Grenzen aan de groei. Deel 2
(1974)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd50 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 120]
| |
Leopold SenghorLeopold Sédar Senghor werd op 9 oktober 1906 geboren. Hij studeerde in Dakar en aan de universiteit van Parijs. Aanvankelijke doceerde hij aan het Lycée Marcelin Berthelot alvorens in 1946 als afgevaardigde voor Senegal in de Nationale Vergadering van Frankrijk zitting te nemen. In 1960 aanvaardde hij met de onafhankelijkheid het presidentschap van Senegal. Hij is de stichter van de Union Progressiste Sénégalaise. In 1965 ontving hij de Dag Hammarskjöld-prijs. Senghor heeft tal van bekende dichtbundels gepubliceerd, zoals Chants d'ombres (1954), Hosties noires (1948) en Nocturnes (1961). President Senghor is internationaal buitengewoon actief. Zo bracht hij in 1974 een bezoek aan Mao Tse-tung in Peking, was het eerste staatshoofd dat een ontmoeting had met de nieuwe Franse president, Giscard d'Estaing, en in februari van hetzelfde jaar woonde hij met enkele andere staatshoofden en premiers de Club van Rome-vergadering in Salzburg, Oostenrijk bij. In het najaar van 1974 brengt hij bovendien een staatsbezoek aan Nederland. Wat was uw reactie toen u kennis nam van het inmiddels beroemd geworden Rapport van de Club van Rome? Mijn eerste reactie was positief, omdat ik het gevaar van de groei al onderkend had, omdat men de groei had gecultiveerd ten koste van de ontwikkeling. Zo heb ik eens tegen president John F. Kennedy gezegd - ik geloof dat het in 1961 was, tijdens mijn bezoek aan Amerika - ‘U bent al bij voorbaat door de Sowjets verslagen, omdat u te veel verspilt. U bouwt bijvoorbeeld gebouwen van honderden meters hoog, en dat terwijl de grondstoffenreserves beperkt zijn.’ Juist omdat ik weet dat verkwisting in de westerse wereld hoogtij viert, heb ik de publikatie van het m.i.t.-rapport toegejuicht. Ik heb eerst de Engelse en daarna de Franse editie gelezen, en ik heb uitgebreid aantekeningen gemaakt.
Gelooft u dat dit schokkende rapport beter nog niet op het Afrikaanse continent gepubliceerd zou moeten worden, omdat, zoals een Nigeriaanse professor zei, men er nog niet rijp voor is? Ik geloof inderdaad dat het Rapport van de Club van Rome in de eerste plaats voor de westerse wereld bestemd is. Het probleem van het Westen is, zoals ik al gezegd heb, dat er te veel verspild wordt. De westerse mens propt zich vol met vet en suiker; wij hebben dat stadium nog niet bereikt. Wij hebben een minimum aan groei nodig. Ondanks dat geloof ik dat het Rapport ook voor Afrika waardevol is omdat het ons erop wijst dat kwantitatieve economische groei allerminst voldoende is en dat onze aandacht ook naar de kwalitatieve groei moet gaan. Het Rapport van de Club van Rome bevat ook voor ons veel stof tot nadenken. Ik heb er dan ook veel over nagedacht. Weliswaar waren wij de weg die de Club van Rome aangeeft al lang vóor de publikatie van het Rapport ingeslagen, want wij hadden al meteen na het verwerven van onze onafhankelijkheid besloten om onze economische groei en culturele ontwikkeling niet onafhankelijk van elkaar te laten verlopen. Zo hebben wij bijvoorbeeld in 1972 drieëndertig procent van onze be- | |
[pagina 121]
| |
groting besteed aan posten als onderwijs, vorming en voorlichting, met andere woorden, aan culturele activiteiten, terwijl de defensie slechts twaalf procent van onze begroting bedroeg.
In de Ivoorkust gaat men 500 miljoen dollar uitgeven om de jeugd tegen het jaar 1980 via de televisie onderwijs te kunnen geven. Men schijnt een groot gebrek aan onderwijzend personeel in Afrika te hebben. Hoe is de situatie in Senegal? In zekere zin is die wel te vergelijken met de situatie in andere Afrikaanse landen. Wij maken echter geen gebruik van televisieonderwijs, zoals in Nigerië en de Ivoorkust, maar van praktisch middelbaar onderwijs. Wij staan namelijk voor het volgende probleem: wij zijn niet in staat om alle kinderen die de lagere school verlaten voortgezet onderwijs te laten volgen, maar desondanks geloven wij dat zij tot hun zestiende naar school moeten kunnen gaan. Dat houdt dus in dat wij na de lagere school nog voor een opleiding van vier jaar moeten zorgen, en deze hebben wij gezocht in het praktisch middelbaar onderwijs. Deze heeft als doel om de algemene ontwikkeling van de kinderen te voltooien en hen tegelijkertijd een vak te leren, zodat zij goede vissers, herders, landbouwers, metselaars of meubelmakers kunnen worden. Dit stelt ons voor de taak een geheel nieuw onderwijssysteem op te bouwen, en naar aanleiding daarvan hebben wij ons tot de wereldbank gewend om de kredieten te verkrijgen die voor de toepassing van deze nieuwe pedagogische methode noodzakelijk zijn. Het praktisch middelbaar onderwijs is namelijk bestemd voor tachtig procent van de kinderen die de lagere school verlaten. De overige twintig procent kan voortgezet onderwijs volgen. Zoals u ziet, gaan wij dus op andere wijze te werk als in de Ivoorkust, maar wanneer het televisieonderwijs tot positieve resultaten mocht leiden - en wij houden de ontwikkelingen in de Ivoorkust wat dat betreft nauwlettend in het oog - zullen wij daar ongetwijfeld ook toe overgaan.
