Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 458]
| |
Hans LinnemannProfessor Hans Linnemann is hoogleraar in de ontwikkelingseconomie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij leidt het tweede team van de Club van Rome, Wereldproject no. 2, zoals Aurelio Peccei het tegenover mij omschreef. Laat ik allereerst zeggen waarom ik zo'n enorme belangstelling voor het project van het team van Meadows heb (al ben ik er zeker van dat er anderen zijn die ongeveer op dezelfde wijze op het Rapport van de Club van Rome gereageerd hebben). Ten eerste: Meadows' rapport heeft nog eens extra nadruk gelegd op de noodzaak om ons te bezinnen over de richting waarin onze wereld zich beweegt - niet alleen binnen de komende vijf of tien jaar, maar binnen een tijdvak dat door twee of drie generaties wordt omspannen. Anders gezegd: het rapport dwingt ons na te denken over de bestemming van onze samenleving - zowel op nationaal als op internationaal niveau. In de tweede plaats heeft het team van Meadows een moedige poging gedaan om een geïntegreerde analyse te maken van een aantal hoogst belangrijke variabelen (die gewoonlijk slechts afzonderlijk bestudeerd worden binnen de verschillende vakgebieden), en het heeft daarbij gewezen op bepaalde wisselwerkingen tussen die variabelen waaraan tot dusver nog maar weinig aandacht was besteed. Bij de kwantificering van deze wisselwerkingen zijn zij voor enorme problemen komen te staan, omdat er juist over deze transdisciplinaire interacties nog maar weinig empirische gegevens bekend zijn. Daarom kunnen de numerieke uitkomsten van Meadows' analyse misschien discutabel worden geacht, maar in ieder geval is het principe om al deze terreinen die tot dusver afzonderlijk bestudeerd werden, in een gecombineerd model onder te brengen, een stap vooruit. In de derde plaats vind ik het uiterst interessant (en trouwens ook zeer alarmerend) dat de traagheidsfactor bij verscheidene onderlinge betrekkingen zo groot is dat er, om bepaalde ontwikkelingen in de toekomst nog te kunnen afwenden, veel eerder tot politieke actie moet worden overgegaan, dan politici gewoonlijk aannemen. Op sommige gebieden duurt het tientallen jaren voordat de uitwerking van de beslissingen die wij op 't ogenblik nemen zichtbaar wordt. Andere ontwikkelingen zijn misschien in principe wel nooit meer terug te draaien - met name bepaalde veranderingen in de biosfeer. Uiteraard ben ik mij ervan bewust dat vele punten in ieder geval bij de specialisten op de verschillende vakgebieden al lang bekend waren. Maar de gecombineerde presentatie ervan in het Rapport van de Club | |
[pagina 459]
| |
van Rome heeft een effect teweeggebracht waaraan dringend behoefte bestond. Het heeft ons namelijk allemaal bewust gemaakt van de punten waarover wij ons in feite zouden moeten bezinnen.
En de tekortkomingen? Uiteraard zijn er bepaalde tekortkomingen in de studie van Meadows - zoals er in elk stuk pioniersarbeid bepaalde tekortkomingen zijn. Zoals ik al zei, heb ik bepaalde bedenkingen ten opzichte van de kwantitatieve resultaten van het model. Misschien blijken sommige in het model veronderstelde onderlinge betrekkingen in de praktijk niet op te gaan. In andere gevallen mankeert er wellicht iets aan de numerieke specificatie van een vergelijking. Maar dat zijn de gebruikelijke bezwaren die waarschijnlijk tegen elk model kunnen worden ingebracht. Fundamenteler is de kritiek dat er in het model geen rekening is gehouden met de uitermate ongelijke verdeling van de produktie, de consumptie en de hulpbronnen in de wereld. Dit is naar mijn mening de eerste variabele die in aansluitende studies over de Predicament of Mankind moet worden gewijzigd. Zoals de teamleider van het Latijns-Amerikaanse project, dr. Amilcar Herrera, heeft opgemerkt: de kwestie is niet of er een wereldomvattende catastrofe plaats zal vinden, en zo ja, wanneer - in de ontwikkelingslanden, waar mensen onder onmenselijke omstandigheden moeten ‘leven’, is er al van een catastrofe sprake.
