Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 463]
| |
Aurelio PecceiDr. Aurelio Peccei is de initiatiefnemer van de Club van Rome, en de voorzitter ervan. Hij promoveerde in de economie aan de universiteit van Turijn. Was het geen trieste ervaring voor u, na al het werk dat door u aan het totstandkomen van het Rapport van de Club van Rome werd besteed, dat het Rapport zoveel kritiek en afkeuring ondervond? Helemaal niet. Iemand moet wel een dwaas zijn om geen kritiek en afkeuring te verwachten, als hij de spot drijft met eigenrechtige zeden of wanneer hij schijnwaarden aan de kaak stelt en radicaal stelling neemt tegen overgeleverde wijsheid - of maar liefst de heilige godin van de groei die over onze commerciële samenleving regeert, ontluistert. In andere tijden zou iemand hiervoor gestenigd of gekruisigd zijn. Nu voelt de Club van Rome zich wel niet tot het martelaarschap geroepen, maar zij heeft alleen vast besloten zich af te zetten tegen het klimaat van zelfgenoegzaamheid en zorgeloosheid, waarmee onze gezamenlijke wedloop naar steeds groter wordende crises gepaard gaat.Ga naar eind1 Toen wij de m.i.t.- specialisten verzochten dit project te ondernemen, geloofden wij dat het hoog tijd was, de openbare mening en de besluitvormers in de gehele wereld met volkomen andere keuzemogelijkheden te confronteren. Ik aanvaard dan ook de scherpste kritiek als behorend bij de vuurproef, die onze generatie moet ondergaan om tot een realistische herwaardering van de veranderde omstandigheden van de mens in zijn wereld te komen. Ik vind het wel jammer, dat de kritiek tegen het m.i.t.-rapport tot nu toe alleen maar op ondergeschikte punten is gericht. Nog geen enkele criticus heeft het feit weerlegd, dat er een fundamentele wanverhouding bestaat tussen de dolgedraaide, onverzadigbare menselijke drang tot groei, die onze hedendaagse maatschappij kenmerkt, en het beperkte, kwetsbare draagvermogen van onze planeet. Daar wil ik nog aan toevoegen, dat geen enkele kritiek op welke wijze ook het belang van het m.i.t.-wereldsimulatie proefmodel als instrument om een statisch patroon van gedachteloos optimisme te doorbreken, heeft aangetast. De Club van Rome heeft dit project opgezet als een commando-operatie, die door een meer uitgebreide ontplooiing van activiteiten gevolgd | |
[pagina 464]
| |
zal worden. In deze zin is het een onmiskenbaar succes. Na de eerste opzienbarende deining is er nu in vrijwel alle delen van de wereld een nieuwe vorm van gesprek op gang gekomen. Ons denken is opgevoerd tot nieuwe hoogtepunten, op een wijze die éen jaar geleden nog onvoorstelbaar was. Het meest hoopgevende en beslist hoogst opmerkelijke feit is het serieuze, diepgaande debat over de moderne wereldproblematiek, dat nu zelfs is doorgedrongen tot persoonlijkheden met grote verantwoordelijkheid in de politiek, de industrie en de wetenschap. Bijvoorbeeld in uw eigen land, Nederland, speelde het Rapport van de Club van Rome een zekere rol bij de algemene verkiezingen van november 1972.
U spreekt voortdurend over leidende politieke figuren en leidende kringen maar aan de basis van iedere maatschappij zitten miljoenen arbeiders. De jeugdfederatie van vakverenigingen in Nederland heeft een speciaal congres georganiseerd om een discussie te houden over het Rapport. Terwijl u en de Club van Rome kennelijk van de top af naar beneden toe werken, willen zij tot de verandering van de sociale infrastructuur van de maatschappij, een positieve bijdrage leveren, en deze van onder af aanpakken. Wij zijn in feite over de hoofden van de gevestigde wereldorde - zelfs van academische kringen - heen gegaan en hebben rechtstreeks tot de mensen gesproken. Het bewijs ligt bij het geweldige succes van het boek in vele talen, de duizenden conferenties, artikelen en openbare vergaderingen, die het debat verlevendigden, en dit alles werd in tijd van een paar maanden in vele werelddelen op gang gebracht. Uit de massale deelname overal van juist gewone burgers uit allerlei omstandigheden en van verschillende overtuiging blijkt, dat dit geen exclusieve aangelegenheid is en dat een wijziging in de publieke opinie, hoewel momenteel nog wat verward, verwacht mag worden. De Club van Rome heeft altijd op het standpunt gestaan, dat een verandering van hart en geest, die wortelt in de mensen zelf - en ook beslist niet alléen in landen met een Westerse cultuur - nodig is, vóor de mensheid en de verschillende, maar onderling van elkaar afhankelijke samenlevingen waaruit zij is opgebouwd, zich uit de huidige kritieke toestand kunnen bevrijden en een nieuwe, veiliger en verstandiger koers kunnen gaan volgen. Dit komt neer op een maatschappelijke en culturele gedaanteverwisseling, die op geen andere grondslag kan steunen dan het wijdverbreide bewustzijn, dat koerswijziging het enige middel zal zijn waarmee wij ons lot redelijkerwijs in de hand zullen kunnen houden en niet onze kinderen en kleinkinderen het recht op een zelfde kans zullen gaan ontnemen. Ik moet hier wel aan toevoegen, dat jeugd- en vakbondsleiders niet altijd handelen op een wijze, die dit nieuwe bewustzijn bij de mensen aankweekt, terwijl men juist bij hen inspiratie en misschien zelfs leiding hoopt te vinden.
