wereld in oktober 1973 met een militair conflict in West-Azië geconfronteerd werd, de Verenigde Naties binnen een paar dagen een continent soldaten naar het bedreigde gebied kon sturen, terwijl diezelfde wereld tijdens de noodtoestand in het Afrikaanse Sahel-gebied, waar honderdduizenden mensen met de hongersnood worden bedreigd, niet in staat blijkt om efficiënt hulp te bieden. ‘Transportproblemen’, vertelde de heer Boerma van de f.a.o. mij. Maar ik weet, dat er een luchtmacht is die over voldoende vliegtuigen beschikt om een derde van Zuid-Vietnam met chemicaliën te besmetten en die honderden bommenwerpers kan uitzenden om zelfs de allerkleinste gehuchtjes in Noord-Vietnam met de grond gelijk te maken. Ik onderschat het probleem van het Sahel-gebied allerminst. Maar ook in dit geval speelt de kwestie van internationale onderlinge afhankelijkheid een belangrijke rol. Het voedselprobleem in de Afrikaanse landen valt moeilijk op te lossen, omdat de noodzakelijke infrastructuur vooral op gebied van transport ontbreekt. Er is nog een ander aspect dat eveneens van groot gewicht is, en dat zeg ik niet alleen omdat ik aan de u.n.e.s.c.o. verbonden ben. Als het onderwijsniveau in gebieden als de Sahel-landen hoger was, zou het ge- | |
[pagina 370]
| |
makkelijker zijn om efficiënte hulpmethoden te ontwikkelen en de plaatselijke bevolking bij de distributie van de inkomende voedselvoorraden in te schakelen. Als wij op wetenschappelijk gebied verder waren geweest, hadden wij over betere weersvoorspellingen kunnen beschikken, en naar aanleiding daarvan de nodige maatregelen kunnen nemen. Dat brengt ons weer op het punt dat ik zoëven aanroerde - de problemen zijn onderling zozeer met elkaar verweven, dat zij onmogelijk nog door een enkel land kunnen worden opgelost.
In sommige toespraken die u hebt gehouden, hebt u de nadruk gelegd op ‘le nationalisme des disciplines scientifiques’, zoals u het noemde. Is nationalisme in de wetenschappelijke sector in onze tijd niet eveneens een absurd verschijnsel? Met de ‘nationalistische’ aanpak op wetenschappelijk terrein bedoelde ik eigenlijk dat wij onze perspectieven niet tot éen bepaalde discipline moeten beperken. Volgens mij vervagen de grenzen tussen de verschillende takken van wetenschap steeds meer. De huidige problemen zijn zozeer met elkaar verweven dat zij alleen nog maar door een combinatie van geleerden en technici die uit alle mogelijke disciplines afkomstig zijn kunnen worden opgelost. Het is absoluut noodzakelijk om in te zien dat wetenschappelijke kennis op verschillend gebied elkaar aanvult. Hierop doelde ik toen ik zei dat wij naar een interdisciplinaire aanpak moesten streven. Wij kunnen uiteraard niet verwachten dat elke geleerde op vele verschillende gebieden deskundig is, maar het is in ieder geval wel noodzakelijk dat wetenschapsmensen inzien dat hun werk nauw in verband staat met de activiteiten van hun collega's uit andere disciplines. Dit zou al een belangrijke stap vooruit zijn. De meeste moderne wetenschappelijke instellingen gaan bij hun onderzoekingen reeds van een interdisciplinaire aanpak uit.
