Grenzen aan de groei. Deel 2
(1974)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd50 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 190]
| |
A. EfremovAlexander J. Efremov werd in 1921 in de Sowjet-Unie geboren. Hij volgde aanvankelijk in Moskou het instituut voor de studie van vreemde talen. In de jaren 1960 en 1961 maakte hij deel uit van de redactie van het tijdschrift Za Rubjezom (Van over de grens). Van 1961 tot 1965 bekleedde hij een functie bij de internationale journalistenorganisatie, terwijl hij later bestuurslid van de journalistenbond van de Sowjet-Unie werd. In 972 werd Efremov secretaris van de hogeschool voor het opleiden van functionarissen der nationale vakcentrale van de Sowjet-Unie. Nadien promoveerde hij in de geschiedenis. Momenteel is hij voorzitter van de raad voor openbare voorlichting, een instelling van de Sowjet-vredesraad. Hij schreef onder meer Achter de schermen van beperkte oorlogen, Het bruine gevaar en Europa en het kernwapen. Hoe interpreteert de Sowjet-Unie het woord ‘ontspanning’? Met ‘ontspanning’ bedoelen wij uiteraard het verminderen van de internationale spanningen waardoor de mogelijkheid van een militaire confrontatie afneemt. Dit is het belangrijkste aspect. Daarnaast bedoelen wij met ‘ontspanning’ de ontwikkeling van een zo breed mogelijke samenwerking op cultureel, economisch wetenschappelijk-technologisch en cultureel terrein. Ontspanning kan niet beperkt worden tot het beëindigen of het verzwakken van een militaire confrontatie alleen. Om volledig, duurzaam en bovendien onherroepelijk te zijn moet zij hand in hand gaan met een toenemende sfeer van vertrouwen tussen staten en naties. Daarom zijn wij van mening dat de voornaamste basis van de ontspanning allereerst in de uitbreiding van deze samenwerking gezocht moet worden. De ervaringen van de afgelopen jaren tonen aan dat groeperingen die een dergelijke opvatting huldigen meer succes boeken, dan die welke nog steeds geloven dat het noodzakelijk is om met ontspanning op militair gebied te beginnen. De ervaring leert dat een zuiver militaire vrede zonder voldoende politieke voorbereiding en zonder een sfeer van vertrouwen, onvoldoende basis voor ontspanning biedt. We zijn reeds eerder getuige geweest van enkele gevallen van eenzijdig troepenverminderingen, maar doordat de politieke conflicten nooit uit de weg waren geruimd, namen de spanningen altijd weer snel toe, met het gevolg dat het militaire budget opnieuw snel steeg. Deze ervaringen tonen duidelijk aan hoe belangrijk het is om omstandigheden te creëren die de mogelijkheid uitsluiten dat er escalerende militaire conflicten of spanningen optreden die tot een gewelddadige uitbarsting tussen twee of meer staten zouden kunnen leiden. Daarom hechten wij zoveel waarde aan bepaalde internationale principes, zoals erkenning van bestaande grenzen, het uitbannen van geweld of het dreigen ermee, bilaterale samenwerking die beide partijen ten goede komt en nog aan vele andere beginselen, die hun neerslag hebben gevonden in de verdragen die de Sowjet-Unie met de Verenigde Staten, Frankrijk, de Duitse Bondsrepubliek en een aantal andere landen gesloten heeft. Als deze principes nu alleen maar niet als stukjes papier, | |
[pagina 191]
| |