Dus de Club van Rome heeft ertoe bijgedragen een nieuwe vorm van saamhorigheid onder de mensen aan te kweken? | |
[pagina 465]
| |
Dat is een van onze doelstellingen. De beperkte vormen van saamhorigheid die tot op heden bestaan als erfenis uit het verleden - en die zich beperken tot een stad, een land, een ras, een godsdienst - passen niet meer in het technologische tijdperk dat recentelijk begonnen is. Ik mag wel zeggen, dat het begrip van de eenheid van de mensheid, dat oorspronkelijk slechts bij enkele vrijzinnige geesten leefde, dank zij het werk van groepen als de onze, nu tot jonge en oude mannen en vrouwen van uiteenlopende culturen, taal en traditie, begint door te dringen. In brede lagen begrijpt men nu zéer goed, dat men goedschiks of kwaadschiks door organische banden met de hele levende materie op deze kleine aarde verbonden is. Mensen van allerlei culturen, taal en traditie worden met dit begrip vertrouwd gemaakt. Allen beginnen te beseffen, dat het motto van de wereldfederalisten: Een wereld of geen wereld, een waarachtige klank bevat en niet slechts een uiterlijke frase is.
U hebt gezegd, dat de menselijke omstandigheden veranderd zijn. Wat bedoelt u daarmee? Ja, de levensomstandigheden van de mens in deze wereld zijn grondig gewijzigd. Er wordt nu van hem verlangd daarin een nieuwe cybernetische rol te vervullen. Aan de ene kant heeft de mens een zodanig overheersende positie in het ecosysteem bereikt, dat hij gedwongen is regels en normen op te stellen, die tot nu toe aan de ondoorgrondelijke bedoelingen van de natuur en de voorzienigheid waren overgelaten. Hiervoor zijn uitzonderlijke nieuwe gaven vereist van ‘ecologische wijsheid’, beide woorden in de ruimste zin gebruikt. Aan de andere kant heeft de mens zo'n ingewikkeld met elkaar verweven samenlevingssysteem geschapen, dat de regeling en de werking ervan niet meer aan automatische technieken kan worden overgelaten. De mens moet zelf het systeem leiden en bekwaamheden van ‘sociaal-politieke wijsheid’ ontplooien die tot dusverre onvoorstelbaar waren. ‘Het is de rol van de mens, of hij het prettig vindt of niet,’ zoals Sir Julian Huxley heeft gezegd, ‘om de leider van het evolutieproces op aarde te zijn en het is zijn taak dit in de richting van verbetering te leiden en te sturen.’ De mens moet doordrongen zijn van zijn verantwoordelijkheid van de ware ‘cybernetes’, de piloot en stuurman, de leider van het ‘Ruimteschip Aarde’ - dat op het ogenblik gevaarlijk ronddobbert. Dit is de wezenlijke uitdaging aan onze generatie. Naarmate wij langer aarzelen dit te erkennen, worden de keuzemogelijkheden zowel voor ons als voor volgende generaties steeds kleiner. Ten aanzien van onze omgeving moeten wij ons instellen op zelfbeheersing en zelftucht en onze kennis en technologie liever richten op de bescherming van de natuur of wat er van over is en andere levensvormen, in plaats van deze uit te buiten. Op het sociale, politieke en economische vlak moeten wij zorgen, dat het gemeenschappelijk belang voorrang krijgt. Particulier initiatief en winst moeten ondergeschikt gemaakt worden. | |
[pagina 466]
| |
Hier komt u in de buurt van een socialistische maatschappijopvatting en misschien zelfs van professor Skinner's opvatting van herwaardering van de versleten begrippen ‘vrijheid en waardigheid’. ‘Vrijheid’ en ‘waardigheid’ van wie eigenlijk? Wat is de betekenis van de opvattingen ‘vrijheid’, ‘waardigheid’, ‘democratie’, ‘zelfverwezenlijking’ en zoveel andere, als men deze toepast op de honderd miljoenen ongeletterde, werkloze, hongerige, wanhopige, op de ‘rand van het bestaan’ levende mannen en vrouwen, die evenals hun nakomelingen schijnen veroordeeld te zijn om te leven, om mee op te groeien en om mee te sterven zonder enige hoop in deze gouden eeuw van haast onbegrensde menselijke mogelijkheden? Als men het als een geboorterecht van alle mensen erkent om een minimum aan vrijheid en kans op onderwijs, zelfverwezenlijking en een behoorlijke levensstandaard te bezitten, moeten niet alleen de waarden en doelstellingen, maar ook de structuur van de maatschappij drastisch veranderd worden. Ik ben echter bang dat, vóordat deze verandering