Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 355]
| |
Edwin M. MartinAmbassadeur Edwin M. Martin is voorzitter van het Committee for Development Assistance van de o.e.c.d. te Parijs. Voor een beschouwing van het probleem, opgeworpen door het Rapport van de Club van Rome en om uit te maken in welke richting wij moeten werken is het noodzakelijk van bepaalde vooronderstellingen uit te gaan. Ik beschrijf de standpunten die ik inneem, aldus omdat zij niet meer kunnen zijn dan vooronderstellingen. Afgezien van éen of twee ervan op ondergeschikte punten, valt er niet logisch over te debatteren en kan men ze ook niet feitelijk bewijzen. U kunt hierbij aanvoeren dat dat ook een vooronderstelling is in bovengenoemde zin. Akkoord, maar ik zeg het tenslotte zelf. Ik sta achter de volgende opvattingen: 1. Onze zekerheden zijn niet groot genoeg om voorspellingen te doen op grond van andere hulpbronnen dan die wij in onze aarde en haar atmosferische omhulsel aantreffen. 2. De mens heeft absoluut het eerste recht op het gebruik van de hulpbronnen van de aarde voor zijn welzijn. 3. Dat welzijn kan evenveel betekenissen hebben als er mensen zijn, maar ik beperk mij tot zijn welzijn terwijl hij op aarde leeft. 4. Iedere generatie heeft een mate van verantwoordelijkheid voor de mogelijkheden van de aarde om het welzijn van latere generaties te dienen, maar hoe hoog de prioriteit is die men aan deze claim geeft en hoe ver men daarbij in de toekomst denkt, blijft een persoonlijke politieke keuze en is niet objectief te definiëren. 5. Alle menselijke wezens worden geboren met een gelijk ‘recht’ op een bevredigend leven op aarde; ongelijkheid is het gevolg van menselijk handelen in heden en verleden, waardoor de mens is veranderd. 6. Mensen die nu een onbevredigend leven leiden doen dit in grote mate ten gevolge van variabele factoren, die voor hen hebben beslist in welke landen zij werden geboren, in welke gemeenschappen en families en met welke genen. 7. Daarom rust er een zware verplichting op hen die meer geluk hebben gehad, het welzijnsniveau van anderen te verhogen, een houding die soms wordt aangeduid met christelijke naastenliefde of medemenselijkheid. 8. Wat een hoger bestaansniveau inhoudt zal grotendeels verschillen van cultuur tot cultuur en vaak van individu tot individu en voor bei- | |
[pagina 356]
| |
den weer van periode tot periode, waarbij de laatste tientallen jaren de veranderingen sneller schijnen te gaan. Op basis van deze acht punten wil ik de volgende opmerkingen maken met betrekking tot het Rapport van de Club van Rome: 1. Bij een voortzetting van onze huidige manier van leven zijn er ernstige problemen te voorzien op het gebied van de vervuiling, de uitputting van onze hulpbronnen en de overbevolking. De dag waarop deze vraagstukken zich zullen voordoen hangt af van een niet te voorspellen mate van technologische vooruitgang én van onze vaardigheid om de zaak sociaal en politiek in de hand te houden. 2. Er is geen reden om te veronderstellen dat de huidige manier van leven, met zijn groot gemiddeld gebruik van energie en goederen, zich zal handhaven. Eerder het tegenovergestelde lijkt waarschijnlijk, wat op haar beurt belangrijke consequenties zal hebben voor de tijd waarbinnen de wetenschap betere antwoorden op de problemen moet uitdenken. 3. Niettemin ontbreekt het de meerderheid van de mensheid aan genoeg materiële goederen, zowel individueel als sociaal, om zelfs een minimaal passend bestaansniveau, of een levensvervulling, mogelijk te maken. Daarom zal een aanzienlijke verdere toename van de vervaardiging van dingen, van het verbruik van energie en van het produceren van vervuiling nodig zijn, zelfs als de bevolkingsgroei tot nul daalt. De voornaamste aanpassing die in de te voorziene toekomst zal moeten plaatshebben heeft geen betrekking op de vervaardiging maar op de verdeling van consumptiegoederen. Voor de mensen die er beter aan toe zijn zou de leus niet moeten zijn ‘geen groei’, maar ‘geen groei van consumptie’. Naast een herverdeling binnen de rijke landen moeten er aanzienlijke nieuwe kanalen worden gevonden om zowel produktieals consumptiegoederen over te brengen van rijke naar arme landen. 4. Deze noodzaak om een aanzienlijk aantal decennia de totale produktie uit te breiden vraagt - in aanmerking genomen de moeilijkheden die moeten worden overwonnen voor het vertragen van de bevolkingsgroei, en de politieke hindernissen die een globale herverdeling in de weg staan - een belangrijke en voortgezette poging om nieuwe energiebronnen en grondstoffen te vinden, om deze efficiënt te gebruiken en nog eens te gebruiken en om hun vervuilende uitwerking te beperken. Dit zullen grote uitdagingen zijn voor onze exacte wetenschappers en technologen. Het is van vitaal belang dat een afnemen in veel gemeenschappen van de interesse in materiële zaken niet, zoals soms al schijnt te gebeuren, gepaard gaat met een geringere neiging bij de meest begaafden om een carrière van wetenschappelijke en technische vernieuwing en onderzoek te kiezen. 5. Deze voortgaande druk op onze hulpbronnen maakt het eens te meer noodzakelijk, zo snel mogelijk de verspilling van schaarse middelen te verminderen die bestaat uit de produktie van militaire wapens om éen deel van de mensheid tegen een ander deel te verdedigen. Als deze vrees blijft bestaan, kan zij het leven van toekomstige generaties ernstig bemoeilijken. Dit is maar éen, zij het een belangrijk voorbeeld, | |
[pagina 357]
| |
van onze grote afhankelijkheid (wil het ons materieel en niet-materieel goed gaan, zowel nu als in de voorzienbare toekomst) hoe bekwaam de mens politiek zal blijken te zijn. Ook deze voorbeelden zullen toekomstige generaties zorgvuldig moeten worden bijgebracht. 6. Hoewel wij het belang zullen moeten erkennen van het sparen van hulpbronnen waarvan wij aannemen - weten kunnen wij het immers niet - dat zij zullen bijdragen tot een rijkere levenservaring voor toekomstige generaties, moeten wij deze zorg niet te zeer pogingen laten frustreren om de levens te verbeteren van mensen die nú leven en voor wie het bestaan nauwelijks te dragen is. Dit geldt ook voor de zorg voor onze flora en fauna. De variatie der soorten verrijkt het leven van een klein percentage van ons, maar men zou er goed aan doen de op zijn minst duizenden soorten niet te vergeten die door de natuur zelf werden uitgeroeid.
