| |
| |
| |
Jermen M. Gvishiani
Jermen M. Gvishiani werd in 1928 in Georgië geboren. Hij studeerde
aanvankelijk sociologie en filosofie en werd wat men in Moskou noemt,
corresponderend lid van de Sowjet-academie van wetenschappen. In 1951 studeerde
hij aan het instituut voor internationale betrekkingen. Van 1951 tot 1955 diende
hij in de Sowjet-marine. Sedert 1955 is hij werkzaam bij het onder de
ministerraad van de Sowjet-Unie ressorterende staatscomité voor de techniek. In
1965 werd hij tot plaatsvervangend voorzitter van de staatscommissie voor
wetenschap en techniek van de Sowjet-academie van wetenschappen benoemd. Van
1966 tot 1968 doceerde hij bovendien aan de filosofische faculteit van de
Moskouse staatsuniversiteit. Sedert 1969 houdt professor Gvishiani zich in het
bijzonder bezig met managementproblemen en staat hij aan het hoofd van een
speciale faculteit welke op dit gebied concreet sociaal onderzoek verricht voor
de academie van wetenschappen. Dr. Gvishiani is gehuwd met een dochter van
premier Aleksei N. Kosygin. Mevrouw Gvishiani studeerde geschiedenis en
publiceerde onder meer een studie over de Amerikaanse buitenlandse politiek.
Professor Gvishiani schreef in 1962 Sotsiologia biznesa. Na
enkele andere werken verscheen in 1972 in het Engels Organisation
and Management (Progress Publishers, Moskou). In 1972 werd dr.
Gvishiani bovendien gekozen tot voorzitter van het te Wenen in het Laxenburg
Paleis gevestigde International Institute for Applied Systems Analysis (i.i.s.a.). Hij onderhoudt contacten met dr. Aurelio Peccei
van de Club van Rome en woonde, samen met andere Sowjet-functionarissen, in 1974
officieel de Club van Rome-jaarvergadering in WestBerlijn bij.
Al in 1971 heeft u mij erop gewezen dat een model, zoals dat voor
het Rapport van de Club van Rome werd gebruikt, te weinig aandacht besteedde
aan psychologische en sociale factoren, terwijl de problemen die in het
Rapport werden opgeworpen, bovendien multidisciplinair moesten worden
aangepakt. Nu werken Club van Rome-teams in Japan, Nederland en
Latijns-Amerika aan nieuwe wereldmodellen die wel op een multidisciplinaire
benadering zijn gebaseerd.
In de wereld waarin wij leven voltrekken zich diepgaande en ogenschijnlijk
onherroepelijke veranderingen. Het enorme groeitempo van de sociale
ontwikkeling, de transformatie van wetenschap in een directe produktiekracht, de
voortdurend toenemende invloed die de mens op zijn leefwereld uitoefent, de
tegenstellingen binnen het wetenschappelijk en technologisch proces - het zijn
allemaal factoren die zelfs een onverbeterlijke idealist dwingen in realistische
termen te denken. De mensheid staat voor problemen die terecht overal ter wereld
tot diepe bezorgdheid leiden. Eén van deze problemen, ‘grenzen aan de groei’, is
onder politici, wetenschapsmensen en het grote publiek reeds een algemeen
gespreksthema geworden. De publikatie van het Rapport van de Club van Rome heeft
er belangrijk toe bijgedragen om dit probleem in het middelpunt van de
belangstelling te brengen, naar ik begrepen heb, vooral ook in uw land, in
Nederland. Het Rapport heeft tot bezorgdheid en in sommige gevallen | |
| |
zelfs tot een zeer pessimistische toekomstvisie geleid, en is daarnaast
onderwerp geweest van diepgaande meningsverschillen.