als woorden zonder inhoud worden beschouwd, maar ook werkelijk deel zouden gaan uitmaken van de psychologie, niet alleen van de staten in kwestie, maar van alle landen, lijkt de mening gerechtvaardigd dat het voortduren van een werkelijke ontspanning verzekerd is. Voor wij aan dit gesprek begonnen vroeg u mij, wat wij dachten van de recente gebeurtenissen toen de Verengde Staten in oktober 1973, na het uitbreken van de vijandelijkheden in het Midden-Oosten, een militaire staat van alarm of een verhoogde staat van paraatheid van de Amerikaanse strijdkrachten afkondigde, wat ook een eventueel gebruik van kernwapens inhield. In die dagen woonde ik een wereldvredesconferentie in Moskou bij. Ik sprak hier met vele collega's, vooral uit de Europese landen, omdat ik deel uitmaakte van de Europese veiligheidscommissie, die uit vierhonderd vertegenwoordigers bestond. De afgevaardigden tot deze conferentie kwamen voornamelijk uit de Europese landen, maar daarnaast ook uit Latijns-Amerika, Afrika en Azië. Toen wij over deze Amerikaanse actie spraken, kreeg ik de indruk dat iedereen zich hoogst ongerust over deze situatie maakte. Het behoeft geen betoog, dat een dergelijke actie allerminst in overeenstemming is met een algehele sfeer van ontspanning. Maar daarnaast is er nog iets. Ik geloof niet dat deze theorie tot de officiële pers is doorgedrongen, maar persoonlijk ben ik van mening dat dit optreden van de Amerikaanse regering in nauw verband stond met de binnenlandse situatie, met name met de Watergate-affaire. De positie van de president was in die tijd bijzonder ingewikkeld. Hij achtte het wellicht noodzakelijk om de aandacht van het publiek af te leiden van de uiterst gecompliceerde situatie die zich op dat moment ontwikkeld had en de uitgebreide kritiek die op hem werd geuit. Het publiek hield zich in die dagen vooral bezig met de kwestie van de geluidbandjes en de consequenties die dit voor de positie van de president had. Op grond daarvan maakte ik me wat dat betreft niet erg ongerust. Maar waar het uiteraard om gaat is dat zich een situatie had kunnen ontwikkelen, die geheel in strijd was met de bedoelingen die de Amerikaanse regering bij deze afkondigen van de staat van alarm had. We mogen niet vergeten dat onder dergelijke omstandigheden processen in werking kunnen treden, die een effect hebben dat volledig verschilt van de oorspronkelijke oogmerken van de regering in kwestie. In dat geval kan er een zeer gevaarlijke situatie ontstaan, die onverwachts kan uitmonden in een conflict dat onze hele beschaving kan vernietigen. Daarom zijn dergelijke experimenten uitermate riskant. En ongeacht de reden waarom de Amerikaanse regering het nodig vond om de staat van alarm af te kondigen, was deze actie natuurlijk een zeer ernstige bedreiging voor de wereldvrede. Het is volledig begrijpelijk dat de Europese landen zich zorgen maakten over het feit dat zij in deze kwestie niet geraadpleegd werden. U weet waarschijnlijk even goed als ik dat de bondgenoten van de Verenigde Staten pas's ochtends op de hoogte werden gesteld van het feit dat de Amerikaanse strijdkrachten in een verhoogde staat van paraatheid waren gebracht, terwijl de staat van alarm al enige tijd voor deze mededeling was afgekondigd. Ik had er volledig | |
[pagina 192]
| |
begrip voor dat de Westeuropese gedelegeerden op deze conferentie in Moskou zich hierover verbaasden. Zij achtten het zéer vreemd dat zo'n uitermate belangrijk besluit genomen werd, zonder partners als Edward Heath, Willy Brandt of Georges Pompidou zelfs telefonisch te raadplegen. Het is tenslotte geen kleinigheid wanneer de grootste militaire mogendheid ter wereld met bases overal over de aardbol verspreid, in staat van alarm wordt gebracht. De gebeurtenissen tijdens het conflict in het Midden-Oosten toonden dan ook voor de zoveelste maal aan hoe belangrijk het is, omstandigheden te creëren die een herhaling van een dergelijke actie onmogelijk maken.
