Grenzen aan de groei. Deel 2
(1974)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd50 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 283]
| |
Adam SchaffProfessor Adam Schaff werd op 10 maart 1913 in Lwow, Polen geboren. In 1935 promoveerde hij in de economie en rechtswetenschappen aan de universiteit van Lwow. In de jaren 1935 en 1936 zette hij zijn economische studie voort aan de École des Sciences Politiques in Parijs. In 1941 studeerde hij af aan het instituut voor filosofie van de Sowjet-academie van wetenschappen in Moskou. In 1945 behaalde hij aldaar zijn doctoraal filosofie. Na de oorlog doceerde hij aan de universiteiten van Lodz en Warschau. In 1951 werd hij lid van de Poolse academie van wetenschappen. Sedert 1964 is professor Schaff voorzitter van de raad van bestuur van het met steun van u.n.e.s.c.o. opgerichte European Co-ordination Center for Social Sciences in Wenen, Oostenrijk. Hij publiceerde onder meer Some Problems of the Marxist Theory of Truth (1951) hetgeen in acht talen werd overgenomen, Introduction to Semantics (1961), Language and Cognition (1965) en The Generative Grammar and the Concept of Innate Ideas (1972). Een zestiental boeken van professor Schaff verkregen in Polen en in het buitenland grote bekendheid. In Nederland werd gepubliceerd Marxisme en het menselijk individu (Paul Brandt, Bussum, 1967). U bent de eerste Oosteuropese wetenschapsman die tot de Club van Rome is toegetreden. Inderdaad, samen met mijn Joegoslavische collega dr. Leo Mates. Waarom kreeg ik belangstelling voor het werk van de Club van Rome? Omdat ik van mening was dat de problematiek waarmee de Club zich bezighoudt, de komende twintig jaar voor de gehele mensheid van belang zal zijn. De problemen die bestudeerd worden, zullen van beslissende betekenis blijken voor de toekomstige ontwikkeling van de wereld. Uiteraard is de Club van Rome geen verzameling mensen met eenvormige opvattingen of een identieke wereldbeschouwing. De Club bestaat uit verschillende mensen met tegengestelde gezichtspunten. Maar ik geloof dat zij het allemaal over éen ding eens zijn, namelijk dat de problematiek inderdaad ook een problematiek is.
Ondanks dat hoort men vaak, zelfs in de zogenaamde progressieve publiciteitsmedia in het Westen, dat de Club van Rome alleen maar uit een elite van grote industriëlen en kapitalisten bestaat.Ga naar voetnoot1 Ja, dergelijke kritiek wordt inderdaad geuit, zelfs in kringen van de linkse intelligentsia. Ook in Oost-Europa werden deze opvattingen af en toe naar voren gebracht. Maar deze geluiden verstommen steeds meer, ook in Oost-Europa en misschien nog wel in sneller tempo dan in sommige linkse kringen in West-Europa. Dit soort ongefundeerde kritiek op het werk van de Club van Rome maakt op mij vaak een nogal primitieve indruk, omdat de critici zich volgens mij er allereerst | |
[pagina 284]
| |
van zouden moeten overtuigen of de door de Club naar voren gebrachte ideeën juist zijn of niet.