De Sowjet-geleerden zijn zeer goed op de hoogte van de activiteiten van de Club
en andere soortgelijke organisaties. Wij verschillen echter in sommige opzichten
van mening met het wetenschappelijk team van de Club, zoals bijvoorbeeld de
wijze waarop het probleem van de ‘grenzen aan de groei’ wordt benaderd of de
evaluatie en interpretatie van het op het m.i.t. ontwikkelde
wereldmodel. Desondanks ontstaat er langzamerhand een zekere samenwerking bij
het ontwerpen van wereldmodellen, zoals bijvoorbeeld op het pas opgerichte
instituut voor toegepaste systeemanalyse in Wenen, waar ook een aantal
Sowjet-geleerden actief bij zijn betrokken en waar nog dit jaar - 1974 - een
reeks conferenties aan dit onderwerp zullen worden gewijd met deelname van zowel
leden van de Club van Rome als wetenschapsmensen uit de Sowjet-Unie. Ik hoop dat
deze bijeenkomsten zullen uitmonden in een nieuw type wereldmodel, gebaseerd op
een multidisciplinaire benadering, omdat deze nu eenmaal het nauwst bij de
concrete werkelijkheid aansluit. De verbetering van de internationale
betrekkingen, of zo men wil, de wijsheid waarvan momenteel op het internationale
toneel blijk wordt gegeven, kan belangrijk tot het succes op dit gebied
bijdragen.
Bij het schrijven van het eerste deel met interviews met
wetenschapsmensen uit het Westen, sprak ik bijvoorbeeld met een prominente
econoom van de universiteit van Yale, die mij vertelde dat hij niet inzag
waarom hij het probleem van de ‘grenzen aan de groei’ met professor
Forrester van het m.i.t. zou bespreken, want, zo zei hij:
‘Ik ben econoom. Wat moet ik met een systeemanalist?’ Professor Barry
Commoner put zich uit om steeds maar weer met nadruk op de maatschappelijke
verantwoordelijkheden van wetenschappers te wijzen, maar wat dit betreft
lijkt hij een roepende in de woestijn.
De kwestie van het wantrouwen en de jaloezie fussen wetenschapsmensen is
misschien meer van morele aard, al hangt het inderdaad nauw samen met de
maatschappelijke verantwoordelijkheid van de wetenschapsman. Tenslotte kan ook
een geleerde niet in een ivoren toren leven, los van alle maatschappelijke
behoeften en doeleinden. Ik geloof dan ook dat professor Commoner de
maatschappelijke verantwoordelijkheid van de wetenschapsman terecht benadrukt.
Maar ik wil terugkomen op het belang en de noodzaak van een multidisciplinaire
benadering van problemen op grote schaal. Dat er inderdaad sprake is van een
noodzaak, laat voor ons geen twijfel. Wij zijn in de Sowjet-Unie dan ook al
gekomen tot het organiseren van wetenschappelijke teams, samengesteld uit
specialisten van verschillende richtingen. Hoe deskundig een geleerde ook op
zijn speciale vakgebied mag zijn, wanneer hij een gecompliceerd probleem
systeemanalytisch wil benaderen wordt hij gedwongen met specialisten op andere
terreinen samen te werken.
In de Sowjet-academie van wetenschappen, het Staatscomité voor | |
| |
wetenschap en technologie van de Ministerraad van de Sowjet-Unie en een aantal
andere wetenschappelijke organisaties, functioneren reeds een groot aantal
interdisciplinaire teams. In principe zijn dit wetenschappelijke commissies die
allerlei gecompliceerde problemen onderzoeken, en waarin de meest vooraanstaande
Sowjet-geleerden en andere bekwame specialisten zitting hebben. Deze
wetenschappelijke commissies leveren belangrijke bijdragen aan de projecten van
de staatsplancomité's en aan het besluitvormingsproces op economisch gebied. De
ervaring leert ons dat deze commissies uiterst efficiënt opereren. Een voorbeeld
van een dergelijk team is de Raad van de academie van wetenschappen die zich
bezighoudt met de bestudering van de sociaal-economische en ideologische
problemen die uit de wetenschappelijke en technologische revolutie voortkomen.
Deze commissie bestaat uit economen, filosofen, ingenieurs, sociologen,
advocaten, geografen, wiskundigen en biologen.
De Sowjet-geleerden zijn van mening dat de ontwikkelingsproblematiek en de
kwestie van het rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen van
wereldomvattende strekking zijn en alleen kunnen worden opgelost, wanneer
geleerden uit verschillende wetenschappen en wetenschappelijke groeperingen hun
activiteiten bundelen. Specialisten van de Sowjet-academie van wetenschappen
ontwikkelen danook een methodiek voor een economische evaluatie van de
voornaamste natuurlijke hulpbronnen, en proberen mee te werken aan
wetenschappelijke en technologische voorspellingen van eventuele veranderingen,
die de produktieve activiteiten van de wereldgemeenschap als geheel in de
biosfeer kunnen aanbrengen. Voor een dergelijke voorspelling is een zo groot
mogelijke uitwisseling van informatie tussen vertegenwoordigers van allerlei
verschillende takken van wetenschap nodig.
