| |
| |
| |
Helio Jaguaribe
Professor Helio Jaguaribe werd in 1923 in Rio de Janeiro, Brazilië
geboren. Hij promoveerde in de rechtswetenschappen aan de bisschoppelijke
katholieke universiteit van Rio. Sedertdien legde hij zich toe op de politieke
wetenschappen waarbij zijn belangstelling speciaal uitging naar de socio-
politieke ontwikkelingen in Brazilië en Latijns-Amerika. Professor Jaguaribe
heeft gastdocentschappen vervuld aan de Harvard-universiteit, de
Stanford-universiteit, El Colegio de Mexico en het m.i.t. Hij
doceert momenteel aan het universiteitsinstituut van Rio de Janeiro. Hij is lid
van de Club van Rome. In 1968 publiceerde hij Economie and
Political Development (Harvard University Press). In 1973 verscheen bij
Harper & Row, New York, Political Development.
Vergeleken met 1961, het jaar waarin president Kennedy in Punta del
Este zijn befaamde plan voor Latijns-Amerika, The Alliance of Progress,
ontvouwde, heerst er aanzienlijk minder democratie en vrijheid
in uw deel van de wereld.
In principe heeft u gelijk, maar ik wil daar allereerst bij opmerken dat de
ontwikkelingen in Latijns-Amerika alleen maar marginaal door de politiek van de
Verenigde Staten beïnvloed werden. In laatste instantie waren het steeds de
interne factoren die tot de door u genoemde consequenties hebben geleid. Externe
factoren hebben ongetwijfeld wel een rol gespeeld, en soms voor gunstige, soms
voor ongunstige omstandigheden gezorgd. Volgens mij dient elke waarnemer echter
te erkennen dat de ontwikkelingen in Latijns-Amerika in wezen door interne
factoren worden bepaald.
U vraagt, hoe komt het dat Latijns-Amerika in de afgelopen jaren aan democratisch
gehalte heeft moeten inboeten. Ik geloof dat het antwoord op deze vraag nauw in
verband staat met de crisis van een typisch Latijns-Amerikaans experiment, dat
uit het einde van de jaren veertig en de jaren vijftig dateert, namelijk het populisme. In Latijns-Amerika wordt populisme beschouwd als
een soort bondgenootschap tussen bepaalde sectoren van verschillende klassen die
in sommige opzichten meer gemeenschappelijke dan strijdige belangen hadden. Deze
klassesectoren waren grofweg de nieuwe industriële bourgeoisie, die in de loop
van het recente Latijns-Amerikaanse industrialiseringsproces was ontstaan, de
technische sectoren van de middenklasse en de georganiseerde sectoren van de
arbeidersklasse. Tegenstanders van dit verbond waren sectoren van de koopmans-
bourgeoisie - de Latijns-Amerikaanse versie van wat in een andere context de comprador-bourgeoisie genoemd wordt - de traditionele sectoren
van de middenklasse en tot op zekere hoogte ook het Lumpenproletariat.
Bij deze grote maatschappelijke tweedeling van de jaren veertig en vijftig werd
de sterkste positie ingenomen door het verbond onder leiding van de nieuwe
bourgeoisie, de nieuwe industriëlen, die er om objectieve redenen toe gebracht
werden om een soort informeel | |
| |
bondgenootschap met de
arbeidersklasse te sluiten. Het resultaat hiervan was wat wij nu het
Latijns-Amerikaanse populisme noemen.
Dit populisme was een uiterst labiel, ongestructureerd en in ideologisch opzicht
dubbelzinnig systeem. Het was gebaseerd op het feit dat de ontwikkeling de
bourgeoisie in staat stelde om de arbeidersklasse zoveel compensatie te geven,
dat beide partijen in dit proces van ‘populistische ontwikkeling’ iets te winnen
hadden. Dit proces werd echter in de jaren vijftig en in sommige landen -
Brazilië bijvoorbeeld - in het midden van de jaren zestig een halt toegeroepen.
Het gevolg was dat de bourgeoisie geen surplus meer had af te staan en de
klassenverhoudingen een sklassiek karakter aannamen, namelijk een conflict
tussen bezitters en bezitlozen. Dit veroorzaakte een crisis in het populistische
systeem, die tot een tweetal tendenties leidde.
