| |
| |
| |
A. Herrera
Amilcar Oscar Herrera werd op 23 oktober 1920 in Buenos Aires,
Argentinië geboren. Hij promoveerde aan de universiteit van Buenos Aires en aan
de mijnbouwhogeschool van Colorado in de Verenigde Staten. Van 1955 tot 1966
doceerde hij economische geologie aan de universiteit van Buenos Aires. Van 1964
tot 1966 was hij vice-voorzitter van het Institute of Geology and Mining van de
republiek Argentinië. Van 1966 tot 1969 was professor Herrera gastdocent aan de
universiteit van Chili. Sedert 1969 is hij verbonden aan de Fundacion Bariloche
als voorzitter van de afdeling natuurlijke hulpbronnen. Professor Herrera is
bovendien werkzaam aan het Latijns-Amerikaanse model van de Club van Rome en zit
in de top van deze organisatie.
Wat is uw indruk van het door de Club van Rome hier in Tokio in 1973
gehouden symposium? Is u van mening, dat de Club nu het punt bereikt heeft,
waar zij een meer positieve richting zal inslaan, in plaats van van de daken
te schreeuwen dat de wereld ten onder gaat?
Aangezien ik geen lid ben van de Club van Rome kan ik u op dit punt alleen mijn
algemene indruk geven. Ik geloof, dat de Club van Rome een uitgesproken andere
richting heeft ingeslagen sinds de laatste samenkomst in Jouy-en-Josas nabij
Parijs in januari 1973. De belangrijkste verandering is wel, dat de Club van
Rome nu lijkt te erkennen, dat de voornaamste hinderpalen voor de ontwikkeling
van de mensheid niet van fysieke maar van socio-politieke aard zijn. Natuurlijk
is er nog steeds veel discussie over ‘grenzen aan de groei’, zero-groei, de
bevolkingsexplosie en zo meer, maar er is een duidelijke verschuiving van de
belangstelling waarneembaar in de zojuist genoemde richting.
De Club begon haar activiteiten een paar jaar geleden, pogend om politieke
meningen en verwikkelingen te ontwijken, om zodoende zich te concentreren op wat
zij beschouwde als de ‘globale’ problemen, waar de mensheid voor is geplaatst.
Maar zij kwam al spoedig tot de ontdekking dat dit niet mogelijk is. Er bestaan
geen belangrijke wereldproblemen zonder socio-politieke consequenties. Te
proberen die problemen te analyseren van een niet-politiek standpunt uit,
betekent in feite het innemen van een uitgesproken politiek standpunt. Ik
geloof, dat de Club van Rome deze werkelijkheid nu onder ogen ziet, en zich
begeeft in de goede richting.
Uit de besprekingen tijdens dit symposium in Tokio heb ik de indruk
gekregen, dat Afro-Aziatische en Latijns-Amerikaanse delegaties in feite
deze verandering van richting in de Club van Rome hebben afgedwongen.
Ik ben het met u eens, dat zij een grote invloed hebben uitgeoefend op die
verandering. Toen de leden van de Club van Rome voor de eerste keer
bijeenkwamen, dachten zij in termen van een wereld, die wat betreft de door het
fysieke milieu opgeroepen globale problemen kon worden beschouwd als een
eenheid. Nu moeten zij toegeven, dat de | |
| |
mensheid in feite in twee
delen is verdeeld, een rijke en een arme wereld, en dat met die situatie bij
elke vorm van overlevingsstrategie rekening dient te worden gehouden. Het
uiteindelijke doel zou zeer wel een verenigde mensheid kunnen zijn, maar om dat
resultaat te bereiken dient de gehele structuur van de wereldpolitiek radicaal
te worden gewijzigd. Overigens, dat is een zaak van de toekomst, en momenteel
doen wij er goed aan rekening te houden met de werkelijke toestand van nu. Dat
is de enige methode, die hoop biedt om wellicht mettertijd een verenigde en een
betere wereld te bereiken.
Men mag dus verwachten, dat de Club van Rome wat meer afstand zal
gaan nemen van technologie, computers, statistieken en grafieken, en meer
belangstelling dan tot nu toe het geval was zal gaan wijden aan de
menselijke kant van de problemen.