Professor J. Bronowski van het Salk-instituut bepleit sedert enige
tijd een scheiding tussen wetenschap en staat, naar analogie van de
scheiding tussen kerk en staat in het verleden.
Sowjet-geleerden erkennen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de voile
honderd procent. Dat is bijna onvermijdelijk omdat dit direct aansluit bij het
wezen van de Sowjet-maatschappij en het principe dat de wetenschap verweven is
met de samenleving als geheel. De doelstellingen van de wetenschap zijn in een
socialistisch land afgestemd op de doelstellingen van de maatschappij, waarin de
voornaamste motieven van het Sowjet-volk tot uiting komen. Wetenschap is voor de
Sowjet-geleerde geen strikt academische activiteit, die los staat van de
praktische doelstellingen van de samenleving, maar een zeer belangrijk element
in de voltooiing van onze maatschappelijke ontwikkeling.
Dit is ons standpunt wat de relatie tussen staat en wetenschap betreft. Wanneer
de staat haar beleid baseert op de bevordering van het welzijn van alle leden
van de samenleving, lopen de doelstellingen van wetenschap en staat parallel.
Van een scheiding tussen staat en | |
| |
wetenschap hoeft in een dergelijk
geval dan ook geen sprake te zijn.
Uit de zeventig interviews die ik met westerse wetenschapsmensen heb
gehouden, is mij gebleken, dat zij wat de toekomst betreft bijna allemaal
pessimistisch waren. Dit geldt echter niet voor de geleerden uit de
socialistische landen. Toen ik tegen de academicus Moisey Markov opmerkte
dat professor Arnold Toynbee zich zeer bezorgd maakte over de toekomst van
zijn kleinkinderen, antwoordde hij: ‘Ik heb ook kleinkinderen, maar ik weet
zeker dat zij een geweldige toekomst tegemoet zullen gaan’.
De zorg voor het welzijn van de komende generaties is een eervolle taak. Maar ook
een moeilijke taak. De opvattingen van sommige westerse wetenschapsmensen die
niet in de uiteindelijke overwinning van de menselijke wijsheid of in een
gelukkige toekomst voor hun kinderen en kleinkinderen geloven, zijn mij in
principe vreemd. Ondanks dat wil ik ook waarschuwen tegen een blind optimisme.
Optimisme moet geheel en al gebaseerd zijn op het ingrijpen in de
maatschappelijke ontwikkeling en het onderkennen van de consequenties van de
besluiten die wij nemen. In dit verband is er sprake van een toenemend inzicht
in de kritieke rol van bewuste planning en voorspelling van toekomstige
ontwikkelingen; aspecten waar in ons land zeer veel aandacht aan wordt besteed.
Optimisme moet dus niet gebaseerd zijn op een abstracte hoop, maar in de
allereerste plaats op de wens om de toekomst te leren kennen en de
ontwikkelingsprocessen in alle noodzakelijke richtingen te kunnen uitstippelen.
Daarnaast kan de toekomst van de mensheid of het lot van de wereld - het
voortbestaan van de mens, als u het zo wilt noemen - niet los worden gezien van
het feit dat letterlijk elk individu er het allerhoogste belang bij heeft dat er
geen kernoorlog of ecologische catastrofe uitbreekt. Dergelijke rampen kunnen
echter niet door éen enkel land worden voorkomen, hoe machtig deze mogendheid in
economisch opzicht ook mag zijn. Wij moeten via een collectieve inspanning op
internationale schaal tot oplossingen komen. Alle volkeren en staten moeten
inzicht krijgen in onze gemeenschappelijke problemen en in kwesties die niet op
de bestaande tegenstellingen en verschillen berusten. Zij zullen dan gezamenlijk
hun activiteiten moeten combineren.
Ondanks alle verschillen in maatschappelijk systeem, taal en werkmethode, nemen
de factoren die ons verenigen een steeds belangrijker plaats in. Wanneer wij aan
de toekomst denken, mogen wij daarbij niet vergeten dat de toekomst door de mens
zelf wordt bepaald. Het lot van de mensheid berust ten slotte bij de mensheid
zelf.