Toen u vanmorgen uw zoon ter sprake bracht, die een muziekstudie volgt in de Verenigde Staten, bracht deze opmerking mij op de gedachte u te vragen hoe u de toekomst van de Afrikaanse jeugd ziet. Ik ben van nature optimist. Ik geloof dat alle problemen oplosbaar zijn wanneer zij tenminste systematisch en rationeel bestudeerd worden en men zich niet tevreden stelt met oplossingen op korte termijn. Wij hebben ons ten doel gesteld om het inkomen per hoofd van de bevolking, dat bij het verwerven van de onafhankelijkheid 200 dollar per jaar was en op het ogenblik tot 243 dollar is gestegen, tegen het jaar 2000 tot 600 dollar op te voeren om omstreeks die tijd het industriële tijdperk te kunnen binnentrekken. Zoals ik al heb gezegd, willen wij de economische en culturele ontwikkeling parallel laten verlopen, maar op een andere manier dan in Europa gebruikelijk is. In Europa streeft men ernaar om alle kinderen verplicht, kosteloos en openbaar onderwijs te laten volgen, terwijl wij slechts veertig procent van onze kinderen naar school kunnen laten gaan, en dat terwijl wij al drieëndertig percent van | |
[pagina 122]
| |
onze nationale begroting aan onderwijs en vorming besteden. In het praktisch middelbaar onderwijs proberen wij een middel te vinden om zowel kinderen die een school bezocht hebben als kinderen die daartoe geen gelegenheid hebben gehad een verdere opleiding te laten volgen. Bovendien hebben wij in elk plattelandsarrondissement - elk arrondissement telt zo'n twintigduizend inwoners - een plattelandsexpansiecentrum ingesteld, waar de jongere generaties in Afrikaanse talen moderne landbouwmethoden aanleren, zoals het gebruik van selectieve bezaaiing, zaaikoren, zwammendodende middelen, door ossen getrokken ploegen en zaaimachines, enzovoort, enzovoort. Zoals u begrijpt hebben wij dan ook goede hoop om onze beloften te kunnen houden, temeer omdat wij onder de zeebodem langs de kust bitimineuze olie hebben, ook al is de exploitatie ervan nog niet rendabel. Verder hebben wij ijzer en zullen er stuwdammen worden aangelegd. Wij geloven dan ook dat wij redelijkerwijs kunnen verwachten dat wij tegen het jaar 2000 het industriële tijdperk zullen binnentreden en ons zullen openstellen voor waarden uit andere werelddelen, met name Europa, zonder onze eigen Afrikaanse achtergrond te verloochenen.
U denkt aan de geestelijke en psychologische waarden van uw volk? Precies, aan de psychologische waarden van ons volk. Sinds het verwerven van onze onafhankelijkheid hebben wij reeds een Senegalese schilderkunst, beeldhouwkunst en textielbewerking in het leven geroepen. Half juni zal er in Parijs een tentoonstelling van Senegalese kunst worden gehouden, daarna in Stockholm, Helsinki, Wenen -
Ook in Nederland? Daar zal ik over kunnen spreken, wanneer ik later in 1974 een staat-siebezoek aan uw land zal brengen.
De keizer van Ethiopië, Haile Selassie, heeft eens voor de Organisatie voor Afrikaanse eenheid gezegd dat hij van mening was dat het Afrikaanse continent in 1983 van alle buitenlandse overheersing en smetten bevrijd zou zijn. Gelooft u dat ook? Afgezien van Zuid-Afrika en Rhodesië: ja. Ik geloof dat de Portugese kolonies vóor 1983 vrij en onafhankelijk zullen zijn.Ga naar voetnoot1 Wat Rhodesië en Zuid-Afrika betreft, zal dit proces waarschijnlijk enigszins langer duren, maar desondanks geloof ik dat Afrika tegen het jaar 2000 geheel bevrijd zal zijn. Daarmee bedoel ik overigens niet dat wij de blanken zullen verjagen. De Afrikanen hebben in de verklaring van Lusaka plechtig verklaard dat de blanken en met name de blanken in Zuid-Afrika en Rhodesië dezelfde rechten hebben als de zwarten, de Arabieren en de Berbers. Wij zijn echter niet bereid om de blanken méer rechten toe te kennen. Met andere woorden: wanneer ik zeg dat Zuid-Afrika | |
[pagina 123]
| |
en Rhodesië voor het jaar 2000 bevrijd zullen zijn, bedoel ik daarmee dat zij omstreeks die tijd democratische staten zijn geworden.
De Club van Rome heeft hier in Salzburg, Oostenrijk een uitnodiging van de president van Mexico ontvangen haar vergadering in 1975 in Mexico te houden. Gaat u erheen? Als ik tijd heb zal ik heel graag naar Mexico gaan, temeer omdat ik de ontwikkelingen in Mexico met zeer veel aandacht volg. Mexico is namelijk een geïntegreerde samenleving, een samenleving die voor 85 procent uit mengrassen bestaat. Dit is volgens mij een uiterst belangwekkende siutatie omdat naar mijn mening alle grote culturen gemengde culturen zijn. |
|