Er bestaat geen tegenstelling tussen computers en een humanistische benadering.
Mathematische modellen zijn zeer nuttig, vooral bij het bestuderen van de
materiële aspecten van de wereld. Zij kunnen er veel toe bijdragen om in de
ontwikkelingslanden de meest rationele weg te vinden naar verbetering van de
levensomstandigheden aldaar. Maar het feit blijft bestaan, dat een computer
slechts een instrument is, en de daarmee verkregen resultaten zijn niet van
groter waarde dan de vooronderstellingen en feiten, waarmee men de computer
heeft gevoed.
De computer is slechts het verlengstuk van de hersenen.
Ja, het is alleen maar een uitbreiding van de capaciteit van het brein. Een
mathematisch model is niet anders dan een in exacte vormen gegoten geestelijk
model, dat ertoe bijdraagt om de precieze kwantitatieve relaties vast te leggen
tussen de variabele factoren, welke men benut, en om interne overtolligheden en
ongerijmdheden te elimineren.
Een groot aantal van de problemen, waarover momenteel gediscuteerd
wordt, heeft betrekking op de sociale en fysieke gevolgen van de consumptie.
Wat is uw mening over dit vraagstuk?
De consumptieproblemen hebben een totaal verschillende betekenis voor de twee
sectoren, waar de wereld momenteel in is verdeeld. De meeste inwoners van de
onderontwikkelde landen kunnen hun fundamentele materiële levensbehoeften niet
bevredigen. Voor hen is het vergroten van de consumptie van zaken als voedsel,
woongelegenheid, gezondheidszorg, onderwijs en zo meer, een eerste vereiste om
te komen tot hun opname als volwaardige, actieve leden in hun samenleving.
Vrijheid, democratie en sociale participatie hebben geen betekenis voor mensen,
die in de diepste misère leven, en al hun energie moeten besteden aan de
dagelijkse strijd voor het naakte overleven.
In de ontwikkelde landen ligt het probleem geheel anders. Een groot deel van de
bevolking dáar vertoont een consumptie van goederen, vér boven het peil dat
vereist is om de fundamentele levensbehoeften voldoende te bevredigen, en
vrijwel de gehele bevolking leeft er ruim boven het bestaansminimum. De
produktie van materiële goederen neemt | |
| |
er voortdurend toe, in
hoofdzaak om twee redenen: ten eerste omdat de markteconomie op het
winstbeginsel is gebaseerd, en ten tweede, en dit is sociaal de belangrijkste
oorzaak, omdat de economische groei werkt als een vervangingsmiddel voor sociale
gelijkheid. De enige rechtvaardiging voor de sociale ongelijkheid (hetgeen
momenteel gelijkstaat met economische ongelijkheid) in een welvarende
samenleving is de illusie, dat economische groei mettertijd iedereen op
hetzelfde consumptieniveau zal brengen als nu reeds wordt genoten door de
geprivilegieerde sectoren van die samenleving. In feite is het zo, dat het
probleem in de ontwikkelde landen er een is van herdistributie van de rijkdom,
en niet een van produktievermeerdering.
Waar de teamleden van het m.i.t. pleitten voor zero-groei,
maakten zij twee fouten in hun redenering. De eerste was, dat zij uitgingen van
een gemiddelde wereldconsumptie, waarmee het feit verborgen bleef, dat een derde
deel van de wereldbevolking rond 85 procent van de beschikbare goederen
verbruikt. Ten tweede, namen zij impliciet aan, dat een zero-groei mogelijk zou
zijn in een samenleving, waarin materiële goederen ongelijk zouden worden
verdeeld.
Hoe zou men in de toekomst stabilisatie van de economische groei
kunnen bereiken?