Norbert Wiener heeft eens geschreven, dat er geen sprake van vooruitgang kan zijn wanneer de juiste informatie ontbreekt. In het Westen is men van mening dat ontspanning met name een grotere mate van uitwisseling op cultureel, en vooral informatief niveau zou moeten inhouden. Dit betekent niet alleen toernees van het Bolsjoi-theater, maar ook bijvoorbeeld vrije circulatie van publiciteitsmedia. Als ik in Moskou ben kan, ik om maar iets te noemen, geen niet-communistische buitenlandse kranten krijgen, zoals de New York Times, Le Monde of de Nieuwe Rotterdamse Courant.Ga naar voetnoot1 Actieve culturele uitwisseling is een uiterst belangrijke factor voor ontspanning en een hechtere samenwerking tussen verschillende staten. Wat dat betreft is het Sowjet-publiek volledig voorstander van een zo groot mogelijke uitbreiding van de culturele samenwerking tussen zo groot mogelijke groepen van de bevolking; tussen wetenschapsmensen, schilders, schrijvers, dichters, enzovoort. Ik geloof dat wij in dat opzicht beiden optimistisch zijn en verwachten dat de situatie zich zal ontwikkelen op een wijze die de vrede dient. We hebben echter ook bepaalde twijfels, en ik geloof dat het goed is als het Westen daar begrip voor heeft. In de Sowjet-Unie hebben wij bepaalde tradities bij de opvoeding van onze kinderen en de vorming van onze samenleving. Het spreekt vanzelf dat er mensen in ons land zijn die zich ongerust maken bij de idee dat er misschien propaganda over de grenzen komt die de zedelijke standaard van onze bevolking zou kunnen verlagen. Dat willen wij met alle kracht voorkomen. Wij zijn ons bijvoorbeeld zeer bewust van de gevaren van de drug-rage, die wij op het ogenblik in andere landen kunnen waarnemen. Hetzelfde geldt voor gangsterpraktijken in al zijn verschillende vormen. Er zijn vele bevliegingen onder de jongeren, die wanneer zij ook tot ons land zouden doordringen, tot hoogst ongewenste gevolgen voor onze samenleving zouden kunnen leiden. Wij zijn ook gekant tegen de verspreiding van pornografie, die in sommige landen in overvloedige mate voorhanden is. Wat dat betreft hebben wij onze eigen tradities. Wanneer wij spreken over waarborgen bij een volledige uitwisseling van informatie met het | |
[pagina 193]
| |
Westen, of wanneer wij de resterende vragen vanuit dit gezichtspunt benaderen, zonder daarbij het geheel uit het oog te verliezen, geloof ik dat wij tot een oplossing zullen kunnen komen die zowel de belangen van humanistische idealen dient als de belangen van een verdere ontwikkeling van onze beschaving.
Ik krijg de indruk dat er in de Sowjet-Unie veel meer uit het Westen afkomstig, materiaal wordt gedrukt, bijvoorbeeld in de vorm van boeken, dan andersom. U hebt onlangs in Moskou een instelling voor copyright in het leven geroepen die ons een stap dichter bij de uitwisseling van wederzijdse publikaties zou kunnen brengen. Deze nieuwe instelling wordt geleid door een oude vriend van mij, Boris Pankin. Evenals ik was hij vroeger journalist. Ik heb deze zaken uitgebreid met hem besproken, en geloof daarom dan ook dat het in het leven roepen van een nieuwe instelling voor copyright in de Sowjet-Unie, de uitwisseling op literair gebied tussen ons land en het Westen ten goede zal komen. Ongetwijfeld zal er ook meer orde komen in eventuele literaire aanspraken van beide partijen, terwijl bovendien de informatie over nieuwe publikaties zowel in de Sowjet-Unie als in het Westen verbeterd zal worden. Ik geloof dat er op deze wijze heel wat bereikt kan worden. Vorig jaar werd er een boek van mij gepubliceerd, getiteld Europa en kernwapens. Het verscheen bij een Moskouse uitgeverij. Maar onlangs ontving ik een exempaar, dat door de Amerikaanse regering via het ministerie van Handel in Washington D.C. uitgegeven was. Het bevatte de volledige tekst van zo'n 400 bladzijden. Het boek werd verspreid in de vorm van fotokopieën. Het feit, dat wij geen copyright-overeenkomsten met het Westen hebben, maakt het blijkbaar onmogelijk om mijn boek daar op normale wijze te publiceren. Daarom gebeurt dat nu op een semi-illegale manier, als ik dat zo mag noemen. Volgens mij zou het van groot belang kunnen zijn wanneer de opvattingen van onze wetenschapsmensen op grotere schaal in het Westen bekend raakten, zodat wij ekaar beter zouden kunnen begrijpen.
