Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 382]
| |
Edgar MorinProfessor Edgar Morin doceert sociologie aan de universiteit van Parijs en is directeur van het Centre Royaumont pour une Science de l'Homme. Evenals John Rawls van de Harvard-universiteit (zie gesprek met deze) concentreerde professor Morin zich vele jaren op de sociale aspecten van de mens bij een zich wijzigende maatschappijstructuur, dus op een nieuw sociaal contract; anderzijds op nieuwe stromingen in die maatschappij. U gelooft dat de mensheid al naar de ondergang op weg is en dat men pas na Stockholm en de recente publikatie van het Rapport van de Club van Rome beseft dat er gevaar is. Inderdaad, ik geloof dat er pas in de jaren 1968 tot 1970 een ecologisch bewustzijn is doorgebroken, als gevolg van een combinatie van twee verschijnselen: een spontaan opgekomen beweging met romantische ideeën over een terugkeer naar de natuur en een poging om een wetenschap te ontwikkelen die het milieu niet meer in strikt mechanische termen beschouwt, maar in termen van ecosysteem en organisatie. Deze doorbraak is een gebeurtenis van fundamenteel belang, en in dat verband heb ik ook de uitdrukking ‘het jaar éen van het ecologisch tijdperk’ gebruikt. Dit ecologisch bewustzijn is nauw verbonden met het feit dat vervuiling niet het werkelijke probleem vormt. Vervuiling is namelijk een plaatselijke manifestatie van een aantal verstoringen die zo direct voor de mens waarneembaar zijn, dat zij onvermijdelijk tot een bewustwordingsproces op plaatselijk niveau en min of meer vertraagde reacties moeten leiden. Ik bedoel daarmee dat een aantal vervuilingsproblemen op zichzelf beschouwd met louter technische middelen kunnen worden opgelost. Zo zouden wij bijvoorbeeld de kwestie van de uitlaatgassen binnen een paar jaar tijds met de constructie van een schone motor of een complex maatregelen op verkeerstechnisch terrein kunnen oplossen. Hetzelfde geldt voor een aantal aspecten van het probleem van de vervuiling van de steden. Er is dan ook werkelijk van een bewustwordingsproces sprake, omdat men beseft dat de kern van het probleem niet op het gebied van de vervuiling zelf ligt. Vervuiling is de vertaling van een veel dieper liggend probleem, namelijk het feit dat onze economische ontwikkeling een absoluut ongecontroleerd verloop heeft en aan geen enkele regulerende kracht gebonden is. Sterker nog - dat de exponentiële groeicurve voortdurend als regulerende norm gehanteerd is. Dat wil zeggen dat wij de oplossing van alle finan- | |
[pagina 383]
| |
ciële, budgettaire, economische en morele problemen aan de natuur hebben willen overlaten. Dit is een enorme paradox: wij hebben de oplossing van de menselijke problemen willen regelen door haar te zoeken in iets dat op een totale ontregeling neer moet komen. Dit is van buitengewoon veel belang, en het werkelijke probleem ligt dan volgens mij ook in deze ongecontroleerde groei! - De kwestie is niet zozeer de uitputting van grondstoffenvoorraden en energiebronnen. Wij hebben nog energiebronnen in overvloed. Wij hebben de mogelijkheden van de zon en de zee bijvoorbeeld nog lang niet ten volle benut. De kern van het probleem ligt dan ook niet in het uitgeput raken van oliebronnen, kolenmijnen, enzovoort. De biosfeer is een uiterst complex wereldomvattend ecosysteem waarin zich, van het plankton tot aan de hogere diersoorten, van de fotosynthese van de planten tot aan onszelf, een fundamentele cyclus afspeelt. Wij moeten ons ervan vergewissen of wij het wezen