tot stand kan worden gebracht, de toestand eerst nog erger zal worden, alleen al door de razendsnelle, niet te stuiten groei van de wereldbevolking. Welke maatregelen men ook bedenkt - inbegrepen onze pas verworven ecologische of sociaal-politieke wijsheid, als men die ooit werkelijk bereikt - van voorrechten als vrijheid en zelfverwezenlijking kan de gehele menselijke samenleving pas profiteren als de wilde bevolkingsgroei tot staan zal zijn gekomen. In de komende decennia zal een groot deel van de energie van de mensheid gewijd moeten zijn aan de zware opgave, zich te organiseren tot een massamaatschappij van hoofdzakelijk grote steden, waarin de problemen die ons nu al boven het hoofd groeien, evenzoveel maal moeilijker worden en samen met de intussen nieuw opdoemende problemen steeds groter omvang zullen gaan aannemen. Daarom zal de toestand, wat de kwaliteit van het leven en ook wat de burgerlijke vrijheden betreft, bepaald slechter worden voordat verbetering mogelijk is.
Prof. Jermen M. GvishianiGa naar eind2 is van mening, dat professor J. Forrester ‘zeer interessant werk’ heeft gedaan. Hij heeft mij gezegd: ‘Ik wil in het bijzonder wijzen op Forrester's studies over het gebruik van bestuursinformatiesystemen voor de besluitvorming en het doen van voorspellingen op alle terreinen van de ondernemingsactiviteit.’ De Sowjets hebben het werk van Forrester vertaald. Toch waarschuwde dr. Gwisjiani: ‘Helaas weten wij niet precies wat de resultaten zijn, wanneer Forrester's denkbeelden of zijn voornaamste theorieën in praktijk worden gebracht. Ik wil er bij het behandelen van sociale systemen uitdrukkelijk op wijzen, dat deze zo complex zijn dat een multidisciplinaire aanpak vereist is om deze ingewikkelde verschijnselen bij benadering te kunnen verklaren.’ Ik ben het met dr. Gvishiani eens. Ik heb grote bewondering voor zijn eruditie, kennis en oordeel, maar ik zou wel graag zien, dat veel meer Sowjet-geleerden, denkers en humanisten deel zouden nemen aan het op gang zijnde debat over de groei. Dit debat, dat waarlijk boven de nationale en ideologische verschillen uit gaat, heeft zich overal in de | |
[pagina 467]
| |
wereld als een lopend vuur verspreid. Het is hoog tijd, dat de gehele wereldgemeenschap alle aanwezige filosofische en intellectuele kennis inbrengt. Het is daarom jammer dat veel socialistische landen zo traag zijn met het leveren van hun waardevolle bijdragen.
Als, zoals u hebt gezegd, ons vooruitdenken en -organiseren verder moet gaan dan alleen maar afzonderlijke toekomstprojecties op een aantal gebieden van vitaal belang - zoals de geesteswetenschappen, onderwijs, economie, natuurwetenschappen of veiligheid - eenvoudig bij elkaar op te tellen. Hoe kunnen wij dan ons intellect aan deze omvangrijke problemen aanpassen? Als wij niet slechts op zichzelf staande feiten willen beschouwen en ontleden, maar complete groepen van systemen, waarin de activiteiten en verwachtingen van de mens gevat zijn, moeten wij systematisch te werk gaan. Wij moeten de verhoudingen van deze activiteiten onderling en ten opzichte van de natuurlijke omgeving, alsmede de doolhof van problemen, die uit deze veelvuldig elkaar kruisende invloeden voortvloeien, bestuderen. Nu vele fundamentele vraagstukken zo omvangrijk zijn geworden, dat zij de staats- en streekgrenzen overschrijden, moet die aanpak bovendien wereldomvattend zijn. Onze ‘ruimtelijke horizon’ mag niet smaller zijn dan de draagwijdte van onze problemen en de gevolgen van onze daden. Evenmin mag onze ‘tijdelijke horizon’ korter zijn dan de kringloop van de verschijnselen, die wij moeten beheersen; en onze aanpak moet diachronisch zijn, d.w.z. alle momenten afzonderlijk moeten tijdens een volledige periode meeberekend worden. Tenslotte is het van groot belang, dat deze aanpak gericht is op een bepaald doel, dat zij als het ware normatief is. Doelstellingen op lange termijn, zowel uitvoerbaar als aanvaardbaar, moeten voor de mensheid worden vastgesteld. Dit is de meest vitale uitdaging, die bovendien van het grootste levensbelang is, nu wij ons op dit kritieke tijdstip in de evolutie van de mens voor deze ontzagwekkende problemen gesteld zien.