Evenals er in ons deel van de wereld venwarring bestaat over de vraag wat ‘détente’ voor de Sowjet-Unie betekent, zijn er ook vele interpretaties van de betekenis die uw volk en uw regering aan de term ‘concrete vreedzame coëxistentie’ toekennen. Dat staat zonder meer vast. Wij zijn van mening dat er in elke maatschappij altijd een zekere strijd heerst tussen verschillende groepen en klassen - de hele geschiedenis van de mensheid toont aan dat er altijd zo'n strijd geweest is. Deze zal ongetwijfeld ook in de toekomst niet ophouden. Met vreedzame coëxistentie bedoelen wij dat er twee soorten staten zijn, elk met een verschillende maatschappelijke structuur. In het ene systeem - dat van de kapitalistische staten - zijn de produktiemiddelen in particuliere handen, terwijl er in het andere systeem - het socialistische - voorrang wordt verleend aan het gemeenschappelijk bezit van produktiemiddelen. Dit is het voornaamste verschil tus- | |
[pagina 194]
| |
sen beide stelsels. Wij zijn van mening dat vreedzame coëxistentie moet inhouden dat elk land en elk van beide systemen zich in vrede verder kan ontwikkelen, waarna de toekomst zal uitwijzen welke structuur de beste vooruitzichten biedt of welke structuur in de loop van deze vreedzame concurrentiestrijd de overhand zal krijgen. Denken wij aan de geschriften van Lenin, de stichter van onze staat, dan zien wij dat Lenin van mening was dat wij door onze economische politiek, door onze economische prestaties een voorbeeld moesten stellen. Dit doel heeft onze voornaamste aandacht, omdat wij hiermee een hogere levensstandaard en een grotere bevrediging van de culturele en geestelijke behoeften van onze bevolking beogen. Wanneer onze successen op dit gebied groot genoeg zullen zijn - en daar zijn wij van overtuigd - zal dat volgens ons een daaraan evenredig effect hebben op de staten die nog steeds een kapitalistische structuur bezitten. Het is geen toeval dat waar je ook kijkt, in Latijns-Amerika, Afrika of Azië, de ontwikkelingslanden overal naar staatseigendom van de produktiemiddelen streven. Op deze wijze wordt er een solider basis voor de ontwikkeling van de economie gecreëerd, waardoor bijvoorbeeld economische crises voorkomen kunnen worden. Wij zijn van mening dat vreedzame coëxistentie in de allereerste plaats moet betekenen, dat elk systeem gelegenheid krijgt om zich op zijn eigen wijze te ontwikkelen en op die manier kan aantonen hoe het de doeleinden kan verwezenlijken die ik zoëven genoemd heb: een hogere levensstandaard voor de hele bevolking en de bevrediging van al haar behoeften. Wij zijn tegen het exporteren van revolutie, en ook tegen het exporteren van contrarevolutie. Internationale ontspanning staat in zoverre in verband met vreedzame coëxistentie, dat wij van mening zijn dat deze ontspanning een van de belangrijkste factoren is die een vreedzaam naast elkaar bestaan mogelijk maakt. Maar het zij nogmaals gezegd: deze ontspanning moet meer zijn dan alléen maar een verminderde militaire confrontatie, het moet ook een zo groot mogelijke uitbreiding inhouden van de samenwerking op velerlei gebied, zoals economie, wetenschap, technologie en cultuur.