Aan de ene kant probeerden de radicaalste sectoren van het populistisch verbond
een soort socialistische oplossing door te voeren, waar zij in de regel niet in
slaagden. Aan de andere kant werden de groeperingen die belang hadden bij een
herstel van conservatieve waarden en belangen, vaak als reactie op de
socialistische doelstellingen van een deel van de populistische beweging, ertoe
gebracht om de fascistische kaart uit te spelen - en meestal wel met succes. De
huidige Latijns-Amerikaanse maatschappijen worden met enkele uitzonderingen
geregeerd door conservatieven die technologisch zijn georiënteerd en belang
hebben bij een zo groot mogelijk overwicht van de particuliere sector.
Tegelijkertijd proberen zij echter ook het ontwikkelingsproces op gang te
brengen, voor zover dit hun bevoorrechte positie tenminste niet kan schaden.
Ik wil deze analyse graag verduidelijken aan de hand van een overzicht van de
maatschappelijke structuur van de Latijns-Amerikaanse landen. Uiteraard gaat het
daarbij om een generalisatie, omdat er zoals u zult begrijpen belangrijke
verschillen tussen de samenlevingen in ons deel van de wereld heersen. De meeste
Latijns-Amerikaanse samenlevingen bestaan echter voor het grootste deel of voor
een groot deel uit boeren. De boerenbevolking is relatief het geringst in landen
als Argentinië en Chili, en het grootst in Peru en de Mid- denamerikaanse
landen. Brazilië, het grootste Latijns-Amerikaanse land, neemt wat dat betreft
een middenpositie in, en combineert een grote boerenbevolking met een
uitgebreide moderne industrie.
Argentinië vormt met een inkomen per hoofd van de bevolking van meer dan 1000
dollar per jaar, een betrekkelijk kleine en welvarende boerenbevolking en een
lage demografische groei (ongeveer 1,5% per jaar) een evenwichtige
middenklassemaatschappij. Wat dat betreft is Argentinië echter niet
representatief voor de sociale structuur van Latijns-Amerika. Een typisch
voorbeeld van een Latijns-Amerikaanse samenleving is een land als Peru, met een
zeer grote en armoedige boerenbevolking, een hoge demografische groei - zo'n
drie percent per jaar - en een voortdurende trek van de arme
plattelands-bevolking naar de steden, waar zij echter tegen hun verwachting in
geen kans krijgen om in de industrie te gaan werken. Ten eerste legt | |
| |
de industrie namelijk steeds meer nadruk op arbeidsbesparende methoden,
terwijl de boeren die naar de stad trekken bovendien volledig ongeschoold zijn.
Het gevolg is dat zij toetreden tot de marginale sector van de stedelijke
voorzieningen. Marginaliteit is dan ook het voornaamste kenmerk van de
Latijns-Amerikaanse samenleving. Deze marginaliteit heeft twee gezichten: de
marginaliteit van de boerenbevolking op het platteland die op de rand van het
bestaansminimum leeft, en de marginaliteit van de ongeschoolde steuntrekkers in
de steden, die eveneens op de rand van het bestaansminimum leven.
Toen het proces van populistische ontwikkeling tot staan werd gebracht, begonnen
deze marginale sectoren, die overigens niet georganiseerd zijn, aan te dringen
op socialistische oplossingen, een herverdeling van de welvaart en
rechtvaardiger deelneming aan het sociaal-economisch leven. De bovenste lagen
van de Latijns-Amerikaanse samenleving, die in een informeel maar uiterst
effectief bondgenootschap van de bourgeoisie en de middenklasse - waaronder de
militairen - verenigd waren, realiseerden zich dat dergelijke maatregelen bij
handhaving van de democratische instellingen vrijwel onvermijdelijk waren, en
deden daarom als laatste poging om hun bevoorrechte positie te kunnen handhaven,
een beroep op de militairen.
China heeft een manier gevonden om het nucleaire tijdperk binnen te
treden. India probeert vooruitgang te boeken en tegelijkertijd zijn
democratische vrijheden te bewaren. In Latijns-Amerika hebben wij uitersten
van de ontwikkeling gezien in Cuba en in Chili. In Argentinië opereert een
revolutionair volksleger. In vele andere delen van Latijns-Amerika heerst
onrust, geweld of guerrilla, die in vele gevallen, zoals in Brazilië, tot de
instelling van een autoritair regiem hebben geleid. Wat voor andere crises
hebben wij nog te verwachten voordat er een zekere mate van sociale
rechtvaardigheid in uw deel van de wereld bereikt wordt? Hoe ziet u deze
onwikkelingen in verband met de jongeren, de studenten en de venvezenlijking
van hun idealen?