Professor Forrester heeft tegen mij gezegd: ‘Het besturen van een auto is ongeveer het meest ingewikkelde proces dat het menselijk verstand volkomen kan bevatten.’ Welke verwachting hebt u, dat de mens, die wat het gebruik van zijn hersens betreft nog zo hopeloos onderontwikkeld is, ook maar een tiende van het programma dat u zoëven geschetst hebt, kan uitvoeren? Ik ben in wezen een optimist. Ik heb vertrouwen in de mens. Als hij een situatie, een moeilijkheid begrijpt, is hij handig en vindingrijk genoeg om een oplossing of een uitweg te vinden. Ik zeg altijd als industrieel: wanneer het probleem duidelijk wordt gesteld, kan zelfs een middelmatige bedrijfsleider het vrij behoorlijk oplossen. Maar als de man geen inzicht in het vraagstuk heeft, dan zal ook de beste bedrijfsleider er niet in slagen een uitweg te vinden. De eerste stap is dan ook te zorgen, dat mensen uit zichzelf de ingewikkelde werking van het menselijk samenlevingssysteem en de wisselwerking daarvan met het ecosysteem gaan inzien, zodat zij geleidelijk aan althans in grote lijnen | |
[pagina 468]
| |
kunnen begrijpen, in welke richting onze gezamenlijke inspanning moet voeren. Het project van de Club van Rome dat door het m.i.t. is ondernomen, heeft hier veel toe bijgedragen.
Maar zowel de natuurgeleerden als de humanisten twijfelen aan het nut van de computer als verlengstuk van de hersens van de mens. Toen ik dr. Margaret Mead vroeg of en in hoeverre machines de menselijke instelligentie kunnen nabootsen, zei zij: ‘Als men de computer algemene richtlijnen geeft, waarnaar Beethoven een sonate componeerde, dan kan zij een muziekstuk produceren waarvan iedereen zou zeggen dat het Beethoven was, maar de computer kan nooit een slot aan de sonate geven. Wat de computer mist is het creatieve proces dat tot eenheid leidt.’ Juist. Zowel de computer van Margaret Mead als de auto van Forrester zijn niets anders dan werktuigen, evenals een televisietoestel, een laserstraal en een drukpers. De mens kan er gebruik of misbruik van maken. Zij kunnen zijn mogelijkheid aanzienlijk vergroten, maar de betrekkelijke macht die zij hem verschaffen kan hem ook zo naar het hoofd stijgen, dat hij deze niet meer in de hand heeft en tegen anderen en tenslotte tegen zichzelf gebruikt. Dit is wat heden ten dagen gebeurt. Om nu in het bijzonder op computers terug te komen, natuurlijk hebben die geen verstand. Het zijn niet anders dan rechttoe, rechtaan machines, maar zij zijn nauwkeurig. Zij weerspiegelen uitsluitend de intelligentie of domheid van de mensen die ermee omgaan, die de instructies geven en de opdrachten laten uitvoeren.