Ik meen dat in het geval van een mensheid, die gelijkheid heeft bereikt in de zin
als hierboven aangeduid, de stabiliteit van economische groei geen kwestie is
van economische of natuurlijke rijkdommen, maar een cultureel probleem,
gebaseerd op een bepaling van waarden. Nu is de consumptie een sociale waarde,
een waarde per se, in ieder geval in de kapitalistische
landen. Wanneer die waarde niet door andere wordt vervangen, zal het onmogelijk
zijn de economische groei te stoppen of althans redelijk te stabiliseren. De
beslissende vraag is, hetzij door te gaan met het voortdurend vermeerderen van
de produktie, dan wel de vrije tijd uit te breiden, waarmee men het de mensen
mogelijk zou maken om van die culturele waarden te genieten, die momenteel nog
het privilege zijn van een minderheid der mensheid. Ik kan onmogelijk
voorspellen wat men zal kiezen, maar ik ben wel van mening dat een mensheid, die
ten aanzien van materiële goederen gelijkheid heeft bereikt, beter bij machte
zal zijn om werkelijk redelijke beslissingen te nemen.
Met welke aspecten van de problematiek houdt uw team bij de
Fundacion Bariloche zich momenteel bezig?
Met ons model beogen wij een alternatief te bieden, gezien uit het gezichtspunt
van de Derde Wereld, voor de modellen, die in de ontwikkelde landen worden
geconstrueerd. Ons model is gebaseerd op enkele fundamentele
vooronderstellingen.
Het m.i.t.-model voorspelt een catastrofe, die zou
plaatsvinden in de komende 70 tot 80 jaar. De verschijningsvormen van die
catastrofe zouden zijn een wijd verbreide hongersnood, hoge sterftecijfers,
kortom in het algemeen miserabele levensomstandigheden. Wij menen, dat het niet
nodig is om nog 70 tot 80 jaar op die catastrofe te wachten: dat is | |
| |
nu al het levenslot van een groot deel van de mensheid. Wij houden ons bezig
met die actuele catastrofe, niet met een, die voor de toekomst wordt voorspeld.
Een ander punt voor ons is, dat naar onze mening de macht van de mensheid over
haar natuurlijk milieu voor een groot deel afhangt van de aard van haar sociale
organisatie. Ons standpunt is hier totaal verschillend van dat, hetwelk
impliciet wordt ingenomen in de meeste oplossingen, die in de ontwikkelde landen
worden voorgesteld. In het algemeen wordt aangenomen, dat bij de onderlinge
relatie tussen de mens en zijn ecologisch systeem de sociale organisatie er
betrekkelijk weinig toe doet of, in andere woorden, als een constante factor mag
worden beschouwd. Vooral waar sommige van de fysieke componenten, zoals
bijvoorbeeld de totale omvang der natuurlijke hulpbronnen, eveneens als constant
worden beschouwd, wordt het hele systeem eenzijdig gedetermineerd van aard. Dat
doet in sommige gevallen de fatalist te voorschijn treden, die de mening oppert
dat, alleen door de bevolkingsgroei af te remmen en de economische groei te
stoppen, de ramp kan worden voorkomen, zij het dan ten koste van het
voortbestaan van de ellende in de Derde Wereld.
Als wij het feit aanvaarden, dat de sociale organisatie evenals het
waardenstelsel kan worden gewijzigd, en dit, op zijn beurt, de inwerking van de
mensheid op haar milieu zal veranderen, ziet men geheel nieuwe graden van
vrijheid in het systeem verschijnen. Met andere woorden, de toekomst van de wil
der mensheid, en niet van onveranderlijke fysieke dwang.
Om te begrijpen waarom veel van de door de ontwikkelde landen bepleite
oplossingen van het ‘fatalistische’ type zijn, kunnen wij teruggrijpen op enkele
historische precedenten. Toen Malthus aan het begin van de negentiende eeuw zijn
theorie van de schaarste ontwikkelde, was zijn wetenschappelijke basis op zijn
minst genomen erg zwak. Wanneer desondanks zijn stelling zo algemeen werd
aanvaard, kwam dat omdat daarmede werd beantwoord aan de belangen van de in dat
tijdperk dominerende bevolkingsklassen. De in de stellingen van Malthus
impliciet verwerkte loonpolitiek vormde de grondslag voor de accumulatie van
kapitaal tijdens de Industriële Revolutie.