Er zijn een tweetal criteria volgens welke wij de Latijns-Amerikaanse landen
kunnen indelen. Ten eerste het verschil tussen samenlevingen waarin de
meerderheid van de bevolking in het sociaal-economisch systeem geïntegreerd is
en maatschappijen waarin, de bevolking grotendeels marginaal is, zoals in de
meeste Latijns-Amerikaanse landen. Het tweede onderscheid is de tijdsdimensie.
Middenklassesamenlevingen, waarin de meerderheid van de bevolking in het systeem
geïntegreerd is, neigen naar het model van de Westeuropese verzorgingsstaat.
Deze ontwikkeling wordt echter nog niet door alle sectoren van de samenleving
erkend - en dit is het punt waarop de tijdsdimensie een rol gaat spelen. De
jonge radicale Argentijnen, die een trotskistische revolutie beramen voor de
arbeiders, die zelf samen met Juan Peron een soort Willy Brandt-ach-tig sociaaldemocratisch
stelsel willen invoeren, verkeren in wezen | |
| |
evenzeer op
een dwaalspoor als de Chileense militairen die een soort Braziliaans regiem
willen vestigen in een samenleving, waar de meerderheid van de bevolking in het
nationale systeem opgenomen is. Het geweld in deze middenklassemaatschappijen
komt hoofdzakelijk voort uit de irreële verwachtingen van extreem links en de
ongegronde vrees van uiterst rechts. In de loop der jaren zullen zij - al is het
niet automatisch - in een stelsel van sociaaldemocratische instellingen en
procedures een evenwichtspositie bereiken.
In de meeste Latijns-Amerikaanse landen, die geconfronteerd worden met het
probleem van een enorme stedelijke en plattelandsmar- ginaliteit en een kleine
middenklasse die zich in het defensief voelt gedrongen, ligt de situatie echter
totaal anders. Een regiem waarbij de militairen al of niet openlijk de macht in
handen hebben, wordt over het algemeen gezien als de enige manier om de
status-quo te handhaven. In tegenstelling tot de eerste categorie werkt de tijd
niet in het voordeel van dit soort landen, behalve wanneer zij het moment van
respijt dat het ingrijpen van de militairen hun gunt, gebruiken om de nationale
ontwikkeling te versnellen, zoals in het huidige Peru het geval is. Ook in dit
geval zullen eventuele consequenties niet automatisch optreden. Militaire
dictaturen kunnen langer standhouden dan vaak verondersteld wordt - neem
bijvoorbeeld het voorbeeld van Spanje - en een langdurige overgang vormen, van
de dualistische maatschappijen van gisteren tot de moderne samenleving van
morgen. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat een militair regiem dat de
maatschappelijke ontwikkeling verwaarloost op de lange duur weerstand kan bieden
aan de toenemende druk van de massa's en de groeiende ontevredenheid van de
middenklasse waaruit zij zelf voortkomt.
Massarevoluties zijn historisch gezien echter uiterst zeldzaam en worden door de
technologische ontwikkelingen steeds moeilijker te verwezenlijken. Wij mogen
niet vergeten dat de Sowjet- en de Chinese revolutie alleen hebben kunnen
slagen, omdat een buitenlandse vijand erin geslaagd was om het nationale leger
te ontmantelen. Interne scheuringen in het leger kunnen het repressieve vermogen
van een militair apparaat echter ook ernstig aantasten en op deze wijze de
mogelijkheid tot een massarevolutie scheppen.
Gelooft u dat de rechtse krachten in Latijns-Amerika profiteren van
de tactische meningsverschillen tussen radicaal links en orthodox links - de
communisten?
Links is over het algemeen altijd sterker verdeeld dan rechts, omdat een linkse
beweging gebaseerd is op principes en al of niet te verwezenlijken utopische
verwachtingen, waarvan verschillende versies mogelijk zijn, terwijl rechts
gedreven wordt door bestaande belangen, die een eigen structuur en een daarmee
corresponderend integrerend effect bezitten. De verdeeldheid in het
Latijns-Amerikaanse linkse kamp - zoals bijvoorbeeld de conflicten tussen de
communistische partijen en revolutionair links - draagt uiteraard niet tot hun
| |
| |
kracht bij. Daarbij moet echter worden aangetekend dat deze
onderlinge verdeeldheid de linkse beweging in Latijns-Amerika minder verzwakt
dan de tegenstelling tussen de strategie van de belangrijkste groeperingen en de
concrete werkelijkheid.