En niet iemand al bij voorbaat als een doortrapte kapitalist bestempelen omdat hij eens Fiat-fabrieken in Latijns-Amerika heeft opgezet. Precies. Het is in een dergelijk geval volslagen onbelangrijk van wat voor soort organisatie iemand deel uitmaakt. De kritiek richt zich vaak niet op fundamentele ideeën en uitgangspunten van de Club, maar op hetgeen sommige initiatiefnemers van de organisatie in de maatschappij vertegenwoordigen. Als dat echter het criterium is waarmee wij dingen dienen te beoordelen, zouden wij bijna elke beweging moeten afwijzen, het marxisme incluis. Marx en Engels waren nu ook niet precies proletariërs. De belangrijkste figuren uit de marxistische beweging waren bijna zonder uitzondering uit de hogere klassen afkomstig. Het is in de geschiedenis van het marxisme nooit voorgekomen dat een beweging uitsluitend op de maatschappelijke afkomst van haar leiders beoordeeld werd. Bakunin was een aristocraat, Engels een industrieel. Lasalle was evenmin een proletariër, terwijl Lenin uit de Russische ambtsadel afkomstig was. Wat hun maatschappelijke achtergrond betreft, hadden zij geen van allen banden met de revolutionaire klasse. Om op de Club van Rome terug te komen: de vaak gehoorde bewering dat de leiding van de Club geheel uit topmanagers van grote multinationale ondernemingen bestaat is geheel onjuist. Er is inderdaad een aantal managers dat er deel van uitmaakt, maar daarnaast zijn er ook vele geleerden en bekende intellectuelen. De man die de ziel van de onderneming is en de organisatie al jarenlang inspireert, is Aurelio Peccei. Toevallig is hij ook éen van de directeuren van Fiat. Maar Peccei is een humanist. Hij is iemand die verder vooruitziet dan vele mensen, die misschien geen deel uitmaken van de directie van Fiat of van welke andere firma ook. Ik ben nu al drieënveertig jaar lang actief in de communistische beweging en ik kan niet zeggen dat mensen die uit andere klassen of organisaties afkomstig zijn mij angst inboezemen. Ik bestudeer wat zij te zeggen hebben, en als zij iets positiefs verrichten, of als zij vanuit bepaalde criteria die volgens mij betrekking hebben op de maatschappelijke ontwikkeling...
Maar groei als zodanig is reeds een controversieel punt. Arnold Toynbee merkte nog maar kort geleden op dat de groei niet alleen moet worden afgeremd, maar zelfs zou moeten worden stopgezet. Daar heb ik mij nog geen definitief oordeel over gevormd. Uitspraken op dat gebied moeten volgens mij empirisch gefundeerd zijn. De Club van Rome heeft wat dat betreft geen pasklaar antwoord te bieden. De verdienste van het m.i.t.-rapport was dat de problemen die erin naar voren werden gebracht levende werkelijkheid waren. Niemand kan zich meer veroorloven om deze vragen uit de weg te gaan. Het staat zonder meer vast dat de mensheid geconfronteerd wordt met een demografische explosie. Deze kwestie verdient onmiddellijke | |
[pagina 285]
| |
aandacht. Er moet worden vastgesteld in welke mate de wereldbevolking zich nog kan of moet uitbreiden. Zelf ben ik ervan overtuigd dat er alleen al demografisch gezien grenzen aan de groei zijn. Wanneer mensen uit de Derde Wereld uitdrukkingen als ‘grenzen aan de groei’ horen, denken zij maar al te vaak uitsluitend in termen van industriële expansie en uitbreiding van de warenproduktie, terwijl zij juist oog zouden moeten hebben voor een aantal uiterst belangrijke problemen die vooral op hun deel van de wereld betrekking hebben, zoals met name de kwestie van de ongebreidelde toename van de wereldbevolking. Deze demografische explosie kan gemakkelijk tot verderfelijke gevolgen voor de mensheid als geheel leiden. Een tweede probleem dat niemand kan negeren, is de door de industriële ontwikkeling voortgebrachte vervuiling. Denken wij alleen maar aan de oceanen, de lucht en het water. Deze problemen hebben eveneens een wereldomvattend karakter, en zijn zelfs niet aan een bepaald maatschappelijk systeem gebonden. Het zijn in de letterlijke zin van het woord wereldproblemen, zeker waar het het vinden