Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 377]
| |
John RawlsProfessor John Rawls doceert filosofie aan de Harvard-universiteit in Cambridge, Massachusetts. Wat zijn volgens u de belangrijkste twee principes van sociale rechtvaardigheid die voorwaarde zouden moeten zijn voor een maatschappelijk evenwicht, waaraan de wereld zo'n dringende behoefte heeft. Hoe zou men deze principes in de komende jaren kunnen combineren met het soort vrijheid dat men in de Westerse wereld tot dusver heeft gekend? Skinner spreekt over de programmering van de samenleving. Wat voor vorm van sociale rechtvaardigheid zal zich volgens u ontwikkelen? In mijn boekGa naar eind1 waar u op doelt schreef ik over een vorm van rechtvaardigheid die door een tweetal principes wordt gekenmerkt. Ten eerste het principe dat betrekking heeft op politieke instellingen en burgerlijke rechten. De inhoud van dit principe is dat vrijheden gelijk moeten zijn, en dat alle burgers in een bepaalde klasse dezelfde vrijheden behoren te hebben. Wanneer dat niet mogelijk zou zijn, moet er in ieder geval een zekere situatie ontstaan waarin het totale systeem van vrijheden voor alle leden van de samenleving gelijk zou zijn. Het tweede principe heeft betrekking op de verdeling van de economische en maatschappelijke voordelen, en daarmee op de organisatie van bijvoorbeeld ondernemingen en universiteiten. Dit tweede principe houdt in dat maatschappelijke voordelen en economische goederen zo gelijk mogelijk verdeeld moeten worden, en dat de mensen die in dit opzicht goed bedeeld zijn, zo veel mogelijk moeten bijdragen aan in armere omstandigheden levende medeburgers.
Maar is deze enigszins utopische theorie dat wij ten bate van anderen een teruggang in groei en welvaart zouden moeten accepteren, niet in strijd met de menselijke natuur? Dat is een heel andere kwestie. Uw vraag komt er eigenlijk op neer of mijn visie in een hoogontwikkelde industriële en technologische maatschappij kan standhouden en of zij op internationale schaal zou kunnen worden toegepast. In hoeverre kunnen wij verwachten dat verschillende naties offers brengen, of om uw woorden te gebruiken, bereid zijn | |
[pagina 378]
| |
om hun welvaart met anderen te delen? Onvolmaaktheden, om een eufemisme te gebruiken, van regeringen vormen daarbij een factor die het probleem nog ingewikkelder maken. Er zijn bovendien nog talrijke andere politieke problemen. In mijn boek ben ik tot op zekere hoogte ingegaan op de vraag welke vorm sociale rechtvaardigheid in een bepaalde maatschappij onder redelijk gunstige omstandigheden kan aannemen.
In de Verenigde Staten? Of in West-Europa.
Zou een kleine minderheid niet in strijd met de menselijke natuur handelen wanneer zij zich bereid verklaarde haar welvaart met de overgrote meerderheid te delen? Zelfs wanneer dit in een rijk land zou gebeuren? U weet dat er in de Verenigde Staten nog veertig miljoen armen leven, zoals Michael Harrington in zijn boek The Other America stelde. Of het in strijd met de menselijke natuur zou zijn, weet ik niet. Men zegt weleens dat de natuur van de mens afhankelijk is van de maatschappij waarin men opgroeit. Ik ben in principe van mening - ook al heb ik daar geen echt bewijs voor - dat mensen die zouden opgroeien in een maatschappij met op principes van rechtvaardigheid gebaseerde instellingen, zoals ik die in mijn boek heb beschreven, eigener beweging bereid zouden zijn de welvaart met elkaar te delen. Ik spreek dus over mensen binnen een zelfde maatschappelijke eenheid. Ik geef toe dat deze redenering niet zo makkelijk opgaat als men haar ook zou toepassen op mensen uit andere culturen en naties, waarmee men geen politieke instellingen deelt, en die de verschillende eisen moeilijker op elkaar kunnen afstemmen. Ik geef volledig toe dat het niet eenvoudig is om denkbeelden zoals die in A Theory of Justice beschreven staan, op wereldomvattende schaal toe te gaan passen.