van dit systeem niet vergiftigd hebben, en daardoor verantwoordelijk zijn voor een algemene degradatie van het leven - met andere woorden, van óns leven. De kern van het probleem ligt dan ook op een gebied dat men tot dusver uitsluitend aan de oorlogsindustrie overgelaten had. Het is duidelijk dat de oorlogsindustrie de dood in zich draagt. Het is duidelijk dat het levensgevaarlijk is om kanonnen en tanks te fabriceren. Maar tot dusver had men nooit met de mogelijkheid rekening gehouden dat een vredesindustrie, een industrie die in onze levensbehoeften voorziet, tot hetzelfde resultaat zou moeten leiden. Maar toch is dat op 't ogenblik het geval en wel op twee manieren. Ten eerste door het ontbreken van elke ‘beschavingscontrole’, dat wil zeggen, elke controle over de stadia waarnaar onze beschaving zich ontwikkelt. En daarnaast door de afwezigheid van controle op het natuurlijke ecosysteem. Wanneer wij er goed over nadenken, is het gevaar zo groot en zo ingrijpend - ook al is het niet mogelijk om het tijdstip waarop de mens zal óndergaan met zekerheid vast te stellen, omdat het tempo waarin dit soort problemen zich tot een fataal stadium kan ontwikkelen, niet vaststaat. Het is echter in ieder geval zeker dat het om radicale problemen van verstrekkende aard gaat. Dát is de reden waarom het ecologisch bewustwordingsproces van zo'n fundamenteel belang is, niet alleen voor het wezen van de beschaving, maar ook voor het wezen van de mens zelf. Want sinds DescartesGa naar eind1 heeft men het begrip mens altijd willen afschermen van het begrip natuur, alsof het om twee volstrekt onafhankelijke grootheden ging. Het meest dramatische van de zaak is misschien wel, dat het probleem te omvangrijk is, en dat wij niet kunnen voorspellen wanneer er een algemene verslechtering in zal treden, wat, als de zaken zo doorgaan, onvermijdelijk is. Volgens mij moeten wij twee vormen van ecologisch bewustzijn onderscheiden, die betrekking hebben op wat ik respectievelijk de kleine en de grote ecologie heb genoemd. Want de kleine ecologie, die zich voornamelijk met het element vervuiling bezighoudt, toont ons een concreet voorbeeld van verontreiniging op plaatselijk niveau, en geeft daarbij tegelijkertijd aan, via welke technische middelen wij hier een | |
[pagina 384]
| |
eind aan kunnen maken. De grote ecologie heeft betrekking op een veel dieper liggend probleem, en om dat te kunnen overzien moeten wij theoretisch kunnen denken.
Vanuit een mondiaal gezichtspunt - Precies, daar hebben wij een mondiaal gezichtspunt voor nodig. Wij moeten ons verzetten tegen het technocratisch denken dat een probleem altijd in verschillende delen splitst. Hoewel men op die manier een grote mate van exactheid kan bereiken, mist men zo toch het wezenlijke element, namelijk dat wat de verschillende componenten aan elkaar verbindt. Wij hebben een mondiaal gezichtspunt nodig. Wij hebben een theoretisch uitgangspunt nodig. Wij hebben een punt nodig van waaruit wij onze gedachten kunnen laten gaan. En als wij eenmaal zover zijn, kunnen wij ons van het probleem bewust worden. Van daaruit kunnen wij de bestaande ontwikkelingen ombuigen, omdat, om een prachtige uitspraak van Michel Serres te citeren, het probleem op 't ogenblik niet meer is hoe wij de natuur moeten beheersen, maar hoe wij de beheersing moeten beheersen. Wij worden dan ook met een fundamenteel bewustwordingsprobleem geconfronteerd, dat van politieke aard is. De hele mensheid bevindt zich op 't ogenblik in een uiterst belangrijke episode.