In uw boek Organisatie en management schreef u
onder meer dat ‘imperialisme het hoogste en tevens laatste stadium in de
ontwikkeling van het kapitalisme’ was. In de daaropvolgende bladzijden gaf u
een gedetailleerde analyse van de wijze waarop monopolieondernemingen
opereren. Maar tijdens een conferentie in San Francisco in
| |
| |
1973, waaraan 650 industriëlen uit 75 landen
deelnamen, gaf u - uit naam van de Sowjet-Unie - uiting aan uw bereidheid om
met kapitalistische bedrjiven uit het Westen ‘op een stabiele en duurzame
basis tot een geplande en geprogrammeerde samenwerking te komen’.
De conclusie dat het imperialisme het hoogste en laatste stadium van de
ontwikkeling van het kapitalisme is, werd het eerst geformuleerd door Vladimir
I. Lenin, op grond van zijn analyse van de ontwikkelingsprocessen in de
kapitalistische maatschappij. Lenin bewees dat de economie zich als gevolg van
de concentratie van produktie tot een wereldeconomie ontwikkeit. In een
kapitalistische maatschappij komen de internationale arbeidsverdeling,
wederzijdse samenwerking en gecombineerde specialisatie echter spontaan tot
ontwikkeling en nemen daarbij tegenstrijdige vormen aan. De verschijning van de
multinationale onderneming is het gevolg van het huidige hoge niveau van
socialisatie van de produktiekrachten in de kapitalistische maatschappijen.
U hebt gesproken over de noodzaak om ‘voor het lot van al het leven
op aarde’ de sociale vooruitgang door middel van een economische
ontwikkeling te stimuleren.
Onder het socialisme is produktie-uitbreiding of het opvoeren van de
arbeidsproduktiviteit geen doel op zich zelf. In de Sowjet-Unie zijn economische
problemen ondergeschikt aan maatschappelijke doeleinden. Dit wil concreet gezien
zeggen, dat economische projecten deel uitmaken van een geïntegreerd plan dat
tot een sociaal-economische transformatie van de maatschappij moet leiden.
Daarom is er in de Sowjet-Unie ook geen discrepantie tussen maatschappelijke
ontwikkeling en economische groei.
De humanisten van het verleden waren vaak echte utopisten. Zij probeerden
maatschappelijke hervormingen door te voeren, zonder rekening te houden met
economische ontwikkelingen of de noodzaak van een hogere produktie - ja, vaak
zelfs zonder een produktieverhoging ook maar zelfs te stimuleren. Maar proberen
moderne humanisten, die voorstellen om de economische groei stop te zetten,
werkelijk serieuze oplossingen voor onze maatschappelijke problemen te vinden?
In vele delen van de wereld heersen armoede, honger en economische
onderontwikkeling. Zelfs in de hooggeïndustrialiseerde landen is de kwestie van
de bevrediging van de eerste levensbehoeften van de bevolking als geheel nog
niet opgelost, vooral niet als wij bedenken dat deze behoeften voortdurend
toenemen. Het probleem is dan ook niet dat wij de economische groei moeten
stopzetten of zelfs maar beperken. Waar het om gaat is, dat wij de groei zo
effectief mogelijk weten te benutten. Tenslotte is economische groei het enige
middel waarmee wij de voorwaarden kunnen scheppen voor een verbetering van de
leefomstandigheden van de mensheid.
| |
| |
Sicco Mansholt noemde de energiecrisis ‘een zegen’, omdat, zo
verwachtte hij, Europa erdoor zou leven inzien ‘dat de hulpbronnen van de
aarde aan precieze grenzen gebonden zijn’.
De huidige energiecrisis heeft niets te maken met het probleem van een toekomstig
tekort aan natuurlijke hulpbronnen, maar is slechts een uitvloeisel van de
contradicties tussen de geïndustrialiseerde kapitalistische landen aan de ene
kant en de kapitalistische naties en de ontwikkelingslanden aan de andere kant.
De multinationale reuzenondernemingen maken bewust gebruik van deze crisis om
hun eigen politieke, commerciële en financiële speculaties te bevorderen.
