Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 414]
| |
Thor HeyerdahlThor Heyerdahl werd in 1914 in Larvik, Noorwegen geboren. Hij studeerde zoölogie en geografie aan de universiteit van Oslo. In 1937 en 1938 leidde hij een eerste expeditie naar Polynesië. Wat was de belangrijkste conclusie uit uw reizen? Ik vermoed dat u mij zou willen horen zeggen dat ik mijn stelling heb bewezen, dat de volken in de oudheid bij machte waren om in een primitief soort boot de Atlantische Oceaan over te steken. Maar persoonlijk vond ik het belangrijker plotseling te beseffen hoe smal eigenlijk de oceaan is, hoe beperkt de afstand van het ene continent naar het andere is én hoezeer het water is vervuild. Tijdens de reis, die slechts 57 dagen duurde, zagen wij op 43 van die 57 dagen olieklonten ronddrijven. Elke dag, zonder uitzondering, zagen wij plastic vaten of nylonzakken of lege blikken of flessen of ander menselijk afval, ononderbroken, van Afrika tot Amerika.
Honderd jaar geleden hees H.M. Challenger de zeilen bij het vertrek uit Portsmouth, Engeland voor 's werelds eerste wetenschappelijke en aan het onderzoek naar de oceanen gewijde reis. Bezitten wij nu, na 100 jaar, voldoende feitelijke gegevens? Hebben wij nu voldoende kennis van de zee om het verval van het plankton te verklaren, of om te berekenen hoeveel tijd er nog over is om de oceanen te redden? Ik beschouw de toestand als zeer ernstig, juist vanwege het feit, dat de zichtbare vervuiling, die is begonnen, klaarblijkelijk de een of andere curve van exponentiële ontwikkelingen moet volgen. Nog maar een twintig jaar geleden waren de wereldzeeën volkomen helder. Wij konden toen nog onze planktonnetten achter onze schepen aanslepen en als wij ze ophaalden vonden wij daarin alleen bewijzen van maritiem leven. Als wij dat nu doen, ontkomen wij er niet meer aan bewijsstukken van door mensen veroorzaakte vervuiling te verzamelen. Ik geloof dat wij, ofschoon de wetenschap in die laatste honderd jaar een geweldige vooruitgang heeft geboekt, toch niet bij machte zouden zijn geweest om ons los te maken van de middeleeuwse voorstelling van de oceaan als iets oneindigs. De mensen denken dat als zij hun pijpleidingen voor de afvoer van riolen maar ver genoeg van het strand de zee in laten lopen, de vuilnis bij wijze van spreken over de rand van de wereld zal vallen. De mensen schijnen te denken dat de blauwe zee overgaat in een blauwe wereldruimte en dat alles wat wij in de zee wegwerpen daar- | |
[pagina 415]
| |
in voorgoed verdwijnt. Mensen denken dat de oceaan oneindig is, zonder begin of eind. Vandaag aan de dag proberen oceanografen juist zo goed mogelijk duidelijk te maken aan het publiek, zowel als aan degenen die beslissingen nemen, dat als wij erin slagen om de oceanen verder te vervuilen, wanneer wij het leven in de oceanen verder totaal vernietigen, wij gewoon zelfmoord plegen. Het zou het ergste zijn dat de mensheid zou kunnen overkomen. Momenteel is de oceaan niet anders dan onze gemeenschappelijke gootsteen, zonder een afvoerpijp.
De Amerikanen hebben atoomafval al in containers op de bodem van de oceaan laten zinken. Ralph Lapp,Ga naar eind1 de atoomdeskundige, heeft reeds voorgesteld om atoomreactoren in zee te bouwen. Wat zou de atoomrotzooi uiteindelijk voor gevolg voor de zee kunnen hebben? Ik beschouw die maatregelen als struisvogelpolitiek. Als wij iets zo gevaarlijks en zo verschrikkelijks hebben, dat wij er geen weg mee weten op het land, werpen wij het gewoon in zee, omdat wij het dan niet meer zien en onszelf wijsmaken dat het er niet meer is. Wij zouden natuurlijk, als voorwerpen zo gevaarlijk zijn, deze moeten opbergen op een plaats, die wij goed onder controle zouden kunnen houden. Wanneer atoomafval zich eenmaal op de bodem van de oceaan bevindt, kunnen containers openbarsten. Er kan van alles gebeuren. Wij zullen er geen controle meer over hebben waarheen de inhoud zich verspreidt.