Om op het onderwerp van ontspanning terug te komen: de huidige secretaris-generaal van de n.a.v.o., mijn zeer gewaardeerde landgenoot en vroegere minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, wees in een interview met het Amerikaanse tijdschrift Newsweek in 1972 andermaal op de verschillen in opvatting die over de term ‘vreedzame coëxistentie’ bestaan. Hij zei, dat de Sowjet-Unie weliswaar over vrede spreekt, maar in feite alleen maar in oorlog is geïnteresseerd. Dit is met andere woorden de mening van de hoogste n.a.v.o.-functionaris. Zijn dit dan alleen maar bakerpraatjes? De opvattingen van mr. Luns zijn uiteraard niets nieuws. Ik herinner mij dat zijn voorganger, Manlio Brosio, aan de vooravond van zijn afscheid, letterlijk hetzelfde zei. In mijn boek Europese veiligheid en de n.a.v.o., dat naar ik hoop in 1974 gepubliceerd wordt, ga ik uitgebreid | |
[pagina 195]
| |
op deze kwestie in, met name op de uitspraken van Brosio, die de mythe van de Sowjet-dreiging tamelijk uitvoerig heeft geformuleerd. Deze mythe heeft in de geschiedenis van de n.a.v.o. altijd een belangrijke rol gespeeld, is het meest centrale dogma geweest, en heeft de mogelijkheid geschapen om bepaalde ideeën in de n.a.v.o. door te voeren. De lessen die de geschiedenis wat dat betreft leert, zijn volgens mij zeer onthullend. Het komt mij voor dat telkens wanneer er sprake van was om de bewapeningswedloop te verminderen, de mythe van de bedreiging die de Sowjet-Unie zou vertegenwoordigen, nieuw leven werd ingeblazen. Aan het einde van de eerste fase van de Koude Oorlog - ik bedoel aan het eind van de ongunstige ontwikkelingen in het begin van de jaren vijftig - toen er wel gesuggereerd werd dat de Sowjet-Unie Europa op elk moment kon gaan aanvallen, beweerde generaal Loris Norstad in januari 1951 dat het niet de vraag was of er oorlog zou komen, maar in welke maand van het jaar 1951 deze oorlog zou uitbreken. De opperbevelhebber van de n.a.v.o. liet er met andere woorden geen twijfel over bestaan welk standpunt hij huldigde. Ik herinner mij ook de uitspraken van Thomas K. Finletter, de Amerikaanse minister van Luchtvaart, die zijn boek Power and Politics in dezelfde geest begon. Hij schreef dat de dag niet ver meer was dat de Sowjet-Unie over voldoende bommen en vliegtuigen zou beschikken om een verrassings- aanval op de Verenigde Staten uit te voeren, en vele steden en het grootste deel van de Amerikaanse industrie te vernietigen. De onjuistheid van deze uitspraken werd later uiteraard aangetoond. Maarschalk Montgomery, plaatsvervangend opperbevelhebber van de n.a.v.o., gaf in april 1959 toe dat de Sowjet-Unie niet van plan was om het Westen aan te vallen, maar dit werd alleen maar in zeer algemene zin geformuleerd. Ondertussen stegen de militaire uitgaven van de n.a.v.o.-landen tussen 1949 en 1954 van 18,7 miljard tot 56,3 miljard dollar. Met andere woorden: zij stegen binnen een tijdperk van vijf jaar met meer dan 200 procent. De mythe dat de wereldvrede door het Oostblok bedreigd werd, zou in het begin van de jaren zestig opnieuw op grote schaal gelanceerd worden. Zo herinneren wij ons bijvoorbeeld het n.a.v.o.-congres in Oslo in 1961, waarop het gerucht verspreid werd dat de communistische landen een aanval voorbereidden. Dit leidde tot een oproep de bewapeningswedloop te versnellen. In de jaren zestig namen de n.a.v.o.-bewapeningsuitgaven nogmaals met zo'n tien miljard dollar toe. Later gaf Robert McNamara toe dat deze escalatie op niets gebaseerd was, omdat de gegevens over de militaire projecten van de Sowjets, die de rechtvaardiging voor de intensivering van de bewapeningswedloop moesten zijn, volledig onjuist waren. De hele zaak was van het begin tot het einde een weloverwogen mystificatie geweest. Wat nu de uitspraken van Luns betreft: uiteraard beweert hij niet meer dat de Sowjet-Unie de wolf is die op het punt staat het kleine Roodkapje, Europa, aan te vallen. Dit zou al te ongeloofwaardig zijn. De bewering dat de Sowjets een bedreiging vormen, wordt nu in een verhulder vorm ingekleed, namelijk door te verklaren dat de Sowjet-Unie naar een situatie streeft waarin haar invloed zich geleidelijk over | |