Laten wij de communistische partijen en de revolutionaire linkse bewegingen in
het kort proberen te analyseren. In de regel worden de communistische partijen
in de landen waar zij van enige betekenis zijn, gesteund door de vakbonden. Hun
kaders bestaan hoofdzakelijk uit intellectuelen uit de middenklasse en
vakbondsleiders. In feite krijgen zij steeds meer het karakter van een soort
Labour-party - zij het dat zij zich iets radicaler opstellen - en wanneer zij
hun eisen en theoretische uitgangspunten meer op hun eigen optreden en de
verwachtingen van de georganiseerde arbeiders konden afstemmen, zouden zij zich
uitstekend in een sociaal-democratisch systeem kunnen inpassen. Maar omdat zij
zich aan hun revolutionaire retoriek blijven vastklampen en zich in vele
gevallen tegen gematigd links keren, verzwakken zij de progressieve
democratische bewegingen en geven zij rechts een voorwendsel in handen om in te
grijpen.
De structuur van revolutionair links staat daar in zekere zin diametraal
tegenover. Zij menen uit naam van de arbeidersklasse te spreken, maar zijn in
feite jonge radicalen uit de middenklasse, die nauwelijks enige binding hebben
met de georganiseerde massa's. In de meeste landen zouden zij er misschien in
kunnen slagen om onder de marginale sectoren op het platteland en in de steden
een revolutionair leger te formeren dat in staat zou zijn om de strijd met het
nationale leger aan te binden. De militairen geven hun echter geen gelegenheid
om hun rekruteringsarbeid te verrichten, met het gevolg dat zij revolutionaire
orficieren zonder revolutionair leger blijven. En omdat zij er onder de huidige
omstandigheden niet in slagen om de zaak van de revolutie werkelijk te dienen,
beperken zij zich tot terroristische activiteiten, vooral in landen die minder
repressief zijn ingesteld en meer naar een vorm van sociaal-democratie neigen,
zoals bijvoorbeeld Argentinië. Op deze wijze dragen zij er door hun daden toe
bij dat rechts een voorwendsel in handen krijgt en een sterkere positie kan
innemen.
De ontwikkeling van Brazilië wordt wel vergeleken met de reusachtige
economische expansie van Japan na de Tweede Wereldoorlog. De Braziliaanse
export schoot in 1973 met 53 procent omhoog en bereikte een niveau van 6,2
miljard dollar. Uw land voert hypermoderne computers naar Japan uit.
Afgelopen jaar scoorde Brazilië het hoogste economische groeipercentage in
de wereld: 11,4 procent. Maar hoe staat het met de zo noodzakelijke landbouw
en met de Braziliaanse boeren?
In Brazilië heerst een enorme discrepantie tussen economische en maatschappelijke
ontwikkelingen. Deze situatie is voor een belangrijk deel historisch bepaald en
komt voort uit het oligarchische systeem dat in Brazilië heerste vanaf de
koloniale tijden tot aan de revolutie | |
| |
van 1930, die een
middenklasserevolutie met een radicaal-liberaal karakter was. Tot 1889 was de
Braziliaanse landbouw gebaseerd op de arbeid van Afrikaanse negerslaven, en
vanaf dat jaar tot de eerste decennia van deze eeuw waren de boeren, die van de
vroegere slaven afstamden, weliswaar formeel vrij, maar in wezen volledig van de
rijke boeren en grondbezitters afhankelijk.
Op het ogenblik bestaat de Braziliaanse bevolking voor 42 procent uit boeren.
Negentig procent van hen verdient 45 dollar per maand of minder en leeft
letterlijk op de rand van het bestaansminimum. Het Braziliaanse economische
ontwikkelingsmodel van tien jaar militair regiem wordt gekenmerkt door een
sterke concentratie van welvaart en inkomsten. De armste zeventig procent van de
bevolking verdient niet meer dan 28,2 procent van het nationaal inkomen, de
toplaag van tien procent 47,8% en de rijkste vijf procent 34,9%.
Deze concentratie van welvaart, die de afgelopen tien jaar steeds verder is
toegenomen, wordt door officiële zegslieden van de regering beschouwd als een
ongewenst, maar onvermijdelijk gevolg van een sterk ontwikkelingsproces, in het
kader van een markteconomie met vrij ondernemerschap. Er wordt beweerd dat er
eerst een hoog en stabiel economisch ontwikkelingsniveau moet worden bereikt,
voordat men tot een herverdeling kan overgaan die de economie geen schade
berokkent. Er is overigens zelfs onder de aanhangers van het huidige regiem een
discussie gaande over de wenselijkheid, om onmiddellijk tot een minder
regressieve economische politiek over te gaan. De nieuwe regering van generaal
Orlando Geisel lijkt ertoe geneigd om tot een dergelijk beleid over te gaan.