Gelooft u dat het Rapport van de Club van Rome de poging van het m.i.t. de wereld te catalogiseren, een stap vooruit is om de huidige situatie onder controle te krijgen? Kijk, het project van het m.i.t. heeft twee kanten. Het gaat er maar om welke kant men op het oog heeft. De eerste kant, die mij bijzonder heeft aangetrokken, is dat men voor de eerste keer in de geschiedenis een computer heeft gevoed met gegevens over de mensheid als geheel. Het lijdt volgens mij geen twijfel dat de studie van het m.i.t. op zichzelf beslist ontoereikend was, maar desondanks is het een eerste poging die de stoot kan geven tot een nieuw denken, namelijk het beschouwen van problemen op wereldomvattende schaal. Dat is voor ons eenvoudigweg onontbeerlijk. Dit is het eerste positieve punt. Het tweede positieve punt is dat wij op 't ogenblik in een tijd leven die zo getechnocratiseerd is, dat het van groot belang is dat de alarmklok over de ecologie juist in een van de centra van de moderne hogere wetenschappen wordt geluid, namelijk in het m.i.t. Het valt volgens mij ten zeerste toe te juichen dat het prestige van geleerden in witte jassen wordt ingezet om een zaak ingang te doen te vinden, die zelfs als alle empirische gegevens van het project fout zijn, in ieder geval fundamenteel juist is. Daarnaast zijn er echter ook negatieve punten. Het eerste negatieve aspect komt direct voort uit het positieve punt waar ik het zojuist over had, namelijk het feit dat het Rapport als project ontoereikend is, waardoor het behalve als alarmsignaal en factor in het bewustswordingsproces geen enkele waarde heeft. Daarnaast is er nog het concept van grenzen-aan-de-groei, en het daaruit voortkomende thema van een wereld zonder groei. Dat is een zeer slechte mythe, dat wil zeggen, de opstellers | |
[pagina 385]
| |
van het Rapport hebben de mythe van de groei willen bestrijden met een antimythe, die evenveel irrationele elementen bevat als de oorspronkelijke. Ik heb hier een tweetal bezwaren tegen. Ten eerste een principieel bezwaar. Wij komen op 't ogenblik langzaam tot het besef dat wij de neiging hebben gehad om het concept van de economische ontwikkeling te identificeren met een concept van een zuiver kwantitatieve groei. Anders gezegd, wij hebben een multidimensioneel, kwalitatief concept vervlakt tot een zuiver kwantitatief concept. Daarnaast hebben wij het concept van de sociale, menselijke ontwikkeling geïdentificeerd met het concept van de economische ontwikkeling. Wij hebben dus een tweevoudige reductie tot stand gebracht. Enerzijds hebben wij een zeer rijke en eigenlijk ook zeer mysterieuze term - want wat is menselijke ontwikkeling? - teruggebracht tot economistische criteria, en daarnaast hebben wij de economische ontwikkeling gereduceerd tot groeicijfers, in termen van produkten en inkomsten. Het werkelijke probleem van tegenwoordig is dan ook in zekere zin, dat wij het unidimensionele universum van het woord groei moeten verlaten, zodat wij het probleem van de economische ontwikkeling in zijn eigen termen kunnen formuleren, en het ondergeschikt kunnen maken aan het probleem van de totale menselijke ontwikkeling. Ik geloof dat een expliciete formulering van het probleem in deze termen de sleutel voor de oplossing kan bieden, terwijl wij met uitdrukkingen als ‘een wereld zonder groei’ verstrikt blijven in kwantitatieve en economistische denkwijzen. De tweede fout is dat deze uitdrukking tevens de idee van een stationaire toestand oproept die in feite absoluut ondenkbaar is. Het probleem is juist dat alles moet blijven veranderen. Wij leven op het ogenblik in een tijdperk van onvermijdelijke veranderingen. De vraag is daarbij hoe wij deze veranderingen in de hand kunnen krijgen. Een droombeeld van een evenwichtstoestand valt volstrekt onmogelijk te verwezenlijken. Dit zijn de twee principiële fouten in het Rapport die de tegenstanders van het ecologisch bewustwordingsproces wapens in handen hebben gegeven, om de ideeën van het m.i.t., evenals die van Mansholt,Ga naar eind2 met grote heftigheid en een redelijke mate van succes aan te