In uw boek onderschrijft u Hobbes'Ga naar eind2 opvatting dat de mens tot een sociaal contract moet komenGa naar eind3. Ik bedoel daar niet een of ander concreet historisch contract mee. Wat ik mij er bij voorstelde is een bepaalde manier waarop de mens de verhouding met zijn medemens zou kunnen beschouwen. Hij zou zich kunnen afvragen wat voor contract of overeenkomst hij onder bepaalde omstandigheden zou sluiten. Ideaal zou het zijn als hij zich afvroeg: Waar zou ik mee instemmen, als ik niet over bepaalde inlichtingen beschikte, als ik niet van mijn speciale positie op de hoogte was, als ik niets over mijn persoonlijke voorkeur wist, enzovoort. Dit soort restricties zijn voor mensen algemeen aanvaardbaar. In het ideale geval zou men redelijk gedetailleerd moeten uitwerken met welke principes de mens zou instemmen als hij niet over bepaalde inlichtingen beschikte. Neemt u bijvoorbeeld het internationale recht. Als een land niet zou weten welke mogendheid over het grootste leger zou beschikken, of welke militaire macht de meest voordelige positie in nam, of wanneer een land geen an- | |
[pagina 379]
| |
dere militaire informatie zou bezitten, zou het wellicht met bepaalde internationale rechtsprincipes bereid zijn in te stemmen. Maar omdat verschillende staten juist wel over al die informatie over elkaar beschikken, is het zo uiterst moeilijk om tot een overeenkomst te komen. Hetzelfde geldt voor leden binnen een zelfde maatschappij. Misschien zien wij eens in dat er een aantal algemene principes zijn, die wij wel zouden willen onderschrijven als wij niet vastgeroest zaten aan de idee tot een bepaalde sociale klasse te behoren. Daarom probeer ik in mijn boek te betogen dat dit nu juist het soort principes zijn, die wij als algemene rechtsbeginselen zouden moeten erkennen.
Maar de computerwetenschaps de ‘computerspaghetti’, zoals professor Kenneth Boulding die noemtGa naar eind4, gedijt in zulk een fantastisch tempo dat mensen de komende tijd steeds meer over informatie betreffende elkaar zullen gaan beschikken, zodat het nog moeilijker zal worden om tot een aanvaardbaar sociaal contract te komen. Ik bedoel niet dat de mensen deze informatie ook in feite niet zouden mogen hebben. Het contract dat de mens zou moeten afsluiten om tot een ethische theorie te komen, houdt om zo te zeggen in, dat hij overeenkomt om bepaalde vormen van informatie niet te gebruiken, ook al beschikt hij er uiteraard wel over. De morele inhoud van dit standpunt betekent dat er ethische gronden aanwezig zijn om deze informatie niet te gebruiken. Dit pretendeert geen politieke theorie te zijn, in de zin dat het een verklaring kan bieden voor hetgeen er in werkelijkheid gebeurt. Het enige dat deze theorie pretendeert is een verklaring te geven voor de morele oordelen die wij hebben als wij zelf onpartijdig en objectief zouden kunnen zijn. Het zou een verklaring bieden voor de aard van onze ethische idealen, voor zover wij die tenminste hebben, en voor zover wij overtuigd kunnen worden ze ook toe te passen.
Zou er een ‘morele meetkunde’ voor nodig zijn om uw theorie uit te werken? Ik ga van de veronderstelling uit dat de mens over bepaalde vormen van informatie beschikt, en dat hij over bepaalde algemene soorten van doeleinden beschikt. Op grond daarvan probeer ik een weg aan te geven. Mijn betoog is intuïtief van aard, en vertoont vele leemten, ook in dit opzicht. Maar de kernidee is dat bepaalde ethische principes, onder de omstandigheden die ik zojuist heb aangegeven, aanvaard en aangenomen zouden worden. Deze omstandigheden zijn van ideële aard. Er zouden in ieder geval bepaalde restricties voor moeten gelden.
Wij moeten naar een ‘strengere en moeilijkere vorm van rechtvaardigheid’ toe, zoals u dit noemt. Bent u het in principe met professor Skinner eens dat mensen door speciale methoden als herstructurering en programmering van de omgeving ontvankelijker voor uw vorm van sociale rechtvaardigheid zouden worden? Ja, ik dacht van wel. Ongetwijfeld zijn de meeste mensen het er over | |
[pagina 380]
| |
eens dat er voor onze instellingen verlangens en al of niet ethische idealen, een zekere mate van programmering nodig is. De belangrijkste kwestie is echter volgens welke principes deze programmering in zijn werk zou moeten gaan. In mijn boek wijs ik erop dat mensen bij het kiezen van een rechtvaardigheidsbeginsel opvattingen zouden moeten aanvaarden, waardoor zij, wanneer deze eenmaal geïnstitutionaliseerd zijn en de maatschappelijke instituten met deze opvattingen overeenkomen, zij wensen en idealen zullen krijgen welke met deze opvattingen zullen stroken. Met andere woorden, hierdoor zullen zij ook nieuwe idealen en opvattingen gemakkelijker aanvaarden. Eén van de punten die ik naar voren breng is dat de rechtvaardigheidsprincipes die ik voorstel van zodanige aard zijn, dat zij, als zij worden nagevolgd, de mensen zullen stimuleren om deze beginselen ook inderdaad te aanvaarden. Zij moeten als het ware ‘re-inforcing’ zijnGa naar eind5. Waar ik het niet met professor Skinner over eens ben, zijn de principes waarop de programmering moet berusten, evenmin als over de manier waarop wij te werk zouden moeten gaan, en het uiteindelijke resultaat dat wij daarmee beogen.