U hebt in uw boekGa naar eind3 uw gedachten over de toekomst laten glijden en onder meer opgemerkt: ‘De vraag waar het om gaat is of en op welke wijze de vergevorderde landen van het technologische tijdperk bereid en in staat zijn de wereld voor een nieuwe vorm van massale en gespannen samenleving, die in de jaren 70 en 80 opdoemt, te organiseren.’ Wij naderen nu met grote vaart het midden van de zeventiger jaren. Hoever zijn wij met organiseren? Nergens. Er zijn weliswaar bij het begin van dit decennium der jaren 70 ingrijpende dingen gebeurd, waardoor onze hoop weer iets gestegen is. Zo heeft de Europese Gemeenschap een beslissende stap gedaan naar de eenwording van Europa en probeert zij nu met éen stem te spreken. De lang verwachte Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (c.s.c.e.) is eindelijk bijeengekomen, waarbij niet minder dan 34 landen om éen tafel verzameld waren. In deze periode zijn ook de twee Duitslanden eindelijk tot overeenstemming gekomen, evenals de twee Korea's. Eindelijk is een staakt-het-vuren in zicht en kan nu spoedig de dageraad van een nieuw leven in Vietnam en de andere Indochinese landen worden ingeluid. Er zijn effectieve banden met China gesmeed en de Verenigde Naties zijn moeizaam begonnen dit land in haar kudde op te nemen. Er is door de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie een gedeeltelijke overeenkomst over kernwapencontrole bereikt en het gesprek over wederzijdse, evenwichtige troepenvermindering in Euro- | |
[pagina 469]
| |
pa (m.b.e.r.) is begonnen. Maar aan de debetzijde van het grootboek moeten wij heel sombere posten boeken. Het kruitvat van het Midden-Oosten is nog niet onschadelijk gemaakt en er worden zeer veel mensen in dat gebied tot wanhoop gebracht. Dit is slechts éen symptoom van een diepgewortelde, kwaadaardige ziekte. In 1971 hebben de militaire uitgaven in de wereld een record van 216 miljard dollar bereikt. Er waren in totaal ruim 23 miljoen man in de wereld onder de wapens. Als men de burgers die in semi-militaire bedrijven werken meetelt, is het totale aantal ongeveer 60 miljoen. Het blijft een schrale troost dat deze krankzinnige wedloop van de voorbereiding tot zelfvernietiging nu misschien wat vertraagd wordt - nu de atoomvoorraad van de wereld al gelijk staat aan 15 ton tnt voor ieder mens. Dit is pure waanzin. En de voornaamste landen zijn op de een of andere manier bezig deze voorraad zo veel als in hun vermogen ligt te vergroten. De ‘ontwikkelde’ landen maken operationele nieuwe wapens, weliswaar geen kernwapens, maar niet minder verwoestend oorlogstuig. De ‘ontwikkelingslanden’ stoppen hun investeringen in conventionele wapens, die tussen 1961 en 1971 met 114 procent zijn toegenomen. Tegelijkertijd zijn de totale uitgaven voor openbaar onderwijs in de wereld nu gestegen tot ongeveer 80 procent van de militaire uitgaven en toch kan de helft van de volwassen wereldbevolking nog steeds niet lezen of schrijven. Er komen ook verontrustende tekens uit de landbouwsector. Terwijl in 1971 in onze kleine wereld nog steeds tussen de 300 en 500 miljoen mensen aan honger en ondervoeding lijden, is de wereldlandbouwproduktie over het voorgaande jaar slechts met 3 procent gestegen - en in de ontwikkelingslanden waar de nood het hoogst is, slechts tussen 1 en 2 procent. Dit cijfer ligt onder de stijging van de bevolkingsgroei in deze gebieden waar de bevolking met ongeveer 2,5 procent per jaar toeneemt. De voedselproduktie blijft hier dus ver achter bij het strategische doel van 4 procent per jaar, dat voor het tweede ontwikkelingsdecennium is vastgesteld. Intussen is over de hele linie de kloof tussen de armen en de rijken in de wereld steeds groter geworden. Een minderheid gaat steeds door met zijn welvaart te vergroten, maar voor ongeveer twee derde van de mensheid is de stijging van het inkomen per hoofd in de laatste twintig jaar minder dan éen dollar geweest. De huidige stijging van het bruto nationaal inkomen per hoofd in de Verenigde Staten in éen jaar staat gelijk aan dat, wat bij de huidige omstandigheden voor over ongeveer 100 jaar voor India wordt verwacht. Er zouden nog vele andere voorbeelden te noemen zijn. Slechts dit nog: de lange schaduw van een wereldenergiecrisis doemt dreigend op voor de tweede helft van dit decennium en er zijn enkele gebieden die reeds in moeilijkheden verkeren. In ander verband wil ik de opmerkelijke verslechtering in de betrekkingen noemen tussen de ontwikkelde landen met een vrije economie - de Verenigde Staten, de Europese Gemeenschap en Japan. Zij hebben lastige problemen voortdurend op de lange baan geschoven, in de hoop er in 1973, of in 1974 of 1975 een oplossing voor te vinden. Het resultaat is, dat zij nu voor een formidabele agenda vol inge- | |
[pagina 470]
| |
wikkelde, met elkaar samenhangende en vrijwel onoplosbare vraagstukken staan. Hieronder valt niets meer of minder dan de reorganisatie van het internationale monetaire stelsel, de rol van de dollar en speciale opnemingsrechten, misschien zelfs van goud, belangrijke multinationale handelskwesties, handelsblokken, aanmoedigingspremies, preferenties, wederkerigheid, tarief, en geen tariefmuren, zowel voor industriële als voor landbouwprodukten, kwesties van regeringsinmenging en uitsluiting van buitenlandse bieders, de betalingsbalans, internationale beleggingen, kapitaalbewegingen, belastingpolitiek; verdeling van defensielasten, harmonisatie van normen en maatregelen ter bestrijding van de vervuiling, en de exploitatie en toekomst van de multinationale onderneming - alsmede vele andere nevenkwesties en natuurlijk het vraagstuk van de hulp, die de onderontwikkelde landen in totaal nodig hebben. Er zijn helaas nog geen tekenen te bespeuren, dat de onderhandelende partijen inzien, hoe buitengewoon belangrijk en dringend noodzakelijk het is om voor het economische leven van de wereldsamenleving tot in de verre toekomst de grondslagen te leggen, de regels vast te stellen en die middelen te scheppen. Zij schijnen de onderhandelingen van 1973-1974 als een reusachtige technische opgave te beschouwen, die vanuit het standpunt van de binnenlandse belangen of politiek benaderd kan worden. Zij hebben er geen idee van dat de problemen, waar hun agenda's van uitpuilen, grotendeels politieke vraagstukken van brede, internationale draagwijdte zijn en dat zij allemaal te zamen de toetssteen vormen, waaraan het vermogen van de industriële beschaving om orde op zaken te stellen, zal worden afgemeten. Het gebrek aan visie en leiderschap van de machtigste landen ter wereld in onze tijd is gewoonweg schrikbarend. Dit is de toestand van de wereld waarover wij op het ogenblik spreken. U, ik en iedereen kunnen daar zelf de conclusies uit trekken.
