Grenzen aan de groei. Deel 2
(1974)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd50 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 205]
| |
Aklilu LemmaAklilu Lemma werd op 18 september 1932 in Jigjiga, Ethiopië geboren. Hij studeerde biologie achtereenvolgens aan het universiteitscollege van Addis Abeba, de North Western-universiteit in Chicago en de universiteit van Wisconsin, terwijl hij in 1964 zijn doctoraal behaalde aan de School of Hygiene and Public Health van de Johns Hopkins-universiteit in Baltimore, Maryland. In 1964 werd hij benoemd tot wetenschappelijk medewerker voor parasitologie aan de medische faculteit van de Haile Selassi I universiteit in Addis Abeba. In 1966 werd hij rector van het instituut voor pathobiologie aan dezelfde universiteit. Van 1970 tot 1972 werkte hij aan het Stanford Research Institute in Menlo Park, Californië. Wat trok u in de idee van de Club van Rome aan? Ik kende Aurelio Peccei van een bijeenkomst van het Internationale Instituut voor Milieuzaken, waarvan wij beiden bestuursleden zijn. Hij vertelde mij over de Club van Rome in 1970 in Parijs.
U bent nu een jaar of drie met de Club van Rome geassocieerd. Hoe staat u er tegenover? Met gemengde gevoelens. Ik heb mij nog steeds geen definitief oordeel gevormd. Op het eerste gezicht is de Club van Rome een groep mensen die voor het grootste deel uit de geïndustrialiseerde wereld afkomstig zijn. De vooruitzichten voor de toekomst hebben zij tot dusver voornamelijk vanuit hun eigen gezichtspunt beschouwd.
Zakenleven, bankwezen, economie in het algemeen. Ja, misschien wel. Maar toen kwam het Rapport van de Club dat een schok in de wereldgemeenschap teweegbracht, hoewel het in Afrika nauwelijks vaste voet heeft gekregen.
Hoe komt dat? Ik weet het niet. Waarschijnlijk werd deze reactie voor een deel bepaald door het idee dat het Rapport voornamelijk betrekking had op de toekomstproblemen van de geïndustrialiseerde wereld en daarom voor Afrika niet relevant was. Daar staat echter tegenover dat die Afrikanen die het m.i.t.-rapport wel hebben gelezen en die ik heb ontmoet, allemaal zeer geïnteresseerd waren, en veel belangstelling hadden voor wat de Club ons duidelijk probeert te maken. Ik ben geen econoom of politicus, ik ben maar een bioloog. Maar zelfs als bioloog word ik zeer geboeid door de gevolgde methodiek, waarin het voortbestaan van de mens via studies over het tekort aan hulpbronnen, de bevolkingsexplosie en dergelijke, gerelateerd wordt aan menselijke behoeften. Het Rapport toont duidelijk aan dat de Club van Rome zich werkelijk interesseert voor het welzijn van de gehele mensheid, van de gehele wereld. De Club heeft het initiatief | |
[pagina 206]
| |
genomen tot de constructie van een eerste wereldmodel waarin allerlei vormen van informatie kunnen worden ingevoerd, en dat voorspellingen kan doen over de wijze waarop de wereld zich over twintig, dertig, veertig jaar zal kunnen ontwikkelen. Zelf kan ik misschien tot de activiteiten van de Club bijdragen, wanneer ik erin slaag om Afrikaanse computerexperts en economen te interesseren voor de vraag of dit soort systeemdynamische modellen ook kunnen worden toegepast om de toekomst van de minder ontwikkelde landen in de wereld te voorspellen. Ik zou bijvoorbeeld graag zien dat er onderzocht werd door welke factoren de steeds toenemende kloof tussen de geïndustrialiseerde landen en de Derde Wereld veroorzaakt wordt, en op welke wijze deze voortdurend verslechterende situatie kan worden verbeterd. Misschien heeft de Club van Rome zich tot dusver nog te veel gericht op dit deel van de aardbol dat wij de geïndustrialiseerde wereld noemen.