van oplossingen betreft. Zelfs de hoogst ontwikkelde mogendheden zijn er tot nog toe niet in geslaagd om een oplossing te vinden, daar is een wereldomvattende benadering, een wereldomvattend beleid voor nodig. Het derde belangrijke probleem, waarvan wij momenteel reeds de eerste gevolgen ondervinden, is de energiecrisis. Wij zijn er eindelijk achter gekomen dat er hulpbronnen zijn die niet kunnen worden aangevuld en maar in beperkte hoeveelheid voorhanden zijn. Wanneer wij de exploitatie van sommige delfstoffen in het huidige tempo voortzetten, zullen zij binnen afzienbare tijd uitgeput zijn. Een vierde probleem, dat nauw in verband staat met de energiecrisis, is de kwestie van het voedseltekort. Daarmee bedoel ik niet dat de mens weer op Malthus zou moeten teruggrijpen, maar wij moeten wel bedenken dat de huidige leefsituatie in vergelijking met de toestand in Malthus' dagen enorme verschillen vertoont. Er leven nu op aarde miljarden mensen die geconfronteerd worden met een mogelijk voedseltekort. Dit is een zeer reëel probleem, waarvoor tot dusver niemand een oplossing heeft gevonden. De eerste groepering die werkelijk aandacht aan grenzen aan de groei begon te besteden, was de Club van Rome. De Club had geen andere ambitie dan om statistisch aan te tonen waar de huidige tendenties en ontwikkelingen in de wereld toe zouden leiden. Deze eerste berekeningen op wereldomvattende schaal ontmoetten uiteraard zeer veel kritiek, ook in ons deel van de wereld, de socialistische landen. Vaak was deze kritiek gerechtvaardigd. Maar in de socialistische landen beschouwen wij ‘grenzen aan de groei’-problemen ook werkelijk als problemen. Wij raken er steeds meer van overtuigd dat wij tot samenwerking moeten komen. Deze hoogst belangrijke kwesties kunnen niet meer door een of andere groepering en zelfs niet door een grote mogendheid worden opgelost. Ik ben er overigens van overtuigd dat dit juist de kern van onze | |
[pagina 286]
| |
problematiek vormt. Het zijn problemen die voor de toekomst van de mensheid van het allerhoogste belang zijn. Detailkritiek op bepaalde berekeningen brengt ons dan ook niet wezenlijk verder. De enige manier is om bij elkaar te gaan zitten en gemeenschappelijk naar een oplossing te zoeken. Ik wil daaraan toevoegen dat mijn eigen kritiek op de eerste activiteiten van de Club van Rome, met name zoals die in het m.i.t.- rapport hun weerslag vonden, er in feite op neerkwam dat er te weinig rekening werd gehouden met de bestaande verschillen in de wereld. Er werd te veel op wereldomvattende schaal gedacht.
Alsof de wereld reeds een eenheid vormde. Precies.
Het ziet er naar uit dat zich een soort klassenoorlog tussen het rijke noordelijk en het arme zuidelijk halfrond ontwikkelt: een oorlog om voedsel, energiebronnen... Ja, dat is inderdaad een van de belangrijkste problemen van het ogenblik. Dit was dan ook een van de punten die ik in het Rapport van de Club van Rome miste; het is namelijk een kwestie die voor mij persoonlijk op de allereerste plaats komt. Maar de wijze waarop de Club van Rome deze kritiek beantwoordt lijkt mij ook alleszins redelijk. Zij stelt namelijk: ‘Wij weten dat wij dit aspect verwaarloosd hebben. Wij hebben de wereldproblemen in vereenvoudigde vorm willen benaderen. Voordat wij dieper graven, moeten wij eerst weten waar de algemene tendenties toe leiden. Daarom hebben wij de aarde en de mensheid als een eenheid behandeld. Wij wilden eerst de relaties nagaan tussen de verschillende ontwikkelingen in de wereld, zoals de demografische explosie, de vervuiling, enzovoort. Dit was absoluut noodzakelijk, omdat wij anders nooit hadden kunnen vaststellen wat er op wereldomvattende schaal gedaan zou moeten worden.’ De Club van Rome is van mening dat er eerst algemene berekeningen moeten worden gemaakt, voordat er dieper op de bestaande verschillen kan worden ingegaan. De Club beseft heel goed dat zij uitgaande van statistieken van de mensheid als geheel ook uitkomsten krijgt die alleen voor de mensheid als geheel gelden, en dat de resultaten van de rijke, geïndustrialiseerde landen ongetwijfeld sterk zullen verschillen van die van de arme, onontwikkelde naties. Hier ligt de kloof tussen noord en zuid, waarover u sprak. Daarnaast is er ook nog een ander probleem: de klassenkwestie, zoals die ook in de rijke landen bestaat. Wij worden namelijk niet alleen geconfronteerd met de verschillen tussen arme en rijke landen, maar ook met de verschillen die binnen elk land afzonderlijk bestaan. Dit soort maatschappelijke problemen werd niet in het Rapport van de Club van Rome opgenomen. Maar momenteel organiseert de Club nieuwe onderzoeksprojecten waarin dergelijke kwesties wel aandacht krijgen. Zo wordt er bijvoorbeeld aan de Bariloche-stichting in Argentinië aan een project gewerkt, waarbij verschillen tus- | |
[pagina 287]
| |
sen het geïndustrialiseerde noorden en de Derde Wereld een van de hoofdpunten van onderzoek is. Dergelijke studies moeten zoveel mogelijk gestimuleerd worden. Het lijdt geen twijfel dat er, nog afgezien van de wereldomvattende groeiproblematiek, vele subklassen en subproblemen zijn die betrekking hebben op verschillende werelddelen, verschillende categorieën van landen en zelfs verschillende klassen binnen die landen afzonderlijk. Het geheel is te gecompliceerd om, op basis van de statistische analyses en methoden van het Rapport van de Club van Rome, in éen en hetzelfde wereldmodel op te nemen.
Het lijkt mij dat dit soort problemen alleen via onderling overleg, en niet door politieke of maatschappelijke concurrentie kunnen worden opgelost. Ik vraag mij echter af hoe wij ooit tot voldoende solidariteit tussen de verschillende volkeren kunnen komen. Dat is een erg moeilijke kwestie, die betrekking heeft op de meest subtiele en delicate implicaties van de sociaal-politieke verhoudingen in de wereld van tegenwoordig. Want wanneer de mensheid éen geheel vormde en wij onze planning op wereldomvattende basis konden afstemmen, zouden wij nog met vele aspecten rekening moeten houden. Volgens mij getuigt het van een onjuiste en utopistische gedachtengang om te menen dat stopzetting van de groei alleen betrekking heeft op de industriële, de economische en de demografische ontwikkeling. Afgezien van het feit dat de arme massa's in de meeste ontwikkelingslanden de wereldwijde implicaties van de bevolkingsexplosie onmogelijk kunnen overzien, zou het volstrekt uitgesloten zijn om de demografische groei tot staan te brengen, zonder daarbij ook de bestaande maatschappelijke omstandigheden in het achtergebleven deel van de wereld te veranderen. Om op dit gebied enige vooruitgang te boeken, zouden wij er eerst voor moeten zorgen dat de arme landen rijker worden. Een andere manier is er niet, zoals wij bovendien uit de geschiedenis kunnen leren. In de geïndustrialiseerde naties is er nauwelijks sprake van een bevolkingsprobleem. In de meeste gevallen loopt het inwonertal in principe alweer terug. Anders ligt de situatie bij twee derde deel van de mensheid dat werkelijk honger lijdt en dagelijks in ellendige armoede moet leven. Met postuleren alléen dringen wij de bevolkingsgroei niet terug. Dat was overigens ook éen van de zwakke punten van het Rapport van de Club van Rome. Het Rapport eindigde met: ‘Laten wij de bevolkingsexplosie tot staan brengen.’ Een dergelijke aanmoediging brengt ons echter geen stap verder. Daarvoor zijn er te veel andere factoren bij betrokken. Daarnaast is het idee dat wij de groei moeten stopzetten volgens mij onjuist. Dit is ook het punt waarop de activiteiten van de Club van Rome het meeste kritiek ontmoeten. De Derde Wereld zegt namelijk - en volgens mij terecht - ‘Als wij economisch niet meer groeien, houdt dat in dat de onrechtvaardige situatie die nu in de wereld heerst, gehandhaafd blijft. Het betekent dat ons volk dat honger en armoede lijdt, in zijn treurig lot moet blijven berusten.’ Uiteraard heeft de Derde Wereld wat dat be- | |
[pagina 288]
| |