U woont aan de Middellandse Zee? Ja, aan de kust van Italië. De toestand van het mediterrane bekken is bijzonder verontrustend. Vorig jaar waren er voor de eerste keer dagen, waarop ik mijn kinderen moest verbieden naar het strand te gaan omdat het water werkelijk verschrikkelijk was. Wij konden niet gaan zwemmen. Nog maar vier jaar geleden was het water altijd helder. De Middellandse Zee is in feite een gesloten of vrijwel gesloten zeeruimte. Wij weten dat elk jaar naar schatting tweehonderd tot driehonderd ton olie welbewust in dat grote zeebekken wordt weggeworpen. Het drijvende oliedrab zet zich vast tegen alle rotsen langs de Middellandse Zee, en vermoordt er alle strandleven, hetgeen weer van de grootste betekenis is voor het zeeleven als geheel, omdat het meeste maritieme leven de een of andere fase van de levenscyclus hetzij als larven hetzij als eieren op die rotsen doorbrengt. Als wij erin slagen om die rijkdom van de natuur door vergiftiging te vernietigen, zal dat een dodelijke uitwerking hebben op het leven in zee tot vér van de stranden.
Op 13 november 1972 sloten 19 landen in Londen een internationaal akkoord om het dumpen van afval in de oceaan onder controle te brengen. Hoe effectief zal dat akkoord zijn? Ik ben van mening dat de hoofdzaak is, dat wij beginnen dat soort zaken overeen te komen. Het uitvoeren van die overeenkomst zal een groot probleem blijken te zijn omdat heel veel mensen nog steeds denken dat het allemaal nog zo ernstig niet is, en zij gaan gewoon door met dumpen. Ik beschouw het allemaal bovendien als een kwestie van op- | |
[pagina 416]
| |
voeding. Het gaat erom, de mensen te doen begrijpen dat de oceaan veel kleiner is dan wij mensen tot dusverre dachten. Neemt u de Noordzee, waar zoveel afval in wordt geworpen. De mensen zouden zich moeten realiseren dat, als men op de bodem van die zee een wereldstad als New York zou bouwen, de meeste huizen boven de waterspiegel uit zouden steken, zo ondiep is die zee in feite. Het moet toch zonneklaar zijn dat, als wij in zo'n ondiepe zee giftig afval wegwerpen, dat een rampzalige invloed zal hebben op de maritieme levensverschijnselen, wat dan weer betekent dat er op de lange duur rampzalige uitwerkingen voor de mensheid in haar geheel op zullen volgen.
Wat zijn nu bijvoorbeeld uw verwachtingen van het nieuwe Instituut voor het maritieme milieu, als onderdeel van de Britse onderzoekscommissie voor het natuurlijk milieu, dat in 1975 in volle omvang aan het werk zou moeten zijn, met ongeveer 130 deelnemende geleerden? Ja, dat is een verheugende ontwikkeling. Ik ben ervan overtuigd dat het er voornamelijk om gaat de ogen te openen, niet alleen van de geleerden maar ook van het publiek in het algemeen. Ik geloof dat wij nog tijd hebben, maar die tijd is wel beperkt. Ik wil er steeds met nadruk op wijzen dat, terwijl de mensen erg verontrust zijn over de vervuiling van de atmosfeer boven de grote steden en over de vervuiling van de meren en rivieren, dit in feite slechts problemen van gering belang zijn. Veel van die vervuiling wordt wel opgeruimd door de wind of door stromingen, maar uiteindelijk komt dit allemaal toch terecht in de oceaan. Die oceaan is de plaats, waar het zich allemaal ophoopt. Dat is bij uitstek de plaats, die wij tegen die vervuiling zullen moeten gaan beschermen, zo snel als maar mogelijk is. Het is immers veel moeilijker het vuil er weer uit te krijgen dan te voorkomen dat het erin komt.