Welke rol speelt de harde werkelijkheid, met name de politiek hierbij? Want staat het niet vast dat onze samenleving nog steeds bestuurd wordt door politici die geen flauw benul hebben van vraagstukken die u hier aansnijdt. ‘Geen flauw benul’ is mij wel iets te fors. Maar het staat inderdaad wel vast dat politici er andere ideeën op na houden, of misschien wijden zij wel helemaal geen aandacht aan ethische vraagstukken. Dit is een ernstig probleem. Hoe men van een situatie zonder bepaalde idealen en sociale rechtvaardigheid tot een situatie zou kunnen komen waarin deze elementen wél een plaats hebben, vormt een aspect van een ethische theorie, waaraan ik eigenlijk nauwelijks aandacht heb besteed, omdat dit allerlei - vooral politieke - kwesties zou oproepen over de strategie die men daarvoor zou moeten volgen.
Het Rapport van de Club van Rome is gebaseerd op de vraag hoe wij de planeet als geheel kunnen besturen. Het lijkt mij nogal moeilijk om bij de huidige warboel ook maar een begin van werkelijke sociale rechtvaardigheid te introduceren. Wat is uw opvatting over dit allesomvattende dilemma waarmee de mensheid in dit late stadium geconfronteerd wordt? Ik heb absoluut geen poging gedaan om dit soort zaken zaken op een wereldomvattende schaal te bespreken. Zoals alle denkers filosofeer ik over verschillende vormen van ethiek, idealen. en dergelijke, om dan te moeten erkennen - ik ben de eerste om dat toe te geven - dat dit alles in een bepaald opzicht volstrekt geen werkelijkheidswaarde heeft, omdat elke politieke actie die mijn theorie in praktijk zou moeten brengen, nog in een ver, in een heel ver verschiet ligt. Hoe wij rechtvaardiger internationale verhoudingen zouden kunnen scheppen? In feite ben ik op geen van dit soort vragen ingegaan. Eerlijk gezegd heb ik ook weinig hoop dat het soort ideeën waarmee ik mij bezighoud, enige wezenlijke | |
[pagina 381]
| |
invloed op een dergelijk proces zouden kunnen uitoefenen.
Zoals u weet meende CamusGa naar eind6 dat het absurde ontstond uit de confrontatie van de menselijke behoefte en de onredelijke stilte van de wereld. U hebt een gedetailleerde uiteenzetting gegeven van een zeer waardevolle theorie hoe de sociale rechtvaardigheid in uw land, in dit deel van de wereld, verbeterd zou kunnen worden. Welke hoop heeft u bij de huidige heersende mentaliteit van de mensheid, die in de komende vijfentwintig tot veertig jaar tot zeven miljard individuen zal uitgroeien, dat men binnen die periode met verstand tot een vorm van sociale rechtvaardigheid komt? Ik weet het werkelijk niet. Er is uiteraard niemand die het wel weet. Ik geloof dat ik wat dat betreft enigszins pessimistisch gestemd ben. Zelfs in mijn eigen land zijn de vooruitzichten minder hoopvol dan een jaar of twintig geleden. Het is zonder meer een politiek feit dat de militairen op 't ogenblik over veel meer invloed beschikken dan vroeger. Dit komt voort uit ons streven om steeds meer leemten in de structuur van de wereldmacht aan te vullen. Dit leidt tot kwalijke gevolgen. Ook zijn wij er niet in geslaagd om het probleem van de raciale minderheden in ons land op te lossen. Ik geloof dat het Witte HuisGa naar eind7, wat dat betreft, de laatste paar jaar volledig heeft gefaald. Ik heb in feite weinig hoop dat dat er de komende jaren een beslissende ontwikkeling naar een rechtvaardiger maatschappij, in de zin waarin ik dit zie, zal optreden, zelfs in een land als Amerika, waar meer sociale rechtvaardigheid tot de praktische mogelijkheden zou kunnen behoren. Want in de Verenigde Staten is immers de materiële basis aanwezig voor een dergelijke ontwikkeling.
Heeft u op uw bestseller reacties van politici gekregen? Nee, geen enkele. |
|