In een andere context is de toestand momenteel hetzelfde. De door de ontwikkelde
landen bepleite oplossingen leiden ertoe, de internationale en sociale
organisatie te vereeuwigen, waarop hun bevoorrechte positie is gegrondvest.
Daarom ook bezitten alleen de slachtoffers van het systeem, de onderontwikkelde
landen, voldoende motivatie om alle graden van vrijheid van het systeem
mensheid-milieu te onderzoeken, uitziend naar nieuwe, meer realistische en
rationele oplossingen.
Wij zijn ook van mening, dat de ontwikkelingslanden zich niet kunnen ontwikkelen
langs dezelfde weg, als in het verleden werd gevolgd door de momenteel rijke
landen. In de eerste plaats is dat onmogelijk: de historische en sociale
situatie is momenteel totaal verschillend van die tijdens de Industriële
Revolutie. Ten tweede zou het, indien mogelijk, toch ongewenst zijn, aangezien
het zou betekenen dat dezelfde fou- | |
| |
ten weer worden herhaald, die
bij de ontwikkelde landen hebben geleid tot hun huidige toestand van sociale
ontaarding en groeiende vervreemding.
Tenslotte menen wij dat de achtergebleven landen voor hun ontwikkeling zullen
moeten vertrouwen op hun eigen zowel natuurlijke als menselijke hulpbronnen. Wij
moeten het feit aanvaarden, en hoe eerder wij dat doen des te beter, dat wij
geen omvangrijke hulp moeten verwachten van de ontwikkelde landen.
Op welke sociale en economische vooronderstellingen is uw
mathematisch model gebouwd?
De centrale vooronderstellingen voor ons model zijn als volgt:
Wij stellen ons een samenleving met gelijkheid tot doel. Daaronder verstaan wij
een samenleving, waarin elk menselijk wezen - door het simpele feit van zijn
bestaan - een volstrekt recht bezit op voldoende bevrediging van zijn
fundamentele materiële en culturele behoeften, namelijk voedsel, onderdak,
gezondheidszorg en onderwijs. Dat betekent dat die behoeften moeten worden
bevredigd als een sociale dienstverlening, onafhankelijk van het genoten
salaris. Na die fundamentele behoeften komen de culturele opties, die het model
niet probeert exact te bepalen, aangezien die afhankelijk zijn van de culturele
waarden van elke afzonderlijke samenleving. De enige vooronderstelling op dat
niveau is het bestaan van gelijke mogelijkheden om tot die culturele waarden
toegang te verkrijgen, hetgeen betekent volledige participatie bij alle sociale
beslissingen. Een ander essentieel punt is, dat de produktie zal worden bepaald
door sociale noden en niet door het winstbeginsel.
Met die vooronderstellingen als basis construeerden wij ons model rondom een
functie van fundamentele behoeften, die aanwijst wat de totale hoeveelheid
materiële goederen is, dat een menselijk wezen van node heeft om volledig deel
uit te maken als actief lid van zijn samenleving, zonder verkwisting van
hulpbronnen. Het als voldoende te beschouwen bevredigingsniveau van die
behoeften - voedsel, woonruimte, gezondheidszorg en onderwijs - is vastgesteld
na een zorgvuldige bestudering van elk dezer factoren. Wij hebben ook een
bevolkingsmodel gebouwd - gebaseerd op de analyse van geschiedkundig
bewijsmateriaal - dat de bevolking doet ontstaan als een functie van de in het
model benutte socio-economische variabele factoren. Het bevolkingsmodel
bevestigt het historische bewijsmateriaal, dat de enige methode om effectief de
omvang van de bevolkingsgroei te controleren gelegen is in het verbeteren van de
socio-economische levensomstandigheden van de bevolking.
Het voornaamste doel van het bevolkingsmodel is aan te tonen dat, mits de
noodzakelijke sociale beslissingen worden genomen, een bevredigend levensniveau
binnen een redelijk tijdsverloop bereikbaar is voor alle menselijke wezens.