Bovendien ligt de nadruk van de modellen die voor het Rapport van de Club van Rome en vergelijkbare onderzoekingen gebruikt worden, altijd op gebieden als technologie, economie of financiën. Maar behoort er geen rol aan psychologische en culturele factoren te worden toebedeeld? U heeft volkomen gelijk. De menselijke factor in zijn algemeenheid ontbreekt in het Rapport van de Club van Rome. Zoals u terecht opmerkt, voeren technologische en economische overwegingen de boventoon, terwijl de menselijke factor natuurlijk in de allereerste plaats dient te komen. Het biologisch aanpassingsvermogen dat de mens onder bepaalde omstandigheden ten toon spreidt, wordt zelfs geheel verwaarloosd. Zo hechten wij ons bijvoorbeeld aan vele materiële dingen, als olie en de daaruit voortkomende energie, die wij honderd jaar geleden niet bezaten en die in sommige delen van de wereld, zoals op het Ethiopische platteland, nog steeds vrijwel geheel onbekend zijn. Grote delen van Ethiopië en andere, soortgelijke landen hebben nauwelijks ooit andere energiebronnen gebruikt dan die ter plaatse beschikbaar zijn, zoals hout, koemest, ossen als trekdieren, ezels als transportmiddel, enzovoort. Ruim tachtig procent van de Ethiopische bevolking heeft nog nooit olie als brandstof gebruikt. Zij kunnen dan ook niet missen wat zij nooit hebben gehad. De energiecrisis van eind 1973 heeft alleen de mensen getroffen die van aardolie en aardolieprodukten afhankelijk waren. Dit is een aspect dat meestal geheel buiten beschouwing wordt gelaten. Een ander aspect waarmee ik mij de laatste tijd nogal bezighoud is het volgende. Neem een ontwikkelingsland, zoals Ethiopië. Wij streven naar ontwikkeling. Wij willen een begin maken met onze industrialisering. De ontwikkelde landen verlenen ons daarbij steun. Zij verkopen ons machines, gebaseerd op het gebruik van moderne energiebronnen, zoals olie of olieprodukten. Maar ondertussen weten deze landen heel goed dat de daartoe vereiste energiebronnen over | |
[pagina 207]
| |
een jaar of dertig uitgeput zullen zijn. Bovendien zullen de olieprijzen, voordat het zover is. enorm toenemen, en zelfs astronomische hoogten bereiken. En wat dan? En dat is nog niet eens het enige. Stel dat de prijzen stijgen. Dit betekent dat de afgewerkte produkten in de toekomst ook duurder zullen worden, en de prijsspiraal nog versneld zal worden. En wat zal er gebeuren als de energiebronnen zijn opgedroogd? De geïndustrialiseerde landen beschikken over know-how, machines en dergelijke. Zij zullen dan ook hoogst waarschijnlijk nieuwe energiebronnen kunnen ontwikkelen. Maar hiervoor zal een hoger technologisch niveau nodig zijn dan dat waarover de meeste ontwikkelingslanden beschikken. Dit houdt met andere woorden in dat wij ook in de toekomst onderontwikkeld zullen blijven. Volgens mij is een dergelijke situatie fundamenteel verkeerd en onrechtvaardig. En om nog eens op de menselijke factor terug te komen: deze aspecten hebben in het Rapport van de Club van Rome niet de aandacht gekregen die zij verdienen. Het Rapport heeft zich voornamelijk beziggehouden met de vraag hoe wij ons luxe leventje kunnen voortzetten, hoe wij in grote auto's kunnen blijven rondrijden, terwijl het zich in de eerste plaats had moeten concentreren op het probleem van de armoede en de verbetering van de leefomstandigheden van de mens, om de wereldbevolking in zijn geheel te laten voortbestaan.
Zowel in de rijke als in de arme landen. Inderdaad.