Wat voor verfijningen en verbeteringen zouden er afgezien van het opnemen van de problemen van de Derde Wereld, in het model kunnen worden gebracht? De grenzen aan de groei zijn in de studie van het team van Meadows voornamelijk van materiële of technische aard. En hoewel ik eveneens van mening ben dat deze materiële beperkingen betere bestudering verdienen, neig ik toch naar de opvatting dat het misschien juist de nietmateriële limieten zijn die een beslissende rol zullen gaan spelen. Laat ik proberen dit te verduidelijken, al moet u daarbij bedenken dat mijn mening meer op intuïtie dan op harde feiten gebaseerd is. Wat de onvervangbare hulpstoffen betreft, geloof ik niet dat de toevoer van metalen in de toekomst een probleem zal blijken te zijn. Het schijnt dat er nog zeer aanzienlijke hoeveelheden delfstoffen beschikbaar zijn, zij het tegen hogere kosten. Bovendien beschikken wij nog over de mogelijkheid (die in vele gevallen al in de praktijk wordt gebracht) om metalen terug te brengen in het produktieproces. Hierdoor zouden de prijzen van metalen stijgen, en tevens zou er een grotere behoefte aan energie ontstaan. Op het gebied van de energietoevoer lijkt het waarschijnlijker dat wij met schaarsteproblemen te kampen krijgen. Maar omdat er vele soorten energiebronnen zijn, aarzel ik hier een apodictische uitspraak over te doen. Het is mogelijk dat het energieverbruik eerder beperkt zal worden door thermische verontreiniging, dan door bepaalde schaarsteproblemen. Dit zou echter veel gedetailleerder bestudeerd moeten worden. Sommige experts zijn van mening dat wij in de toekomst gebrek | |
[pagina 460]
| |
aan fosfaten zullen krijgen, en misschien zal het inderdaad uiterst moeilijk blijken kunstmesten op fosfaatbasis weer in het produktieproces te krijgen. Ook de toevoer van zuiver water wordt als mogelijk probleemgebied genoemd, hoewel dit strikt genomen geen onvervangbare hulpstof is. Alles bij elkaar genomen zal de schaarste aan hulpstoffen wellicht geen al te moeilijk probleem blijken, wellicht leidt het alleen maar tot prijsverhogingen en vervangingsprocessen. Misschien kan vervuiling eveneens als kostenprobleem beschouwd worden. Zolang de consument bereid is om hogere prijzen te betalen, kan er voor ‘schone’ produktieprocessen gezorgd worden. Om die reden kan de vervuiling in wezen als een economisch probleem gezien worden, al wil ik daar onmiddellijk aan toevoegen dat ik er niet zeker van ben of die aanpak wel helemaal adequaat is. Ondanks alle ‘schone’ produktieprocessen worden de natuurlijke processen in de biosfeer door onze ingrepen misschien zozeer aangetast, dat wij het leven op aarde in gevaar brengen. Ik denk daarbij bij voorbeeld aan de eliminatie van bepaalde soorten planten of micro-organismen, waardoor een aantal virussen de kans krijgt om zich in hoog tempo te vermenigvuldigen en te verspreiden. Ik hoop dat wij binnen afzienbare tijd van biologen en ecologen meer over deze aan de industriële samenleving inherente gevaren zullen vernemen. Zoals ik echter al zei, zijn wij wellicht opgewassen tegen de problemen die door de verontreiniging en de uitputting van de hulpbronnen gesteld worden - dat wil zeggen wat betreft de technische en economische implicaties ervan. De belangrijkste problemen die de toekomst van de mensheid betreffen, liggen misschien voor een deel op ander terrein, zoals dat van de maatschappelijke en politieke verhoudingen. Ik geef echter toe dat het uiterst moeilijk is om op dergelijke gebieden tot kwantificatie van de wisselwerkingen te komen, waardoor het niet eenvoudig wordt om maatschappelijke en politieke variabelen in het model op te nemen. Veranderingen in waardesystemen zijn zowel moeilijk te voorspellen als moeilijk onder controle te krijgen. Ondanks dat lijdt het geen enkele twijfel dat wij op 't ogenblik getuige zijn van veranderingen in de bestaande waardestelsels, die waarschijnlijk in een sneller tempo plaatsvinden dan ooit tevoren. Wat voor soorten conflicten zullen er in periodes van snelle verandering in de menselijke doeleinden, aspiraties en gedragingen plaatsvinden? En wat zal de terugslag in de rijke landen zijn, als deze zich aan een nieuw economisch wereldstelsel moeten aanpassen om zo de bevolking van de arme landen een behoorlijk bestaan te kunnen verschaffen? Is daar een volledige omwenteling in de huidige internationale machtsverhoudingen voor nodig, en zo ja, hoe moet deze dan tot stand komen? Het zijn voornamelijk dergelijke vragen die bij mij opkomen wanneer ik over de toekomstige ontwikkelingen in de wereld nadenk. | |
[pagina 461]
| |
Misschien is mijn bezorgdheid over dit soort problemen het gevolg van een zekere beroepsdeformatie, en ik wil dan ook allerminst beweren dat er geen sprake zou zijn van problemen op materieel of technisch gebied. Ik wil alleen maar zeggen dat de uitdaging waarmee wij geconfronteerd worden, vermoedelijk allereerst van sociaal-politieke en in laatste instantie morele aard zal zijn.
