cieren die zichzelf zoveel mogelijk
trachten te verrijken, zonder ook maar enige aandacht te besteden aan de
noodzakelijke verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking
waarover zij regeren.
Dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Wat u zegt is wel wat al te extreem.
Uiteraard kunnen wij overal in de ontwikkelingslanden een groeiend nationalisme
aantreffen.
Ja, maar ik sprak over Indonesische en Thai studenten die hun woede
uitten over de corruptie en willekeur van hun militaire regiems.
Eén van de oorzaken voor anti-Japanse demonstraties is volgens de pers het gedrag
van de Japanners in het buitenland.
Japanse winkels, Japanse kappers, Japanse sauna's, Japanse
restaurants, Japanse diners.
Weet u, een Japanse toeristenorganisatie heeft onlangs een enquête gehouden over
het gedrag van Japanse toeristen in Thailand. Het resultaat was in bepaalde
opzichten zeer verrassend. Slechts drie procent van de Japanse toeristen
logeerde in Japanse hotels, en ook het percentage dat Japans eten gebruikte was
zeer klein, omdat toeristen nu eenmaal op zoek zijn naar iets anders, iets
nieuws.
In ieder geval verwijderen een aantal Japanse ondernemingen in het buitenland op
het ogenblik hun lichtreclames, die misschien wat al te groot, wat al te
duidelijk zichtbaar waren. Wij nemen tegenwoordig zoveel mogelijk maatregelen om
onze aanwezigheid een wat minder opvallend aanzien te geven, omdat het
nationalisme anders alleen maar in de hand wordt gewerkt.
De Guardian berichtte onlangs dat u een Japans
Marshall-plan voor zuidoost-Azië hebt voorgesteld met een looptijd van tien
jaar en voor een totaal bedrag van twintig miljard dollar. Maar iedereen was
ertegen?
Inderdaad. Ik deed dat voorstel in 1971, Een dergelijk hulpprogramma heeft vele
kanten. Mijn plan werd voornamelijk door studenten bekritiseerd. Zij
protesteerden tegen de manier waarop het Japanse bedrijfsleven in die gebieden
te werk gaat. Zij stelden onder meer dat de Japanse firma's te efficiënt waren
en dat de Japanners te hard werkten, zodat de plaatselijke industrieën de
concurrentie niet konden volhouden, wat weer tot gevoelens van wrok leidde.
Heeft u het idee voor een dergelijk grootscheeps plan
opgegeven?
Er zijn zuidoost-Aziatische politici, zoals bijvoorbeeld de Indonesische minister
van Buitenlandse Zaken, Adam Malik, die graag zouden zien dat Japan pogingen in
het werk stelde om de economische ontwikkeling van dat deel van de wereld te
versnellen. Hoewel er politici in Japan zijn die niet willen dat wij zoveel
invloed uitoefenen, geloof ik dat wij dit idee met niet al te veel aplomb aan de
man moeten proberen te brengen. Men is er niet absoluut tegen, maar vooral