Bent u het met Ivan Illich eens, dat de mens zich in een wereld die
door de ‘grenzen aan de groei’ bepaald wordt, aan de harde werkelijkheid zal
aanpassen? Is Latijns-Amerika zich bewust dat ontwikkeling aan concrete
beperkingen gebonden is?
Ik ben bang dat het concept van ‘grenzen aan de groei’ alleen bij een klein
groepje intellectuelen enige weerklank vindt. Maar desondanks wordt het
besluitvormingsproces er al reeds in zekere mate door beïnvloed. Zo wordt het
onverantwoordelijke demografische beleid van vroeger langzamerhand gewijzigd.
Vele politieke leiders gaan zich realiseren dat een overmatige demografische
groei het moeilijker maakt om de levensstandaard van de bevolking te verhogen.
Het beste voorbeeld is wat dat betreft Mexico, een land met een sterke
bevolkingsgroei van ruim drie procent per jaar. De Mexicaanse regering is zich
de afgelopen jaren van de bevolkingsproblematiek bewust geworden, en toont zich
bereid om gezinsplanning te propageren.
Ondanks de kerk.
Inderdaad, ondanks de kerk. In Mexico gebeurt alles ondanks de kerk. De
Mexicaanse kerk is namelijk in tegenstelling met die in andere
Latijns-Amerikaanse landen zeer conservatief gebleven. Pre- | |
| |
sident
Echeverria is iemand die veel oog heeft voor maatschappelijke problemen, en er
uit alle macht naar wil streven om de levensstandaard van het Mexicaanse volk te
verhogen. Met het oog hierop probeert zijn regering een politiek van matiging op
demografisch gebied door te voeren.
Bent u het met Renée Dumont eens dat de bezitters, dus de rijke
landen, ethisch en moreel gezien, meer groei nodig hebben dan op economisch
gebied?
Ik ken niet alles wat Dumont heeft geschreven. Dumont is behalve socioloog, ook
expert op landbouwgebied. Hij heeft twee boeken over Cuba geschreven. Eerst
toonde hij zich uitermate positief, maar in zijn tweede boek toonde hij zich
enigszins sceptischer, omdat Cuba volgens hem niet meer een werkelijk
socialistische lijn volgt. Hij beweert dat Cuba zich te veel in autoritaire en
te weinig in zuiver socialistische richting ontwikkelt.
Ik geloof, dat de problemen van het geïndustrialiseerde deel van de wereld
uiterst gecompliceerd zijn, en maar al te vaak door mensen zowel uit de Derde
Wereld als uit ds ontwikkelde landen zelf, in een overgesimplificeerde vorm
worden voorgesteld. Over het geheel genomen zijn de geïndustrialiseerde landen
inderdaad zeer hoog ontwikkeld. Maar als je wat meer in bijzonderheden treedt,
en bijvoorbeeld nagaat hoe de doorsnee mens in de westerse wereld precies leeft,
kom je tot de ontdekking dat hij in feite nog maar een zeer bescheiden bestaan
leidt. Ik geloof dan ook dat er zelfs in de ontwikkelde wereld nog een
belangrijke mate van herverdeling nodig is. Wij zijn nog ver, zeer ver
verwijderd van een rechtvaardige wereld. Nee, ik kan beter zeggen een draaglijke
wereld, want een rechtvaardige wereld zal toch wel eeuwig in het verschiet
blijven. De rijken hebben altijd en overal de toekomst misbruikt. Zij zeggen
tegen de armen: jullie zijn nu misschien wel arm, maar in de toekomst zullen
jullie er beter aan toe zijn. En wanneer er sprake is van groei hebben de
massa's altijd wel wat te winnen, ook al eigenen de rijken zich liet leeuwedeel
toe.
Volgens mij is de kwestie van de herverdeling van de welvaart verschrikkelijk
belangrijk - en gezien het feit dat wij ons ontwikkelen naar een wereld die het
verzadigingspunt dicht zal benaderen, zal dit probleem in de toekomst een steeds
grotere rol gaan spelen. Ik denk daarbij zowel aan een herverdeling tussen arm
en rijk binnen de verschillende landen afzonderlijk, als aan een herverdeling
tussen de geindustrialiseerde en de onderontwikkelde landen in de context van
onze kleine planeet.
|
|