vallen. Bovendien werd de kwestie ‘een wereld zonder groei’ in het Rapport nogal lichtvaardig en vanuit een zuiver Westers perspectief naar voren gebracht. Het maakte de indruk alsof er in de landen die al een enorme mate van industriële ontwikkeling achter de rug hebben, een idee was opgekomen om een adempauze te houden, en weliswaar behoefden de ontwikkelingslanden dit misschien wel niet meteen als een directe uiting van Westers neokolonialisme te zien, maar toch in ieder geval wel als een indirect uitvloeisel van een onbewust verlangen van de industriële mogendheden om de bestaande hiërarchische verhoudingen en de verschillen in macht en economische capaciteit te handhaven. Voor de ontwikkelingslanden zijn deze denkbeelden dan ook volstrekt onaanvaardbaar. Daarnaast is er nog een ander aspect van het ecologische bewustwordingsproces dat ernstige problemen met zich meebrengt. | |
[pagina 386]
| |
Tot dusver huldigde men in economische kringen een gesloten opvatting over de winst- en verliesrekening van een bepaalde industriële ontwikkeling. Zo hield men bij de overdreven expansie van het transportsysteem, het communicatiewezen of een bepaalde industrietak nooit rekening met het hele complex aan neurotische aandoeningen en psychosomatische stoornissen waar de fabrieksarbeiders en de bevolking van de steden door geplaagd werden. Men slaagde erin om idyllische berekeningen te maken, waarbij de industriële produktie alleen maar winst opleverde, en de volksgezondheid, de hygiëne, enzovoort, op een totaal ander plan beschouwd werden. Een proliferatie van nieuwe ziekten deed het budget steeds verder oplopen, maar het verband met de industriële ontwikkeling werd tot dusver geloochend. Op 't ogenblik breekt er eindelijk een ander besef door. Vooral op het gebied van de vervuiling probeert men al wettelijke schikkingen te treffen, waarbij industrieën verplicht worden om de bestrijding van de verontreiniging die zij zelf veroorzaken, voor eigen rekening te nemen. Dit is een moeilijke maar geen onmogelijke zaak in de industriestaten, waar enorme superfirma's zich op het opnieuw in de produktie betrekken van grondstoffen kunnen gaan toeleggen. Voor de ontwikkelingslanden is dit eveneens een uiterst noodzakelijke kwestie, al zal het zeker niet eenvoudig zijn om ze van het belang ervan te overtuigen. Dit soort problemen kan pas werkelijk goed worden aangepakt, wanneer het op internationale en mondiale schaal gebeurt.
Precies. Maar helaas is dat nu juist op 't ogenblik onmogelijk, omdat wij nog steeds verstrikt zitten in de Realpolitik van de grote mogendheden, zoals wij in Stockholm hebben kunnen zien. Wij maken op het ogenblik een uiterst moeilijke periode door, omdat wij ons in een systeem bevinden, in een systeem van denken, in een maatschappijsysteem en in een systeem van mondiale verhoudingen, waarin de tegenstrijdigheden en paradoxen zo groot zijn, dat wij onwillekeurig gaan denken aan een metasysteem dat de meest fundamentele paradoxen oplost en integreert. Anders gezegd, wij moeten naar een radicaal nieuwe internationale en mondiale samenleving toe. Wanneer wij eenmaal tot dit inzicht zullen zijn gekomen, zijn wij ons er tevens van bewust dat deze enige concrete en realistische oplossing tegelijkertijd volstrekt abstract en irreëel is, omdat wij geen enkel middel hebben om deze te verwezenlijken. Wij kunnen geen vertrouwen stellen in onze regeringsleiders, evenmin in onze politieke partijen, en ons zou daarom alleen nog de wanhoop resten, ware het niet dat wij uit het verleden bepaalde voorbeelden hebben die op z'n minst bemoedigend zijn. Zo kunnen wij ons afvragen, hoe de mens de taal heeft kunnen uitvinden. Het is onbegrijpelijk hoe men een zo gecompliceerd systeem als dat van de dubbele fonetische articulatie heeft kunnen creëren. Hoe heeft het leven de genetische code kunnen ontwerpen? Hoe is de eerste nationale staat ontstaan? Het is uiterst moeilijk om dit soort vragen te beantwoorden. En hoe kunnen wij op 't ogenblik tot een nieuwe sa- | |
[pagina 387]
| |
menleving komen? Daar kunnen wij evenmin antwoord op geven.