De crisis van 1973 is in zekere zin een ‘generale repetitie’ van wat onze wereld
in de nabije toekomst misschien te wachten staat. Tot op zekere hoogte kan deze
situatie ertoe leiden dat het zoeken naar nieuwe energiebronnen wordt
gestimuleerd. Anderzijds geloof ik dat de problemen van de toekomstige
energievoorziening aanzienlijk veelomvattender en gecompliceerder zijn. Ondanks
dat vertrouw ik erop dat een internationale samenwerking van geleerden tot het
vinden van nieuwe energiebronnen tot stand zal komen, welke bronnen voldoende
betrouwbaar en toegankelijk zullen zijn om in onze toekomstige behoefte te
kunnen voorzien.
C.L. Sulzberger heeft in de New York Times opgemerkt dat statistische gegevens aantonen dat het verbruik van ruwe olie
en aardgas in de comecon-landen tegen het jaar 1980 de
produktiecapaciteit van deze gebieden ver zal overtreffen.
In 1980 zullen wij in de Sowjet-Unie op basis van onze eigen voorraden volledig
in onze behoefte aan olie en gas kunnen voorzien, zoals ook thans het geval is,
namelijk voor een deel door onze eigen produktie en voor een ander deel door
aankoop op buitenlandse markten. Wij hebben nooit beweerd dat de socialistische
landen in 1980 geheel op eigen krachten aan hun energiebehoefte kunnen voldoen.
De Club van Rome houdt zich nu ook bezig met de wereldomvattende
discussie hoe de enorme kloof tussen arme en rijke landen in zekere mate of
zelfs in zijn geheel gedicht zou kunnen worden.
De kwestie hoe de wetenschappelijke, technologische en economische kloof tussen
de geïndustrialiseerde naties en de ontwikkelingslanden gedicht kan worden, is
éen van de meest urgente problemen van deze tijd. Overal ter wereld wordt
gepoogd om tot de oplossing van dit probleem bij te dragen.
In de allereerste plaats wil ik daarbij opmerken dat er geen twijfel over
bestaat, dat de ontwikkelingslanden in de allereerste plaats volledige politieke
en economische onafhankelijkheid dienen te verkrijgen. De Verenigde Naties
speelt daarbij een belangrijke rol. In dat verband wil ik wijzen op een voorstel
dat de Sowjet-Unie onlangs aan de Algemene Vergadering heeft voorgelegd,
namelijk dat alle permanente leden van de Veiligheidsraad tot een gedeeltelijke
vermindering van hun militaire uitgaven over zullen gaan. De fondsen | |
| |
die daarbij vrijkomen kunnen dan voor de hulp aan onderontwikkelde gebieden
worden besteed. Naar mijn mening is dit initiatief van de Sowjet-regering een
belangrijke, concrete stap om de kloof op sociaal-economisch gebied, die er
tussen de verschillende naties heerst, gedeeltelijk te dichten.
Premier Aleksei N. Kosygin heeft verklaard dat de Sowjet-Unie zich
ten doel stelt om in het jaar 1975 2,6 miljoen auto's aan de Sowjetconsument
te verkopen. Neemt de Sowjet-Unie ook maatregelen om de door uitlaatgassen
en dergelijke veroorzaakte verontreiniging te bestrijden?
Tijdens het vierentwintigste congres van de c.p.s.u., die zich
onder andere met het vijfjarenplan voor onze nationale economische ontwikkeling
bezighoudt, werd bekendgemaakt, dat wij ons ten doel hadden gesteld om in 1975
2,1 miljoen auto's te produceren. Daarnaast hebben wij bij onze planning ook
rekening gehouden met de bouw van nieuwe fabrieken en aanvullende
produktiebedrijven voor reserveonderdelen en ander materieel.
De Sowjet-Unie heeft drastiscbe maatregelen genomen om de door auto's
veroorzaakte milieuvervuiling tegen te gaan. Wij hebben een nieuw
verkeersreglement opgesteld waarbij het percentage giftige dampen in de
uitlaatgassen gebonden is aan de daarvoor internationaal geldende normen.
Daarnaast hebben wij ‘schonere’ motoren ontworpen, terwijl wij bovendien nieuwe
snelwegen aanleggen om het stadsverkeer zo veel mogelijk te beperken. Deze wegen
lopen op enige afstand van de dichtbevolkte centra van onze steden en
stadsagglomeraties.