[pagina 196]
| |
heel Europa kan verspreiden. Wat dat betreft zijn vooral de opvattingen van het Britse ministerie van Oorlog interessant. Volgens een theorie van Peter Blaker wil de Sowjet-Unie geen normale betrekkingen met de kapitalistische landen onderhouden, omdat zij geen perspectieven ziet in een economische oorlog met het Westen en het bestaan van de westelijke samenleving daarom niet kan dulden. Dit moet dan tot de conclusie leiden dat de Sowjet-Unie meer ziet in het gebruik van geweld, met andere woorden, dat de bedreiging die de communistische landen uitoefenen vooral op militair gebied ligt. Dit zou dan weer inhouden dat de Sowjet-Unie allerlei fantastische bedoelingen zou hebben en een enorm militair potentieel aan het opbouwen is. Ik zou het zeer op prijs stellen wanneer het Westen dergelijke uitspraken met wat meer objectiviteit zou beschouwen, want ondanks alle lessen van het verleden die aantonen dat de gegevens over de militaire programma's van de Sowjet-Unie voortdurend vervalst worden, gaat dit bedrog nog steeds door. Zo liet president John F. Kennedy, toen hij zijn intrede in het Witte Huis deed, bijvoorbeeld de door de n.a.v.o. verstrekte gegevens controleren. Deze gaven namelijk aan dat de Sowjet-Unie veel meer troepen onder de wapenen had dan de n.a.v.o.-landen, namelijk zo'n 175 à 200 divisies. Robert McNamara, de nieuwe minister van Defensie, stelde een onderzoek in en kon Kennedy toen meedelen dat het aantal divisies waarover de Sowjet-Unie beschikte in werkelijkheid half zo groot was. De laatste tijd wordt er opnieuw gesproken over de gigantische militaire programma's van de Sowjet-Unie, over een enorme bewapeningswedloop, enzovoort. Zelfs in vergelijking met de doorgaans verkeerde interpretaties, zijn dit volledig fantastische bakerpraatjes. Zo wordt er bijvoorbeeld beweerd, dat de militaire uitgaven van de Sowjet-Unie in het jaar 1972 niet minder dan 77 miljard dollar bedroegen. Dit cijfer werd onder meer door het London Institute for Strategic Studies genoemd. Dit zou betekenen dat de Sowjet-Unie meer geld aan bewapening besteedde dan Amerika, hoewel het algemeen bekend was dat de Verenigde Staten in het jaar 1972 79 miljard dollar aan militaire uitgaven hadden gespendeerd. In werkelijkheid gaf de Sowjet-Unie volgens de jaarlijkse begroting maar 17,9 miljard aan Defensie uit. Het belangwekkende is daarbij dat zelfs uit de militaire rapporten in de westerse pers blijkt, dat deze cijfers grove vervalsingen zijn. Zo keek ik onlangs naar aanleiding van een artikel dat ik aan't schrijven was, de Military Review door, en las daarin dat dit zeer gezaghebbende tijdschrift tot de conclusie was gekomen dat de militaire uitgaven van de n.a.v.o.-landen twintig procent hoger lagen dan die van de landen van het Warschaupact, terwijl het aantal n.a.v.o.-divisies eveneens groter was dan dat van de Sowjet-Unie en haar bondgenoten. Hieruit blijkt wel dat beweringen dat de Sowjet-Unie over een veel groter militair potentieel beschikt, en daardoor een bedreiging voor de veiligheid van het Westen vormt, of dat de Sowjet-politiek van ontspanning erop gericht is om zich ondertussen extra te bewapenen, zelfs in militaire kringen van een aantal westerse landen af en toe als absurd en in strijd met de werkelijke feiten, worden bestempeld. Ik begrijp | |
[pagina 197]
| |