Uitgaande van uw kennelijke affectie voor de zee, bent u dan van mening dat de Club van Rome succes zou kunnen oogsten, ook bij de strijd om het voortbestaan van de wereldzeeën? Ja, daar ben ik van overtuigd. Laat mij beginnen met te zeggen dat ik van mening ben, dat het werk van de Club van Rome kan worden vergeleken met de actie van een ijsbreker. Het gaat er daarbij in feite niet om hoe fraai die door het ijs snijdt, maar of hij het ijs doet breken en het daarmee voor andere, gerieflijker passagiersschepen mogelijk maakt om te volgen. Wetenschappelijk gesproken kan er misschien veel worden verbeterd of kunnen een groot aantal verbeteringen aan het Rapport van de Club van Rome worden toegevoegd, maar de fundamentele ontdekking dat wij op de verkeerde weg zijn, dat wij naar een botsing toe Snellen en dat dat alleen nog maar een kwestie van tijd is, wat voor aanpassing wij ook mogen aanbrengen in de in het rapport vastgelegde curven, dát is het belangrijkste deel van de studie. Daarom, al denk ik niet dat de Club van Rome als zodanig die problemen zal oplossen, ben ik toch van mening dat de leden van de Club door hun contacten met uiteenlopende wetenschappelijke instellingen, met verschillende rege- | |
[pagina 417]
| |
ringslichamen en zo meer, ongetwijfeld in staat zullen zijn om een diepgaander belangstelling voor het vraagstuk op te wekken. Daarbij moet ik er melding van maken dat op de jaarvergadering in januari 1973 in Jouy-en-Josas bij Parijs verscheidene van de aanwezige geleerden na mijn toespraak nader ingingen op verscheidene van deze problemen. Zij zullen nu bepaalde wetenschappelijke instellingen, die zich met oceanografie bezighouden, gaan betrekken in hun projecten. Wij zullen samen met de Club van Rome gaan onderzoeken wat er werkelijk plaatsvindt, omdat wij dat momenteel nog steeds niet zeker weten. Wij weten niet wat er zal gebeuren als wij het botanische plankton uitmoorden. Er zijn geleerden die menen, dat dat betekent dat vijftig percent van onze zuurstofvoorraad zal verdwijnen. Anderen schatten dat op zeventig percent. Weer anderen menen dat er nog wel een miljoen jaren zullen voorbijgaan voor de zuurstof, die wij nog bezitten, zal zijn vervlogen. Dat betekent dat de meningen van de zogenaamde deskundigen volstrekt tegenstrijdig zijn. Het is de hoogste tijd dat wij werkelijk weten wat er zal gebeuren, voor wij gaan zeggen ‘maak je niet ongerust, de oceaan is oneindig en ga maar door met dumpen’.
Zullen die problemen worden bestudeerd met behulp van computers? Ik denk dat computers heel nuttig zullen blijken bij dit soort onderzoek.
Is het overigens niet ontstellend hoe weinig wij weten van de uitwerking van hetgeen wij doen en hoe tegenstrijdig de meningen zijn? Wat zou naar uw mening nog tijdig kunnen worden volbracht met een redelijke kans van slagen? Ik vermoed dat vóor wij een wereldbevolking krijgen met een aantal van zeven miljard mensen of tien miljard of twintig miljard, er problemen zullen rijzen van dien aard dat de groei van de wereldbevolking al heel lang hiervoor zal zijn opgehouden. Het is hoogstwaarschijnlijk dat de vervuiling van oceanen een van de problemen zal zijn. Want als wij momenteel berekeningen maken van de wereldvoedselvoorraad, laten wij zeggen voor de komende tien jaar, dan gaan wij ervan uit dat als men nu tachtig miljoen ton vis kan vangen, het bij de ontwikkeling van nieuwe technische apparatuur over tien jaar twee keer zoveel zou kunnen zijn. Dat berust dan op de veronderstelling dat er een oneindige hoeveelheid vis te vangen zou zijn. Bij onderzoekingen van het maritieme leven, waar ik aan deelneem, komen wij echter tot de conclusie dat in plaats van toe te nemen of op hetzelfde peil te blijven, het leven in de zeeën zeer snel afneemt. Niet alleen vanwege de snelle ontwikkeling van vistuig en vistechnieken, maar ook zoals ik al zei wegens het probleem der vervuiling. Als wij bij machte zijn om de wereldzeeën te vernietigen, lijkt het me van geen belang of de een of andere persoon gelijk zou hebben met zijn veronderstelling dat er eens in de toekomst twintig of een honderd miljard mensen zullen leven, want wij zouden daar immers zeker nooit aan toe komen. |
|