treft volledig gelijk. De meeste mensen schijnen zich niet te realiseren dat het grootste deel van de mensheid inderdaad een chronisch tekort aan voedsel heeft. Als de ontwikkelingslanden hun groei stopzetten, komt het erop neer dat éen derde deel van de mensheid die in de geïndustrialiseerde landen woont, ook in de toekomst zijn welvarend en verkwistend bestaan zou kunnen voortzetten. Deze situatie is echter niet meer aanvaardbaar. En wanneer de ontwikkelde landen dit niet op tijd inzien, is het absoluut niet uitgesloten dat dit tot een klassenoorlog leidt Daarbij zal de strijd niet alleen tussen arm en rijk binnen hetzelfde land gaan, maar ook tussen de verschillende naties onderling. Dit zou misschien wel de meest rampzalige ontwikkeling uit de geschiedenis van de mensheid zijn. Een wat meer gedetailleerde analyse van het probleem van grenzen aan de groei moet daarom ook uitgebreid aandacht besteden aan het hele gamma aan maatschappelijke betrekkingen op Internationale schaal. Er zijn tekenen die erop wijzen dat de Club van Rome dit eveneens inziet. In een pas uitgegeven document van de Club De nieuwe drempel wordt dit probleem inderdaad als discussieonderwerp en onderzoeksobject geïntroduceerd. Niemand kan van de Club van Rome eisen, dat zij zich in een nieuwe revolutionaire internationale transformeert. Een dergelijke gedachtengang zou eveneens utopistisch zijn.
Het lijki niet onmogelijk dat de arme landen in agressie een middel zullen zien om hun ellendig lot te verbeteren, terwijl de rijke naties misschien wel binnenkort om de resterende energiebronnenvoorraad zullen gaan vechten. Zeker. Niet alleen dat wij de mogelijkheid van agressie allerminst kunnen uitsluiten, volgens mij moeten wij eventuele gewelddadige conflicten zelfs in de berekeningen van onze huidige en toekomstige situatie opnemen. Deze kwestie bezit echter nog een ander aspect, dat vooral door deze dikwijls verguisde managers wordt ingezien. Zij realiseren zich namelijk dat de wereldeconomie ook door dodelijke gevaren bedreigd wordt, wanneer de armen zich in strijd met alle menselijke logica in hun armzalig lot zouden schikken en de kloof tussen arm en rijk zouden aanvaarden. Onze wereldeconomie is in toenemende mate gebaseerd op wereldomvattende relaties. Het is eenvoudigweg onmogelijk dat een deel van de wereld, dat besloten heeft arm en onderontwikkeld te blijven, zich aan de internationale economische constellatie kan onttrekken. In de wereldeconomie bestaan allerlei soorten equivalente evenwichten. Alle economen zijn het erover eens - burgerlijke economen en aanhangers van de keynesiaanse theorieën niet uitgezonderd - dat een dergelijke situatie volledig uitgesloten is. Bovendien is het op zichzelf reeds onmogelijk dat de volkeren van de Derde Wereld zich bij hun steeds ellendiger wordende situatie zullen neerleggen en passief van honger zullen sterven. Zij zullen ongetwijfeld actief in verzet komen. Wij hebben daar reeds een voorproefje van kunnen meemaken. Het was overigens geen erg gelukkige poging, | |
[pagina 289]
| |
ook niet vanuit het standpunt van de ontwikkelingslanden zelf bezien. Ik doel natuurlijk op de oliecrisis. De ontwikkelingslanden zijn in de meeste gevallen leveranciers van allerlei soorten grondstoffen, niet alleen van olie, maar ook van vele andere natuurlijke hulpbronnen, waarvan meestal maar een beperkte voorraad voorhanden is. Dit geeft ze de gelegenheid om een economische oorlog te beginnen. Daarnaast kunnen zij ook tot een politieke confrontatie overgaan en zij zullen dit zeker niet nalaten. De oliecrisis was wat dat betreft een teken aan de wand. Wij hebben daarnaast kennis kunnen maken met verschijnselen als terrorisme. De wereld zou in éen groot terroristisch slagveld kunnen worden herschapen, dat elk normaal leven onmogelijk zou maken. Tot dusver is het terrorisme tot bepaalde gebieden beperkt gebleven, maar het is nog steeds in opmars. Wat kunnen gefrustreerde of wanhopige mensen via het terrorisme bereiken? Als er geen verandering in de huidige situatie komt, kunnen dergelijke ontwikkelingen bepaald onrustbarend worden.