Overal ter wereld wordt steeds meer nadruk op wetenschap en
technologie gelegd. De academicus Michail Millionshchikov wees er naar
aanleiding van het negende vijfjarenplan van de Sowjet-Unie op dat uw land
thans zo'n 5000 onderzoeksinstellingen telt, waar meer dan 940 000 man
wetenschappelijk personeel werkzaam is.
Het is een interessant verschijnsel dat het aantal onderzoeksinstellingen en de
omvang van het wetenschappelijk personeel in de Sowjet-Unie de afgelopen twee,
drie jaren aanzienlijk is toegenomen. De cijfers die u noemde dateren al weer
van enige tijd geleden. Op 't ogenblik - april 1974 - telt de Sowjet-Unie 5251
onderzoeksinstellingen en 1 108 000 man wetenschappelijk personeel. Dit houdt
met andere woorden in dat éen op de vier wetenschapsmensen in de wereld in de
Sowjet-Unie werkzaam is.
Wetenschap heeft altijd een internationaal karakter gehad. In onze tijd krijgt
dit aspect echter nieuwe impulsen. Enerzijds ontwikkelt de wetenschap zich door
een grotere specialisatie op verschillende onderzoeksgebieden. Anderzijds is zij
direct betrokken bij een aantal hoogst belangrijke problemen die de mensheid als
geheel aangaan, terwijl dit bovendien in vele opzichten voor het eerst op
werkelijk wereldomvattende schaal het geval is.
| |
| |
Naar aanleiding van uw vriendschap met de voorzitter van de National
Academy of Sciences in Washington D.C., dr. Philip Handler, wilde ik u
vragen of u tevreden bent over de huidige samenwerking tussen de academies
van wetenschappen in de Sowjet-Unie en in de Verenigde Staten.
Wij wisselen voortdurend wetenschappelijke gegevens uit met de Amerikanen, zowel
met de National Academy of Sciences als met de Council for Learned Societies.
Het eerste instituut houdt zich met de natuurwetenschappen bezig, het tweede met
de sociale wetenschappen. Naar aanleiding van enkele topconferenties en
uitgebreide onderhandelingen hebben wij een aantal bijzondere overeenkomsten
getekend die onze onderlinge samenwerking, die overigens beide landen ten goede
komt, aanzienlijk heeft uitgebreid. Dit vormt een zoveelste voorbeeld van een
creatieve, wereldomvattende benadering. Zo besloten wij bijvoorbeeld samen te
werken op het terrein van de milieubescherming, het onderzoek van de ruimte en
de oceanen, het vreedzaam gebruik van atoomenergie, transportproblemen, de
landbouw, de gezondheidszorg, enzovoort. Wij hebben bovendien het initiatief
genomen tot een aantal gemeenschappelijke wetenschappelijke projecten, zoals op
het gebied van de krachtindustrie, het transport van energie - vooral over grote
afstanden -, de bouw en exploitatie van krachtige thermische en
hydro-elektrische centrales, de problemen die met het gebruik van atoomenergie
gemoeid zijn, computers, theoretische en experimented natuurkunde, planning en
organisatie van onderzoek, en nieuwe technologieën in het algemeen. In vele
gevallen heeft de uitwisseling van wetenschapsmensen geleid tot samenwerking op
langere termijn, zoals bijvoorbeeld de Sowjet-deelname aan een aantal
diepzee-boorprojecten die met behulp van het speciaal daartoe ingerichte
Amerikaanse vaartuig Global Challenger worden ondernomen. Een
ander voorbeeld is de samenwerking van de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten in
het International Institute for System Analysis in Wenen, dat ik al eerder
noemde. Dit instituut is opgericht op initiatief van de Amerikanen. Beide
partijen hebben belang bij samenwerking op wetenschappelijk gebied. Zo zei dr.
Philip Handler, voorzitter van de National Academy of Sciences in Washington
D.C. bijvoorbeeld in een toespraak: ‘Waarde collega's, wij, specialisten uit de
Verenigde Staten, hebben de hoogste lof voor het onderzoek op het gebied van de
astronomie, de natuurkunde en de toegepaste wiskunde dat in de Sowjet-Unie wordt
bedreven. Wij zijn van mening dat het onderzoek in de Sowjet-Unie op allerlei
gebied vorderingen maakt en tot het belangrijkste in de wetenschappelijke wereld
moet worden gerekend. Het wordt steeds duidelijker dat gemeenschappelijk
onderzoek absoluut noodzakelijk is.’