Bespreekt u deze kwesties ook met uw studenten? Houdt de Ethiopische studerende jeugd zich met deze problemen bezig? Ik vrees dat ik u wat dit betreft geen bevredigend antwoord kan geven. Op een of andere manier schijnen wij ons alleen maar met de zeer nabije toekomst bezig te kunnen houden. Wij denken en spreken voortdurend over problemen die zich onmiddellijk voordoen. Wij kijken naar het heden en de zeer nabije toekomst, en niet naar kwesties op langere termijn. Wat dat betreft kunnen wij in de ontwikkelingslanden wel iets leren van de aanpak van de Club van Rome. Tot nog toe zijn wij er nog niet in geslaagd om onze blik twintig, vijftig of honderd jaar verder te richten. In ons deel van de wereld gaan nog steeds mensen van honger dood. Men snakt ook naar zeer elementaire vormen van onderwijs. Meer dan negentig procent van de Ethiopische bevolking is nog steeds analfabeet. Erthiopiërs leven voor het grootste deel nog zoals zij dat al eeuwenlang hebben gedaan. Zij zijn zo arm, dat zij zich vaak niet eens het landbouwgereedschap kunnen veroorloven dat zij nodig hebben om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij willen, uitbreiding van de onderwijsvoorzieningen. Zij verlangen naar elementaire verbeteringen. In dit deel van de wereld moet de nadruk dan ook liggen op de ontwikkeling van de massa's, om ze tenminste een kans te geven om zich met uiterst verfijnde | |
[pagina 208]
| |
speculaties over een zeer ver verschiet bezig te houden.Ga naar voetnoot1 Ook op het gebied van de zogenaamde bevolkingsproblematiek hebben wij in Ethiopië tot dusver nauwelijks met ernstige complicaties rekening hoeven houden. De meeste Afrikaanse ontwikkelingslanden zijn nog niet zo ver dat zij zich met kwesties als overbevolking bezig moeten houden, omdat ons deel van de wereld over het algemeen onderbevolkt is. Neem bijvoorbeeld de Soedan, een land even groot als Europa, maar met een bevolking van nog geen vijfentwintig miljoen. In Afrika beschikken wij niet alleen over uitgebreide landoppervlakten, maar ook over een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen. In het huidige stadium zijn dit dan ook niet de aspecten van onze problematiek waarover wij ons de meeste zorgen maken. De belangrijkste kwestie waarmee wij in het grootste deel van Afrika geconfronteerd worden, is hoe wij ertoe kunnen bijdragen om de plattelandsgemeenschappen tot ontwikkeling te brengen, de levensstandaard te verhogen en de mensen te leren om hun landbouw- methoden te verbeteren. In Ethiopië hebben wij bijvoorbeeld het initiatief genomen tot een verbeterd onderwijssysteem, dat voornamelijk op de ontwikkeling van het platteland is gericht.
Bedoelt u dat het huidige Ethiopische regiem dit project ten bate van de boeren op touw heeft gezet? Ja, onder voortdurende druk van binnenuit en van buitenaf is dit gebeurd. In plaats van meer grote universiteiten te stichten, zijn wij nu begonnen met een project dat erop is gericht om zoveel mogelijk mensen een lagere-schoolopleiding te laten volgen. Wij leren hen hoe zij hun land moeten bebouwen, hoe zij hun veestapel kunnen verbeteren, hoe zij timmer- en loodgieterswerk kunnen verrichten, enzovoort. Na deze cursussen gaan zij dan weer naar hun dorpen terug. Op deze wijze leert de meerderheid van de bevolking in eigen behoeften te voorzien, terwijl de briljantste leerlingen gelegenheid krijgen om een hogere opleiding te volgen. Dit is dan ook misschien wel de reden, waarom wij in Ethiopië meer aan de elementaire behoeften van de bevolking denken dan aan de aspecten waarmee de Club van Rome en andere groeperingen, die zich zorgen maken over de vraag of zij hun luxe leventje wel kunnen voortzetten, zich bezighouden. |
|