Het is een zeer indrukwekkend beeld dat u daar schetst. Wanneer al deze problemen dus met elkaar samenhangen, wat zouden de gevolgen van niet daadwerkelijk ingrijpen kunnen zijn? De toestand in zijn geheel is op de keper beschouwd zeer verontrustend. De mens wordt nu niet meer slechts geconfronteerd met op zich zelf staande problemen, maar met een wirwar van bijzonder beweeglijke, met elkaar verweven problemen, die stuk voor stuk ongekend ingewikkeld en omvangrijk zijn. De Club van Rome noemt dit ‘de moderne problematiek’. Voor het eerst zijn de uitdagingen en bedreigingen werkelijk wereldomvattend. Hiervoor is de mens zo onder de indruk en in verwarring geraakt, dat hij in zijn pogingen om zich uit de knoop te werken precies in de verkeerde richting gaat. Hij hoopt de slag te winnen door zijn gelederen te versterken of een uitweg te zoeken via de economische groei. Hij stelt zijn hele vertrouwen in de wonderen van zijn technologie. Door deze fatale vergissingen is de geschiedenis van de mensheid juist in een rampzalige koers terechtgekomen. Als deze weg wordt gevolgd, dan zal zich ongetwijfeld achter elkaar een hele reeks steeds ernstiger wordende crises voordoen, waarvan de voornaam- | |
[pagina 471]
| |
ste kenmerken de ene keer van ecologische, dan weer van politieke, economische, militaire, sociale of psychologische aard lijken te zijn, maar uit het diepgaande en samengestelde karakter ervan blijkt, dat dit in wezen de crisis van een beschaving is. In tegenstelling tot soortgelijke gevallen in het verleden, treft de crisis die wij nu beleven de gehele menselijke samenleving, die in omvang en macht op monsterachtige wijze groeit. Als er niet spoedig tegenmaatregelen worden genomen, kan deze crisis voor de mensheid noodlottig zijn.
Welke uitweg uit deze ongelooflijke impasse zou er zijn bij het huidige niveau van werkelijkheidszin bij de massa? Zoals ik reeds zei, wij moeten eerst de verandering in de omstandigheden van de mens begrijpen en vervolgens een nuchtere diagnose van onze kwalen samenstellen, hoe pijnlijk dit ook mag zijn. Ik geloof, dat wij in dit opzicht al op de goede weg zijn. Als wij volharden, zal de reactie van dit unieke, merkwaardige schepsel dat mens heet, intelligent zijn en hem redden. Er is behoefte aan een radicale vernieuwing van de maatschappij van binnenuit, en ik geloof dat dit zal plaatsvinden. Er zullen nieuwe waarden moeten komen die in overeenstemming zijn met de werkelijkheid in de wereld en ik geloof, dat deze zullen zegevieren. Maar het zal een moeizaam en misschien gewelddadig proces zijn. Toch geloof ik dat het absoluut noodzakelijk is en ook zo'n diepe vernieuwende kracht zal hebben, dat overal een grote meerderheid van mensen er zich achter zal scharen, bezield met het voornemen deze vernieuwing menselijk maar vastberaden uit te voeren.