In het rapport uit 1972 over Development Co-operation van de o.e.c.d. wekte u de indruk, dat u het Rapport van de Club van Rome te pessimistisch vond. U had de indruk dat de mate van groei en van toekomstige rampen door de mens wezenlijk kon worden gewijzigdGa naar eind1 . Wat doet u geloven in de redelijkheid van de mens? Ik meen dat ik in de door u geciteerde passage in feite heb gezegd: ‘kán worden gewijzigd’. Dat houdt niet in dat ik er zeker van ben dat zij zál worden gewijzigd. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer de mens de politieke wil en de politieke organisatievorm kan vinden nodig om dit probleem aan te pakken - een aanpak die impliceert een vermindering van de verspillingen (waarvan de wapenproduktie er éen is), een juiste financiering en een vergevorderde planning van de wetenschap en het technologisch onderzoek die zich op het probleem richten, en bereidheid van de intelligentste mensen om aan het oplossen van deze problemen te werken dan denk ik dat de mogelijkheden om aanvullende hulpbronnen te ontdekken, om nieuwe energiebronnen op te sporen, om de vervuilende uitwerking van de produktie te beperken er zullen komen. Ik zou er de nadruk op willen leggen dat ik van mening ben, uit bezorgdheid voor de positie van de ontwikkelingslanden, dat wij wegen zullen moeten vinden om meer te blijven produceren. Het probleem is niet hoe wij de produktie in de te voorziene toekomst kunnen beperken, maar hoe wij tot een herverdeling van de consumptie kunnen komen, op een wijze die vele mensen, de meerderheid van de wereldbevolking, die nu op een bestaansminimum leven, tenminste een enigermate redelijk leven te geven. Zelfs al zou dit kunnen betekenen dat, om hun totale aandeel binnen redelijke grenzen te houden, mensen die er nu twee auto's en een motorjacht op na houden het met heel wat minder zouden moeten doen. Ik ben er echt van overtuigd dat de mens dit ook kan bereiken door zijn opvattingen te veranderen over prioriteiten in onze wereld. Wij zien nu ook in rijkere landen een generatie opgroeien die minder is geïnteresseerd in materiële goederen en minder de overtuiging heeft dat persoonlijke rijkdom voor de mens gelijk zou staan met geluk. Deze omwenteling zou de consumptiepatronen en, | |
[pagina 358]
| |
afhankelijk daarvan, de noodzaak om te produceren kunnen veranderen op een wijze, die het tijdstip van de crisis zal uitstellen.
Carl G. Jung heeft eens gezegd dat exacte wetenschapsmensen de hoogste graad van intellectuele zekerheid hebben bereikt die tot nu toe door de geest van de mens is bereiktGa naar eind2 . Gelooft u dat geleerden de noodzakelijke bal aan het rollen zouden kunnen krijgen om de beslissingen te forceren die noodzakelijk zijn? Misschien zit het hem in mijn generatie, maar over het geheel genomen sta ik pessimistisch tegenover wat exacte-wetenschapsmensen, wanneer zij zich op het sociale vlak begeven, in de politiek kunnen doen of hoe dit een belangrijke invloed zou kunnen hebben op de wijze, waarop maatschappelijk leven geleid zou dienen te worden. Over het algemeen zijn het mensen op zoek naar zekerheden, die gewend zijn met absolute normen om te gaan, die het als ‘moeilijk’ ervaren om zich bezig te houden met compromissen die noodzakelijk zijn wanneer men te maken krijgt met een menigte individuen met zéer verschillende capaciteiten, wensen en ambities, waar het tenslotte in het politieke leven om draait. Ontdekkingen die exacte-wetenschapslieden doen kunnen een heel belangrijke invloed hebben op het sociale, politieke en economische leven, maar volgens mij is hun persoonlijk ingrijpen over het algemeen naïef, weinig wereldwijs en niet altijd gunstig geweest.
Maar het schokeffect van het Rapport van de Club van Rome, dat is opgesteld door wetenschapsmensen, heeft een gezonde invloed gehad op de publieke opinie. Dat is juist. Het boek heeft met al zijn gebreken de aandacht gevestigd op een probleem, en dit gedaan op een manier die nuttig was. Ik ben er niet zo zeker van dat dit het werk van exacte-wetenschapsmensen is geweest. Er zit een benadering op grond van structurele analyse in het Rapport die afkomstig is uit de gedragswetenschappen, die scherp zullen moeten worden onderscheiden van de natuurwetenschappen. |