uiteraard waarom iemand als Luns tot een dergelijke uitspraak komt: hij wil tot elke prijs bereiken dat de escalatie van de militaire uitgaven in het Westen gehandhaafd blijft. Ik zou er bijvoorbeeld op kunnen wijzen dat toen generaal Andrew J. Goodpaster, opperbevelhebber van de n.a.v.o. in 1970 beweerde dat de Sowjet-Unie een enorme militaire macht in Europa opbouwde en er op aandrong de bewapeningswedloop te hervatten, de militaire uitgaven onmiddellijk opliepen. In het jaar 1971 stegen de militaire uitgaven van de Europese landen met 1,3 miljard dollar. In 1972 nog eens met 5,4 miljard vergeleken bij het vorige jaar. Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat een sterke stijging van de militaire uitgaven vergezeld gaat van een propagandacampagne over een vermeende bedreiging van Sowjet-zijde. Naar aanleiding hiervan kunnen we zeggen dat het iedere gezagsdrager uiteraard vrij staat om te zeggen wat hij wil, maar dat we de werkelijke feiten nooit uit het oog mogen verliezen. Deze feiten spreken namelijk duidelijke taal. Dat de Sowjet-Unie naar concrete ontspanning streeft blijkt zonneklaar: niet alleen uit officiële uitspraken van de Sowjet-regering, maar ook uit vele concrete stappen, zoals het sluiten van overeenkomsten over de beperking van het gebruik van strategische kernwapens, de recente voorstellen tijdens de ontwapeningsconferentie in Wenen, het voorstel dat alle permanente leden van de Veiligheidsraad hun militaire uitgaven met tien procent zullen verminderen, en vele andere voorstellen die eveneens gericht zijn op het bevorderen van de ontspanning op militair terrein. Wat de bewering over de vermeende Sowjet-bedreiging betreft - de geschiedenis heeft al lang geleden aangetoond dat dit een propagandistische dekmantel is voor de voortzetting van de bewapeningswedloop. Ik geloof dat we zeer nuchter, geduldig, realistisch en rustig moeten streven naar succesvolle onderhandelingen over militaire ontspanning en naar ontwikkeling van wederzijdse samenwerking op verschillende gebieden. Op die manier zal de invloed van de mythe van de Sowjet-bedreiging op het grote publiek eveneens afnemen.
Westelijke kringen wijzen er voortdurend op dat Moskou bij de ontwapeningsonderhandelingen geen bonafide bedoelingen heeft, omdat uw land bijvoorbeeld geweigerd heeft de vroegere secretaris-generaal van de n.a.v.o., Manlio Brosio, als speciale afgezant voor besprekingen op dit gebied te ontvangen. Zou u kunnen zeggen wat u als wetenschapsman hier persoonlijk van denkt? Dat zal ik doen. Brosio is iemand die praktisch altijd twijfels heeft geuit over de oprechtheid van de Sowjet-Unie inzake ontspanning, die onze regering altijd beschuldigd heeft van onwil om een werkelijk begin met een vreedzaam-naast-elkaar-bestaan te maken, die altijd een van de drijvende krachten achter de bewapeningswedloop is geweest en die alles heeft gedaan om de vicieuze cirkel van militaire uitgaven te bestendigen. En wanneer zo iemand als vertegenwoordiger van het Atlantische blok wordt uitgezonden, twijfelt onze regering er volgens mij met recht aan of een dergelijke missie wel met serieuze bedoelingen is opgezet en kans van slagen heeft. Dit is éen kant van het pro- | |
[pagina 198]
| |
bleem, de kant die in direct verband staat met de persoon van de afgezant. Maar er is nog een ander aspect. Wij zijn namelijk van mening dat besprekingen over troepenverminderingen geen prerogatief is dat de bestaande blokken voor zichzelf kunnen opeisen. Er zijn zo'n vijftien staten in Europa die noch lid zijn van de n.a.v.o., noch van het Warschaupact. Besprekingen achter de rug van deze landen om, zouden ongetwijfeld aanleiding tot bezwaren van hun kant geven, en dit zou het algemene klimaat alleen maar verslechteren. Persoonlijk ben ik van mening dat deze twee redenen overtuigend genoeg zijn.