Professor Frank NotesteinGa naar eind1 zei tegen mij dat het ‘onzin’ zou zijn om een eind aan de economische groei te maken. Naar zijn mening verkeert de wereld wat de realisatie van haar produktieve mogelijkheden betreft, nog niet eens in het beginstadium. Volgens hem is deze realisatie de enige manier waarop de produktiviteit van arme landen kan worden opgevoerd, wat dan weer tot minder baby's zou leiden. Ik ben het niet met professor Notestein eens dat de wereld ‘wat de realisatie van haar produktieve mogelijkheden betreft, nog niet eens in het beginstadium verkeert’ - als hij tenminste in ernst sprak. Ik ben het echter wel volledig met hem eens dat de economie van de ontwikkelingslanden moet groeien. Zolang deze landen, zoals op 't ogenblik, nog niet in de fundamentele behoeften van hun bevolking kunnen voorzien moet hun materiële produktie worden opgevoerd. Ik heb volledig begrip voor het standpunt van de ontwikkelingslanden, die zich ernstig zorgen maken over onze ecologische overwegingen en de aandrang van bepaalde kringen om een eind te maken aan de economische groei. Een alleen in kwalitatief opzicht groeiende economie is voor de rijke landen wellicht goed en noodzakelijk, maar voor de andere landen volstrekt onaanvaardbaar, ook al doen deze er verstandig aan om de in de geïndustrialiseerde landen gemaakte fouten te vermijden. Economische groei is het enige middel om een einde te maken aan de honger en de armoede die dag na dag en jaar na jaar hun stempel zetten op het bestaan van meer dan een miljard mensen, die met ons op deze planeet leven.
Professor Roger RevelleGa naar eind2 is bovendien van mening dat de economische groei voortgang moet vinden, om de bevolkingscijfers in de landen van de Derde Wereld te kunnen reduceren. Heeft hij het over het effect van economische ontwikkeling op bevolkingsgroei? Ik geloof inderdaad dat de hoogte van het gezinsinkomen een van de factoren is die de groeivoet van de bevolking beïnvloeden. Aan de andere kant is het - om statistische redenen - soms moeilijk om dit effect los te maken van andere factoren die de bevolkingsgroei beïnvloeden, zoals onderwijs, medische voorzieningen en sociale verzekeringen, die allemaal een zeker verband hebben met het inkomen per hoofd van de bevolking. De inkomensverdeling is eveneens van belang. Er zijn bepaalde aanwijzingen dat het geboortencijfer vrij snel daalt, als de maatschappelijke positie van de armste gezinnen als gevolg van inkomensherverdeling stijgt. | |
[pagina 462]
| |
Bent u van mening dat wij ons door planetaire studies als het door u geleide tweede wereldproject van de Club van Rome, in de door Teilhard de ChardinGa naar eind3 aangegeven richting bewegen? Ik geloof dat wij moeten beseffen dat de invloed van elke individuele studie noodzakelijkerwijs beperkt is. Daarom is de beslissing van de Club van Rome om in verschillende delen van de wereld een aantal onderzoeksprojecten, met geringe variaties in benadering, op te zetten of te stimuleren, dan ook een wijs besluit geweest. Elk team heeft zijn zwakke en zijn sterke punten, en het onderzoek naar de ‘problematiek’ is zo dringend en zo gecompliceerd, dat ik niet bang ben voor eventuele overlappingen - integendeel. Het kernpunt van ons onderzoek is de vraag: is het mogelijk om een wereldbevolking, die tweemaal zo veel mensen telt als op 't ogenblik, van alle goederen en diensten te voorzien die voor elk individu noodzakelijk zijn? Is het mogelijk om voedsel. behuizing, medische en onderwijsvoorzieningen in voldoende hoeveelheden te produceren en te distribueren, om in de behoeften van ruim zeven miljard mensen te voorzien? Ik heb zoëven al aangeduid welke grenzen en limieten wij daarvoor moeten analyseren, en ik wil eraan toevoegen dat men ons gevraagd heeft om aan te geven, via welke beleidslijnen en maatregelen wij onze mondiale doelstellingen kunnen verwezenlijken - indien deze inderdaad mogelijk blijken. Onze studie vormt op zichzelf niet meer dan een eerste stap - centraal staat de aanvaarding van de resultaten en de uitvoering van de vereiste maatregelen. Onze studie zal de mensheid niet kunnen ‘planetiseren’; de uitvoering van haar resultaten naar ik hoop wel. De meeste ambitieuze uitspraak die ik over ons onderzoek zou kunnen doen, is dat het ertoe kan bijdragen om de weg die naar de planetisering van de mensheid loopt te helpen plaveien - maar het plaveisel zal alleen van nut zijn als de mensen inderdaad bereid zijn deze weg te volgen. |