Volgens de methode van Skinner misschien? O nee, absoluut niet. Volgens mij kan zoiets alleen door het volstrekte tegendeel van de prikkel-reactietheorie georganiseerd worden. Naar mijn mening komt een dergelijke verandering over het algemeen voort uit een onbewust proces van rijping, diep in het innerlijk van de mens, laat ik zeggen door een combinatie van bewuste en onbewuste creatieve vermogens. Zo ontstaat dan wat men een ‘beweging’ noemt. Volgens mij hebben wij op 't ogenblik zo'n beweging nodig, een beweging van een volstrekt nieuw type, en niet gemodelleerd naar voorbeeld van de klassieke politieke partij. Wij hebben een internationale beweging nodig, die vaste vorm moet aannemen, en zo de aanzet kan leveren tot een nieuw proces -
Een psychologische beweging - Zowel psychologisch als sociologisch, en ik zou zelfs willen zeggen, ook in de praxis. Maar dit is eveneens allerminst eenvoudig -
Hoe zou men verschillende culturen, de Japanners, de Amerikanen, de Afrikanen, hierin kunnen betrekken? Inderdaad, maar het opmerkelijke is juist dat het bewustwordingsproces bijna overal dezelfde vorm aanneemt. - Het interessante is dat het ecologische vraagstuk tot een zekere mate van eenheid leidt. Er zijn in de geschiedenis voorbeelden van zulke internationale bewegingen. Er zijn een viertal Internationales geweest. Deze hebben alle vier een tamelijk treurig lot moeten ondergaan, maar zij hebben in ieder geval bestaan. Het is dus blijkbaar niet onmogelijk om internationale bewegingen op te richten. Het is alleen wet noodzaketijk dat er andere vorm voor wordt gevonden dan die van de politieke partij, terwijl men er tevens voor moet waken dat het geen zuiver academische, intellectuele beweging blijft.
Want dan zou de massa er niet werkelijk bij betrokken zijn. Ik geloof vooral dat het prototype van een bewustwordingsproces evengoed uit diepgevoelde overtuiging kan voortkomen als uit een verstandelijk oordeel. In feite zijn de massa's op 't ogenblik al geëcologiseerd. Waarom zou er anders in landen als die van ons zo'n aandrang bestaan om, zodra het maar even mogelijk is, de steden te ontvluchten? Waarom die algemene droom om een huisje op het platteland te hebben? Waarom doen wij de twee dagen per week die wij op het platteland zijn alsof wij boeren zijn? Waarom trekken wij andere kleren aan? Waarom dragen wij op het platteland geen overhemd? Waarom vissen en jagen wij? Waarom knutselen wij in onze vrije tijd? Het duidt allemaal op een zeer diepliggende fysieke behoefte.
Is het niet een idée-fixe, zo'n tweede huis? Hoe kan men in dergelijke verlangens verandering brengen? | |
[pagina 388]
| |
Het gaat niet in de eerste plaats om het huis op het platteland, of om het gevoel huiseigenaar te zijn, het gaat om een terugkeer naar een zuiver milieu, een behoefte die steeds sterker wordt naarmate onze beschaving een steeds urbaner en abstracter karakter aanneemt, en wij beheerst worden door een kunstmatig ritme dat traumatische gevolgen voor onze persoonlijkheid heeft. Ik geloof dat iedereen die in een stad woont wel over een zekere mate van ecologisch bewustzijn beschikt, zelfs wanneer dit onbewust is. Men heeft behoefte om dit bewustzijn te loochenen. Deze vorm van onbewust bewustzijn - als ik het zo mag uitdrukken - heeft nagedacht over het ingrijpende probleem op wereldomvattende schaal die dit aan de mensheid stelt. Anders gezegd, juist dit ecologisch bewustzijn dat de mensen er op 't ogenblik toe aanzet de steden te ontvluchten, neemt voortdurend het karakter van een ontsnapping aan. Het moet echter zo ver komen dat deze ontsnapping overgaat in zijn tegendeel, in een herovering van onszelf. Er zijn in onze beschaving elementen die zich nu nog in een eerste stadium bevinden, en die getransformeerd moet worden om een beweging mogelijk te maken. Daarmee wil ik zeggen dat er, wanneer er een nieuw idee ontstaat dat ook vorm moet krijgen, tien, honderd, duizend, miljoen mensen moeten komen om het idee in zich te dragen en het in praktijk te brengen. Dat is het vraagstuk.