Zeer interessant vond ik de toespraak van de Algerijnse president Houari Boumedienne tijdens de in april 1974 gehouden zitting van de Verenigde Naties over het probleem van de natuurlijke hulpbronnen. Hij deed voor de oplossing van deze problemen namelijk geen beroep op de Verenigde Staten of op de Sowjet-Unie, maar op Europa, waarmee hij ongetwijfeld heel Europa bedoelde, Europa zoals Charles de Gaulle dat zag, van de Atlantische Oceaan tot aan de Oeral. Ik kan natuurlijk niet uit naam van president Boumedienne antwoorden, maar ik geloof niet dat iemand die momenteel over Europa spreekt, daarmee alleen West-Europa bedoelt. Ik ben overigens van mening, dat Europa er aanzienlijk toe kan bijdragen om een verzoening in de wereld tot stand te brengen en een oplossing voor de problemen van de mensheid te vinden. Ik ben een Pool, maar daarnaast ook een marxist. Ik maak deel uit van de communistische beweging, en ik ben er volledig van overtuigd dat de landen die hun activiteiten op het marxisme baseren, in staat zijn om een oplossing voor deze problemen aanzienlijk naderbij te brengen. Hiermee bedoel ik ook algemene Europese problemen die in gezamenlijk overleg kunnen worden opgelost. Vooralsnog lijkt een dergelijke samenwerking echter nog ver in het verschiet.
De Verenigde Staten en de Sowjet-Unie hebben elkaar indertijd gevonden in een gemeenschappelijke strijd tegen het Hitler-fascisme. Zou het niet mogelijk zijn dat de strijd tegen honger en armoede West- en Oost-Europa verenigt? Misschien. Volgens mij is dat zelfs absoluut noodzakelijk. Of wij zullen er in slagen om gezamenlijk een oplossing te vinden, of wij gaan een catastrofe tegemoet. Ik ben optimistisch genoeg om te veronderstellen dat wij juist daarom tot een samenwerkingsverband zullen komen. Maar ik wil daarbij toch ook een wat sceptischer geluid | |
[pagina 290]
| |
laten horen. Het was makkelijker om een gemeenschappelijke vijand, nazi-Duitsland of Hitler te bevechten dan om een gemeenschappelijke basis te vinden voor de strijd tegen problemen als de honger in de wereld. De socialistische landen hebben een blauwdruk voor een oplossing. Wij zijn namelijk van mening dat de maatschappelijke structuren in de wereld gewijzigd moeten worden, en dat particulier eigendom vervangen moet worden door collectief eigendom. Volgens mij is dit inderdaad de beste manier om tot een oplossing te komen. Maar ik ben realistisch genoeg om te beseffen dat dit nog niet hoeft te betekenen dat deze oplossing daarom ook aanvaard zal worden. Ik wil er echter aan toevoegen dat de geschiedenis ons leert dat de mensheid, voor een noodtoestand geplaatst, er in de meeste gevallen in geslaagd is om een uitweg te vinden, juist omdat dit de enige manier was om het voortbestaan van de soort te verzekeren. |
|