Gelooft u niet dat er, gezien de energiecrisis en de algemeen economische problemen waarmee de wereld geconfronteerd wordt, aan ontwapening de allerhoogste prioriteit moet worden toegekend, om zo te voorkomen dat de mensheid jaarlijks meer dan 200 miljard aan vernietigingswapens verspilt? De huidige energiecrisis in het Westen dwingt vele mensen er ongetwijfeld toe om over een groot aantal dingen te denken, vooral over de vraag hoe de toekomst zich zal ontwikkelen. Uiteraard is een van de eerste en belangrijkste stappen om deze crisis te overwinnen, de beeindiging van de militaire confrontatie en de vermindering van de bewapeningsuitgaven. Dit kan tot enorme besparingen leiden. Want wij zijn ons er wel van bewust dat jaarlijkse bewapeningskosten de 200 miljard dollar overschrijden. Wanneer dit geld aan vreedzame ontwikkeling werd besteed, zou het ongetwijfeld mogelijk zijn om de bestaande hulpbronnen op aarde ten volle te benutten. Volgens mij is de kortste weg naar een beëindiging van de huidige crisis een combinatie van allereerst ontwapening en daarnaast een gemeenschappelijk initiatief tot een grootscheepse economische samenwerking tussen de verschillende staten, zelfs wanneer deze over de meest uiteenlopende maatschappelijke systemen beschikken. Om naar aanleiding daarvan nog eens op het onderwerp van vreedzame coëxistentie en ontspanning terug te komen: volgens mij bieden coëxistentie en ontspanning de beste garantie voor het neutraliseren van de gevolgen van de energiecrisis, terwijl zij tevens een dam tegen een verdere verergering van deze crisis kunnen opwerpen.
Zoals u weet heeft het onderzoek van het m.i.t., vastgelegd in het Rapport van de Club van Rome, overal in het Westen en daarbuiten de aandacht getrokken. Deelt men in wetenschappelijke kringen in de Sowjet-Unie de vrees over de onmiskenbare ‘grenzen aan de groei’, over het probleem van de overbevolking, over de vraag hoe de beschikbare hulpbronnen tussen arm en rijk moeten worden verdeeld en over de kwestie hoe wij tot een rechtvaardiger verdeling van rijkdommen over de wereld moeten komen? De vraag die u opwerpt is zonder enige twijfel van enorm belang voor alle landen, ongeacht het maatschappelijk systeem dat zij bezitten. Onze wetenschapsmensen besteden zeer veel aandacht aan deze kwestie. Er wordt veel over gepubliceerd, terwijl er tevens van intensief | |
[pagina 199]
| |
overleg sprake is. Ik wil daaraan toevoegen, dat wanneer deze problemen niet in de nabije toekomst kunnen worden opgelost, dit tot zeer ernstige consequenties zal leiden, zowel op ecologisch als op demografisch gebied, en misschien daarnaast op andere terreinen, die op het ogenblik nog niet zijn te overzien. Ik geloof echter dat het zeker niet eenvoudig is om nu al met concrete plannen te komen. Het is in ieder geval overduidelijk dat het hoogst noodzakelijk is om een zeer gedetailleerd en zeer serieus onderzoek op te zetten, waaraan alle wetenschapsmensen overal ter wereld zouden moeten bijdragen, of ze nu uit de communistische, kapitalistische of ontwikkelingslanden komen. Alleen op deze wijze is een concrete en volledige beoordeling van deze problemen mogelijk. De resultaten van deze studie zouden dan voor verder onderzoek aan de Verenigde Naties kunnen worden overgedragen. Deze materie moet grootscheeps worden aangepakt. Het zijn problemen die wij uiteraard niet kunnen negeren of uit de weg kunnen gaan. Onze wetenschapsmensen zijn bereid om belangrijke bijdragen op dit gebied te leveren, en het deed mij persoonlijk zeer veel goed dat er tijdens het onlangs in Moskou gehouden vredescongres een speciale commissie gevormd werd om zich zeer ernstig met de milieuproblematiek bezig te houden. Dit leidde tot een aantal belangwekkende stellingen die op het ogenblik door onze wetenschapsmensen worden bestudeerd om te zien of zij bruikbare bijdragen kunnen leveren aan het werk dat op onze wetenschappelijke instituten wordt verricht. Ik geloof zonder meer dat deze problemen zo diepgaand en grondig geanalyseerd moeten worden als maar mogelijk is. De opvattingen over de wijze waarop deze kwesties moeten worden opgelost lopen uiteraard uiteen, maar ik ben van mening dat wanneer wij maar van voldoende goede wil blijk geven, wij in staat zullen blijken om tot oplossingen te komen waarin alle relevante factoren nauwkeurig tegen elkaar zijn afgewogen en waarvan uiteindelijk de mensheid als geheel profijt zal kunnen trekken. |
|