Maar gelooft u dat de wetenschap, de sociologen, de psychologen voorop zouden moeten gaan? Van politici heeft men wat dat betreft weinig of niets te verwachten. Wie moet deze beweging op touw zetten, de jeugd? Inderdaad, in de eerste plaats de jongeren. Maar in het vroegste stadium zijn het altijd de mensen die in de marge van de samenleving leven, de mensen die met iets breken, met hun klasse, met hun kaste - en dat zou ook de wetenschappelijke kaste kunnen zijn. De wetenschap is op 't ogenblik uitermate gebureaucratiseerd. Helaas valt er van de geleerden op 't ogenblik niets te verwachten, omdat de wetenschap haar successen op praktisch gebied te danken heeft aan het feit dat zij zich volledig gedistantieerd heeft van het probleem van doeleinden en waarden. Dit heeft tot opmerkelijke resultaten geleid, maar een onverwacht bijverschijnsel is dat de wetenschap en de geleerden elk probleem dat om waardeoordelen vraagt veronachtzamen. De wetenschap zelf is daarbij object geworden van waarden en doeleinden die buiten haar specifieke gebied lagen. Anders gezegd, zij is opgenomen in de maatschappelijke dialectiek. Er is een tijd geweest waarin men geloofde dat de wetenschap overal een oplossing voor kon vinden. Dit was tegen het eind van de negentiende eeuw. De jaren waarin RenanGa naar eind3 over te toekomst van de wetenschap schreef. Dit naïeve geloof in de almacht van de wetenschap heeft lang stand kunnen houden, vooral in de Verenigde Staten. Zelfs Einstein beantwoordde nog aan het beeld van een wijze profeet die waarschuwingen aan de mensheid gaf. Maar in feite was Einstein de enige die een dergelijke rol kon vervullen. Wat dat betreft was hij allerminst representatief voor zijn collegae. Het heeft ook maar een paar jaar ge- | |
[pagina 389]
| |
duurd, voordat Mozes-Einstein veranderde in Jeremia-Oppenheimer.Ga naar eind4 Want Oppenheimer, die in zekere zin als Einstein's opvolger beschouwd kan worden, was geen Mozes meer, maar een Jeremia die klaagzangen hield tegen de machthebbers omdat deze atoombommen gefabriceerd hadden, en daarmee een directe bedreiging voor het leven op aarde waren gaan vormen. Volgens mij hebben wij op 't ogenblik de periode van de Jeremia's, de Oppenheimers, alweer achter de rug, en zijn wij in het tijdperk van Job beland. De geleerden zitten op de mesthoop, want met al hun wonderbaarlijke ontdekkingen blijken zij, wat de toekomst van de mensheid betreft, stront geproduceerd te hebben. Dit besef dringt langzaam tot hen door. Niemand staat zo machteloos, zo kwetsbaar tegenover de ontdekkingen van de wetenschap als de geleerden zelf. Daarom verschansen zij zich liever in hun bureaucratische wereldje, in hun eigen kringetje van prestige, standing en faam. Maar het is een tragische vergissing om van de geleerden te verwachten dat zij het bewustzijn van de mensen zullen verlichten. Sterker nog, het is waanzin. Wanneer men op 't ogenblik in de wereld rondkijkt, beseft men dat wij het steunpunt ontberen, dat het denken van vroeger kon vinden in een bevoorrechte klasse die de waarheid in zich droeg. In de achttiende eeuw zag men in de intellectuelen zo'n bevoorrechte klasse. Tegenwoordig weten wij dat de intellectuele wereld een universum is waarin geniale dingen ontstaan, maar dat aan de andere kant volstrekt neurotisch is en dat niet in staat geacht kan worden om op onze vragen antwoord te geven. Wij geloven dan ook niet meer dat de intellectuelen de dragers van het licht zijn. Men heeft ook in de arbeidersklasse zo'n bevoorrechte klasse gezien, die de hoedster van de waarheid zou worden. Maar hoewel de arbeidersklasse een uiterst belangrijke rol in de dialectiek van de maatschappelijke vooruitgang speelt, is zij evenmin de klasse die de wereld het licht zal brengen. Bovendien geloven de aanhangers van de mythe van het proletariaat zo weinig in hun eigen opvattingen, dat zij alle middelen aanwenden om de arbeiders hun eigen ideeën op te leggen. Wij hebben geen bevoorrechte klasse, geen bevoorrecht ras, geen bevoorrecht volk, en wij moeten daarom ook weer beginnen op het punt waarop de mensheid volgens mij altijd begonnen is, bij de profeten, Boeddha, Mohammed -
Een nieuwe Marx? Of Marx. Profeten zijn altijd begonnen met na te denken, daarna maakten zij hun ideeën bekend. Zij kwamen voor hun denkbeelden op, en vonden mensen die hun opvattingen deelden. Nietzsche zei: ‘Ik schrijf voor niemand en ik schrijf voor iedereen.’ Op 't ogenblik moeten wij een beroep doen op iedereen. |