De Algerijn Abdelkader Chanderli wees in het interview dat ik met hem had op de schandalige wijze waarop de geïndustrialiseerde naties hun patenten en know-how monopoliseren, waardoor een snelle ontwikkeling van de achtergebleven landen nog eens extra wordt bemoeilijkt. Inderdaad, de overdracht van technieken en technologie speelt bij de ontwikkeling een belangrijke rol. u.n.c.t.a.d. houdt zich speciaal met dit soort problemen bezig. Zoals u terecht opmerkt is er een aantal geïndustrialiseerde landen, dat zich er zoveel mogelijk tegen verzet om een deel van hun technologische know-how af te staan. Dit valt om twee redenen zeer te betreuren: ten eerste vanuit het standpunt van de economische ontwikkeling, zoals Abdelkader Chanderli terecht heeft opgemerkt. Maar er is daarnaast nog een ander punt, dat vooral de u.n.e.s.c.o. aangaat, namelijk het vrije verkeer van ideeën. Het vrije verkeer van kennis ligt wat dat betreft op hetzelfde terrein. Een van de voornaamste principes waarop de u.n.e.s.c.o. is gebaseerd, is de bevordering van de kennis. Kennis moet zonder enige restricties van welke aard ook ter beschikking worden gesteld aan de mensheid als geheel. Dat wil overigens niet zeggen, dat de rechten van degenen die deze | |
[pagina 371]
| |
technologische kennis of patenten ontwikkeld hebben, niet erkend zouden moeten worden. Het is echter een kwestie van verdeling. Het zou niet moeilijk moeten zijn om regelingen te treffen, waardoor uitvinders op adequate wijze gehonoreerd worden. Nu zijn de prijzen van patenten echter nog exorbitant hoog, zodat eigenaars van deze know-how vaak in feite een monopoliepositie innemen. Soms is er zelfs sprake van een concreet, formeel monopolie. Volgens mij is elk monopolie echter altijd een obstakel dat het welzijn of de ontwikkeling van de mens in de weg staat, zowel op nationaal als op internationaal niveau. Dit is inderdaad een van de belangrijkste aspecten van de ontwikkelingsproblematiek van de Derde Wereld. De ontwikkelingslanden moeten in staat worden gesteld om tegen redelijke voorwaarden toegang te krijgen tot alle technologische know-how van de geïndustrialiseerde mogendheden.
Hoe ziet u het verband tussen onderwijs en communicatie? Op het gebied van communicatie kunnen wij drie aspecten onderscheiden. Ten eerste het aspect dat wij de vrijheid van communicatie zouden kunnen noemen. Zoals in de constitutie van de u.n.e.s.c.o. en in het Handvest van de Verenigde Naties is vastgelegd, moet er een maximum aan vrij verkeer van ideeën zijn. Het tweede aspect heeft betrekking op een rechtvaardige verdeling van deze communicatiestroom. Op economisch, sociaal en politiek terrein is de macht ongelijk verdeeld, en hetzelfde geldt op het gebied van de communicatie. De communicatiestroom is namelijk zeer onevenwichtig gestructureerd. Over dit punt hoef ik niet verder uit te weiden, omdat vele studies hebben aangetoond dat er ontwikkelingslanden zijn waar tachtig procent van de televisieprogramma's uit een beperkt aantal landen afkomstig zijn. De idee van een vrij verkeer van informatie verliest veel van haar betekenis wanneer dit in feite op een eenzijdig communicatieproces blijkt neer te komen. Op dit gebied dient er naar een evenwichtiger situatie te worden gestreefd. Het derde aspect dat ik wilde vermelden is van morele aard, en staat nauw in verband met het communicatieprobleem, namelijk de kwestie van verantwoordelijkheid en beroepsethos. Een maximum aan informatie en een vrij communicatieverkeer is alleen mogelijk, wanneer degenen die de informatiekanalen in handen hebben zich beter bewust zijn van hun verantwoordelijkheid, en de media niet langer aan bepaalde doeleinden ondergeschikt maken. Dit komt uiteraard neer op het eeuwige dilemma tussen vrijheid en verantwoordelijkheid, een probleem dat nauw met het concept democratie verbonden is. In een democratische staat zijn alle burgers vrij, maar hun vrijheid mag per definitie niet ten koste van die van anderen gaan. Het proces van een vrij verkeer van informatie is met andere woorden een zeer gecompliceerd verschijnsel, dat talrijke problematische aspecten telt.