Ik weet, dat u enkele jaren in China en vele jaren in Latijns Amerika bent geweest, beide keren in opdracht van Fiat. Ik ken uw groot en oprecht medeleven met de ontwikkelingslanden. Als men nu de cijfers van Robert S. McNamara bestudeert van wat de rijke landen in feite doen om de arme landen te helpen, in verhouding tot hun eigen bruto nationaal produkt, gelooft u dan werkelijk, dat ons deel van de wereld uit eigen beweging zal beslissen zijn rijkdom ruimschoots met onze medemensen in die uitgestrekte, arme Afro-Aziatische wereld te delen? Laat ik dit voorop stellen. Een technologische samenleving heeft meer dan enige samenleving in het verleden behoefte aan sociale gerechtigheid en vrede. In een tijdperk van hooggestegen menselijke macht en extreme keuzemogelijkheden, behouden sociale gerechtigheid en vrede niet alleen hun oorspronkelijke, blijvende ethische waarde, maar blijken deze ook een zaak van groot politiek gewicht, ecologisch belang en van existentiële betekenis te zijn. Verdere groei van de bevolking, de economie en de technologie zullen die onderlinge afhankelijkheid alleen maar sterker doen uitkomen. De menselijke samenleving zal steeds meer gevaar lopen zolang de huidige ondraaglijke tegenstellingen tussen arm en rijk, tussen ongeletterd en ontwikkeld, tussen hen die alle kansen hebben die het leven te bieden heeft en hen die dit niet hebben, niet uitgebannen of althans drastisch verminderd worden. Als men deze waarheid eenmaal beseft, zal men het probleem in een ander | |
[pagina 472]
| |
licht gaan zien. Het gaat er dan niet om, dat wij ónze welvaart met ándere mensen delen (liefdadigheid of edelmoedigheid), maar deze zo goed mogelijk aanwenden om ons, én anderen, een veiliger leven te wáarborgen (gemeenschapszin, het principe van verzekering tegen risico's).
Het Rapport heeft de openbare mening in vele landen enorm gestimuleerd, vooral in Nederland. Heeft het Rapport geresulteerd in druk op politici en besluitvormers om meer ernst te maken met deze problemen? Zeer zeker. Ik heb begrepen dat u binnenkort een tweede boek over de groei gaat schrijvenGa naar eind4. Als u eraan begint, zal ik u verslag doen van concrete plannen die nu in voorbereiding zijn.
Wat voor de totstandkoming van een verbinding tussen het werk van de Club van Rome en de onderste lagen van de maatschappij, de vakbeweging, geldt, zou eveneens voor de nauwe samenwerking tussen arme en rijke landen kunnen gelden. Is de Club van Rome tot nu toe nog niet te veel een ‘rijke’ club? Zij, die rijk, machtig en technologisch het verst ontwikkeld zijn, zijn moeilijker te overtuigen, omdat zij meer te verliezen hebben en zij zullen de zwaarste inspanningen moeten opbrengen. Het is alleen maar logisch, dat de actie allereerst of voornamelijk op hen gericht is. Maar de Club van Rome is een doorsnede in het klein, een miniatuur van de bestaande maatschappij, en heeft ten doel uit alle lagen krachten te mobiliseren om ziekelijke misvorming tegen te gaan en tot in het kleinste onderdeel evenwichtige veranderingen aan te brengen.
Wat zijn de plannen voor de toekomst? De Club van Rome is bezig in Europa, Japan, Latijns Amerika en de Verenigde Staten een reeks studies van de ‘tweede generatie’ op stapel te zetten. Een paar daarvan zijn afsplitsingen van het oorspronkelijke wereldmodel van Forrester-Meadows. Andere gaan dieper op bepaalde onderdelen van het systeem in, zoals de scheidingsvlakken tussen bevolking, voedsel en landbouw, of de beschikbaarheid van grondstoffen over de gehele wereld. Weer andere gaan nieuwe methoden van onderzoek van het totale wereldsysteem uitwerken.