Zelf ben ik van mening dat de samenwerking tussen de twee grootste
wetenschappelijke instellingen van de wereld zich voortdurend verder zal
ontwikkelen en tot steeds vruchtbaarder resultaten zal leiden. Hieruit zullen
nieuwe, duurzame en efficiënte vormen van samenwerking voortkomen, en dit is de
sleutel voor de oplossing | |
| |
van de belangrijke wereldproblemen van de
toekomst. Misschien moet ik hieraan toevoegen dat deze internationale
samenwerking op wetenschappelijke en technologisch gebied ertoe kan leiden, dat
de economische betrekkingen zich eveneens steeds meer in gemeenschappelijke zin
zullen ontwikkelen. Want het lijdt geen twijfel dat een vreedzaam naast elkaar
bestaan van twee naties door samenwerking op economisch, wetenschappelijk,
technologisch en cultureel terrein alleen maar versterkt wordt. Met andere
woorden: vreedzame coëxistentie hangt niet alleen af van officiële
overeenkomsten maar ook van een breed spectrum van activiteiten die bijdragen
tot meer begrip voor elkaar, en een wederzijdse samenwerking die beide partijen
ten goede komt. Ik zou zelfs willen stellen dat dergelijke activiteiten tot een
vorm van wederzijdse afhankelijkheid leiden. Dit is danook de reden waarom het
buitenlandse handelsbeleid van de Sowjet-Unie gericht is op het stimuleren van
de samenwerking op commercieel gebied. Ondanks ons enorme economisch,
wetenschappelijk en technologisch potentieel oefenen isolationistische
ideologieën bij ons nog veel invloed uit. Maar op het ogenblik is er in de
wereld sprake van een historisch gevormde arbeidsverdeling, die de objectieve
voorwaarde vormt voor een samenwerking op wetenschappelijk, technologisch en
economisch gebied, die beide partijen ten goede komt.
Het belangrijkste aspect van de huidige fase in de ontwikkeling van de
economische betrekkingen tussen de Sowjet-Unie, Canada, Japan en de hoogst
ontwikkelde landen in West-Europa, is de overgang van incidentele overeenkomsten
naar een geplande en geprogrammeerde uitwisseling van handelsakkoorden op een
duurzame en stabiele basis. Dit geldt uiteraard ook voor de Verenigde Staten. Zo
hebben wij vele overeenkomsten met grote Amerikaanse firma's en onderaemingen
gesloten, onder andere met General Electric, i.t.t., General
Dynamics, Singer, Monsanto, Control Data Corporation, Joy Manufacturing
Organisation, Arthur Anderson, Hewlett-Packard, Bechtel, f.m.c., Dresser, a.r.m.c.o. Steel Corporation,
Industrial Mechanics, Philip Morris en daarnaast met het Stanford Research
Institute. Wij hopen in de nabije toekomst nog meer dergelijke contracten te
tekenen.
En dit brengt mij opnieuw op het pessimisme van vele westerse
waarnemers die onze technologische en wetenschappelijke kwesties op zichzelf
niet onoverkomelijk achten, maar wel van mening zijn dat de menselijke geest
niet tegen een dergelijke problematiek opgewassen is.
De problemen waarmee de mensheid wordt geconfronteerd, zijn uiferst
gecompliceerd. Maar ondanks dat heeft de mens de toekomst nog steeds geheel in
eigen hand. Ik heb goede hoop dat de mens door de gecombineerde activiteiten van
geleerden, politici en het grote publiek alle eventualiteiten het hoofd zal
weten te bieden. Maar daarvoor moet onze samenleving een veel hogere
organisatiegraad berei- | |
| |
ken. Wij zullen de menselijke ontwikkeling
doelgericht moeten besturen, omdat ons optimisme anders elke basis zou
verliezen. Daarom wil ik nogmaals wijzen op het belang dat de menselijke
wijsheid voor het toekomstig menselijk bestaan heeft, omdat wij daar immers zelf
over zullen kunnen beschikken.
|
|