Tenslotte wil ik er nogmaals de nadruk op leggen, dat wij in ons model
uitsluitend fundamentele levensbehoeften incalculeren, met andere woorden
behoeften, die van gelijke aard zijn voor welke soort samen- | |
| |
leving
dan ook, omdat wij van mening zijn dat alle andere behoeften van hogere orde
cultureel bepaald worden, en derhalve voor elke menselijke groep verschillend
zijn. Wij menen, dat de culturele verscheidenheid van de mensheid dient te
worden behouden en verrijkt.
Dus niet als in China?
Waarom niet?
Iedereen in China lijkt hetzelfde saale, grijze pak te dragen, heel
China zwaait met hetzelfde rode boekje, ongeacht - bedoel ik - de
fantastische resultaten welke in China zijn bereikt sinds Mao Tse-tung de
macht verkreeg. U lijkt te streven naar een grotere verscheidenheid in
plaats van een strenge vorming van alle mensen op identieke gronden.
Zeker, maar u moet niet vergeten, dat China zich in een overgangsperiode naar een
nieuw soort samenleving bevindt. Ik meen, dat wij het rijke en complexe Chinese
proces niet mogen beoordelen naar zulke uiterlijke verschijnselen als een rood
boekje of een grijs pak. Ik geloof, dat alle ingrijpende sociale
veranderingsprocessen zeer gecompliceerd zijn, niet lineair verlopend en vol
innerlijke tegenstrijdigheden, en de gebeurtenissen in China vormen geen
uitzondering op die regel.
Ik weet niet welke vormen het veranderingsproces zal aannemen in de rest van de
Derde Wereld, omdat de geschiedenis zich nooit herhaalt. Maar het zullen zeer
zeker uiterst gecompliceerde vormen zijn, gezien de economische, sociale en
culturele verscheidenheid in dat deel van de wereld. Wanneer wij het proces
bezien op lange termijn, bevinden wij ons reeds volledig in die veranderingen,
hoewel wij nog niet kunnen voorzien, hoe die zich zullen ontwikkelen, en welke
soort samenleving er uit te voorschijn zal komen.
Een van mijn Afrikaanse gesprekspartners gaf uiting aan de mening,
dat het stellig nog te vroeg is om met zijn studenten te spreken over
problemen van ‘grenzen aan de groei’ of om het m.i.t.-rapport ter beschikking te stellen van de populaire pers in
Afrika. Hoe is dit in Latijns-Amerika? Ik zou heel graag vernemen of ook
jonge mensen deel uitmaken van uw groep.
Het m.i.t.-model is uitvoerig besproken in Latijns-Amerika, en
de overwegende opvatting is, dat het de gezichtspunten weergeeft van de
ontwikkelde landen.
Wat betreft het tweede deel van uw vraag, de leden van ons team zijn niet
uitgesproken jeugdig, de meesten zijn tussen eind twintig en begin veertig. Wij
menen, dat de in ons model verwerkte denkbeelden de idealen van een groot deel
van de jeugd in Latijns-Amerika weerspiegelen. In die idealen vindt men de beste
mogelijkheden voor verandering in Latijns-Amerika belichaamd.
Is het dan misschien zo, dat wij niet al te veel van die zogenaamde
bloemenkinderen vinden bij de Latijns-Amerikaanse jeugd, jongeren die zich
wenden tot de oosterse religies, tot zen, tot yoga, tot het boeddhis-
| |
| |
me, zoals we dat momenteel zien bij de ontwikkelde
naties en met name in Californië?
Nee; onze jongeren beschouwen over het algemeen die contemplatieve
levenshoudingen als een vorm van escapisme, als een op de vlucht gaan voor de
werkelijkheid. Zij beseffen dat zestig procent van onze bevolking leeft beneden
het minimale niveau voor een fatsoenlijk bestaan, en dat een dergelijke toestand
alleen door een harde, politieke strijd kan worden verbeterd.
Mijn persoonlijke opvatting is, dat de meeste hippiebewegingen meer een
uitingsvorm zijn van een decadente, oude samenleving dan de voorhoede van een
nieuwe wereld. Zij vertegenwoordigen een persoonlijk soort ‘oplossing’, die
niets van doen heeft met het bouwen van een nieuwe gemeenschap.
|
|