Misschien moeten wij ook het probleem hoe wij communicatiesystemen een zekere waardigheid kunnen verlenen, zien tegen de achtergrond | |
[pagina 372]
| |
van de toenemende onderlinge afhankelijkheid van de mensheid, en ons realiseren dat de wereldgemeenschap dringend behoejte heeft aan een nieuwe vorm van internationale solidariteit. De idee van een internationale solidariteit die u naar voren brengt is volgens mij van wezenlijk belang. Het is in feite ook de raison d'être van internationale organisaties, omdat het bestaan hiervan veronderstelt dat de mensen beseffen dat zij iets gemeen hebben en dat bepaalde problemen in een geest van samenwerking en solidariteit moeten worden aangepakt. Hier ligt een zeer belangrijke taak voor het onderwijs. Niet het onderwijs in engere zin, of in de klassieke betekenis van het woord, maar onderwijs als een volledig educatief stelsel. Wij moeten tot een nieuwe pedagogische aanpak komen die in alle instellingen, zowel op nationaal als op internationaal niveau, haar weerslag vindt. Sommige wereldproblemen zijn zo dringend dat naties en individuen welhaast gedwongen worden zich te concentreren op een wereldomvattende benadering, die per definitie een minimum aan solidariteit veronderstelt.
Het lijkt mij dat daar een reusachtige public relationscampagne voor nodig is, zoiets als het Rapport van de Club van Rome, met een vergelijkbaar effect op de publieke opinie. Ja, inderdaad. Wij hebben wat publiciteit en het verschaffen van informatie betreft, de massamedia en vooral de televisie hard nodig.
Het is een kwestie van voorlichting, van opvoeding. Er is veel meer van dit soort voorlichting nodig om de mensen beter bewust te maken van de wijze waarop hun bestaan met dat van anderen samenhangt, zowel in termen van de huidige wereldproblematiek als in termen van de belangen van de mensheid als geheel. Zolang dit nog niet is bereikt, zijn al onze pogingen gedoemd om schipbreuk te lijden. Dit pogen om de bestaande problemen te verlichten zou door de complexiteit van de menselijke verhoudingen er zelfs toe kunnen leiden, dat er nieuwe en nog veel ingewikkelder problemen ontstaan. Daarom moeten wij niet alleen aandacht besteden aan de onderlinge afhankelijkheid van het internationale systeem als geheel, maar ook aan het andere uiteinde van het spectrum, met andere woorden, wij moeten ook denken in termen van nieuwe organisatievormen, zoals deze op microniveau optreden, soms zelfs alleen maar in een dorpje of bij een bepaalde groepering. Er is namelijk sprake van een wisselwerking tussen de macrobenadering, op internationale of planetaire schaal, en de microaanpak die het belang van het welzijn van het individu, van de mensen zelf op juiste waarde probeert te schatten.
De u.n.e.s.c.o. zou eigenlijk een Rood Boekje moeten uitgeven met leefregels voor alle mensen op aarde, de Chinezen niet uitgezonderd. Zo'n boekje moet door alle honderddertig leden van de Verenigde Naties worden opgesteld. Wanneer wij alle landen zo ver kregen dat zij het over een dergelijke reeks leefregels eens werden, zouden alle pro- | |
[pagina 373]
| |
blemen van de mensheid met éen klap zijn opgelost! Maar in alle ernst, volgens mij is het bepaald bemoedigend dat men momenteel overal steeds meer beseft, dat alle problemen uiteindelijk met elkaar samenhangen en daarom ook alleen via onderlinge solidariteit kunnen worden opgelost. De mens realiseert zich dat wij allen in hetzelfde schuitje zitten.
Maar gelooft u niet dat de hoop het tegen de werkelijkheid zal afleggen? Nee, dat geloof ik niet, omdat hoop volgens mij een onmiskenbaar deel van de werkelijkheid vormt. |
|