‘Niemand afzonderlijk, geen groep van mensen, geen commissie van grote staatslieden, geleerden en technici, geen conferentie van leiders uit handel en industrie, kunnen het historische verloop van de geschiedenis in het atoomtijdperk afremmen of ombuigen,’ heeft Martin Heidegger eens gezegd.Ga naar eind5 Verwacht u, dat uw niet aflatende inspanning en die van uw medewerkers en collega's vruchten zal afwerpen, voor het voor ons allemaal te laat is? Ik verzet mij tegen deze fatalistische opvatting. Ik geloof, dat de huidige koers naar de afgrond gewijzigd kan worden - door ons, daarmee bedoel ik de actieve lagen van de generaties van deze tijd, op wie in hoofdzaak de verantwoordelijkheid om verandering te bewerkstelli- | |
[pagina 473]
| |
gen, voor het te laat is, rust. Dat heb ik reeds gezegd en ik wil dat in mijn conclusie nog eens duidelijk verklaren. Ik geef toe, dat alle studies en beschouwingen, hoe onmisbaar ook, niet voldoende zijn om de mensheid uit de put te halen, waarin zij steeds dieper afglijdt. Maar het begrip en het inzicht bij een breed publiek is door het Rapport vergroot en heeft het debat over de grenzen heen over de omvang van de wereldproblematiek op gang gebracht. Dit zijn uiterst belangrijke ontwikkelingen maar op zichzelf niet voldoende om de loop der geschiedenis te veranderen. Er moet iets wezenlijkers en groters gebeuren, iets dat te maken heeft met de grondslagen van onze cultuur, ons beeld van onszelf en van de wereld. Zonder revolutie in de harten en geesten, zoals gezegd, een revolutie die ons in staat stelt ons persoonlijk en gezamenlijk oordeel en gedrag te veranderen en daarom gegrondvest moet zijn op een drastische hervorming van ons gehele waardesysteem, zal elke andere verandering louter technisch blijven. Zij kan zelfs een tegengestelde uitwerking hebben, zodat men uiteindelijk naar technocratische aftakeling verder afglijdt. Ik houd echter vol, dat de nodige Copernicaanse (radicale) revolutie op komst is. Zij is pas begonnen en zal steeds krachtiger worden. Ik geef haar minstens vijftig procent kans van slagen. In alle tijden zijn waarden of zedelijke normen datgene geweest, wát de mensen als ‘goed’ beschouwden, soms naar hun eigen oordeel en soms onder invloed van hun leiders, of het nu de genezer, medicijnman, astroloog, wijze man, profeet, koning, priester, minister, geleerde, staatsman of de politicus in het algemeen was. Of de mensen het ‘goede’ nu uit zichzelf hebben ontdekt of door beïnvloeding van anderen, het heeft altijd betrekking op werkelijke of bovenzinnelijke toestanden die zij menen te begrijpen en houdt altijd verband met de gedachte van persoonlijke en gezamenlijke overleving. Nu de referentiebasis, die geloof en waarden in het verleden bekrachtigde, verloren is gegaan, is het dringend noodzakelijk de stukken van een nieuwe referentiebasis bij elkaar te zoeken en deze met elkaar in verband te brengen. Dit proces is naar mijn mening reeds op gang gekomen. Ik houd vol dat wij van onze generatie, die een nieuwe, rauwe werkelijkheid onder ogen moet zien, zullen moeten herontdekken dat wij fundamentele zaken sedert lang vergeten zijn of aan materiële waarden hebben opgeofferd. Het begint tot ons door te dringen, dat de zin van ons menszijn wel iets heel wezenlijks is, maar dat wij dit slechts ontlenen aan het bestaan van niet-menselijke levensvormen en onze verhouding daarmee, terwijl wij deze in plaats daarvan moedwillig uitroeien, de ene soort na de andere. Wij bemerken, dat ook ons gevoel voor rechtvaardigheid verdwijnt, juist nu wij dit met groot gemak ten aanzien van onze tijdgenoten en met heel weinig kosten ons zouden kunnen veroorloven. Wij merken tot onze schrik, dat het besef van gevaar, waardoor onze voorvaderen altijd op hun hoede waren, door onze hoogmoed en ons vertrouwen in de machine verdoezeld is, juist nu het gevaar oneindig groter is geworden. En wij beseffen met afschuw, dat zelfs de zin van onze bestemming ons op het hoogtepunt van onze macht in de steek heeft gelaten: de toekomst hangt letterlijk van ons af en intussen gaan | |
[pagina 474]
| |
wij lichtzinnig plunderend en vervuilend door het leven en laten een verschroeide aarde achter voor de nog ongeborenen. Dit is een ruw maar heilzaam ontwaken. Wij moeten wakker blijven en onze omgeving en onszelf verder verkennen. Wij moeten de uitdaging van onze tijd verstaan en begrijpen dat het hier om een totale uitdaging gaat. Wij moet weten dat de prijs van ons antwoord zeer hoog zal zijn, maar dat er geen enkele manier is om onder die betaling uit te komen. Wij moeten ons vooral realiseren, dat zonder een grondig ethische vernieuwing en een nieuw humanisme, ondanks al onze macht en bekwaamheid de samenleving in gevaar en onze toekomst somber zal zijn. Dit zijn echter geen onmogelijke opgaven en wij beginnen ons er al op voor te bereiden. Hoe verder wij op deze nieuwe weg voortgaan, hoe duidelijker wij misschien zullen zien, dat de mens een veel beter mens zal moeten worden, wil hij in de volgende eeuw nog leven - een leerproces dat ik al op gang zie komen en waaruit blijkt, dat hij wel degelijk een met geest en verstand begaafd schepsel is, waard om gered te worden. |
|