Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 350]
| |
Harrison BrownProfessor Harrison Brown is ‘minister van Buitenlandse Zaken’ van de National Academy of Sciences in Washington D.C. Daarnaast doceert hij geochemie aan Caltech, het California Institute of Technology in Los Angeles. Ook doceert hij aan deze universiteit ‘science and government’. U bent dus de ‘minister van Buitenlandse Zaken’ van wat als het grootste advies ‘bureau’ in de wereld wordt gezien.Ga naar eind1 Hoe ziet u de internationale gemeenschap van geleerden in de jaren zeventig? De voornaamste taak in mijn positie bij de National Academy of Sciences is juist het onderhouden en bevorderen van nauwe banden van samenwerking met collega's in andere landen, ongeacht waar deze landen zijn en ongeacht wat de politieke verschillen tussen regeringen zijn. Wij hebben zeer goede betrekkingen met de socialistische landen. Wij hebben zeer goede betrekkingen met de landen in de Derde Wereld. Wij hebben zeer goede betrekkingen met onze zusteracademies in Europa, Australië en elders.
En China? Wij brengen juist dit momentGa naar eind2 betrekkingen met China op gang. Wij hebben reeds twee groepen Chinezen als gast gehad. De eerste groep was een groep medici, die drie weken in de Verenigde Staten heeft doorgebracht. De tweede groep is een groep natuurkundigen, waaronder fysici, biologen en chemici, die thans als onze gasten een rondreis door de Verenigde Staten maken. Ik moet zeggen dat wij ook hier, ondanks de zeer wezenlijke politieke verschillen tussen onze regeringen, als mensen van de wetenschap bijzonder goed met elkaar overweg kunnen. Er zijn ongeveer zevenhonderdvijftigduizend geleerden in de hele wereld. Wij kunnen met elkaar van gedachten wisselen. Wij kunnen met elkaar praten. Er is natuurlijk weleens verwijdering als gevolg van het feit dat wij op verschillende terreinen werken. Een bioloog heeft misschien weleens moeite om contact te leggen met een fysicus, maar wij, mensen van de wetenschap zijn in staat veel doeltreffender met elkaar van gedachten te wisselen, denk ik, dan niet-wetenschappers, die uit verschillende culturen komen. Het frappeert mij hoe de gemeenschap van | |
[pagina 351]
| |
geleerden over de gehele wereld geneigd is wereldproblemen op dezelfde manier te bekijken. Wij hebben in het algemeen dezelfde denkbeelden over wat de werkelijk grote problemen zijn die om een oplossing vragen.
Op initiatief onder meer van Japan is besloten een universiteit onder auspiciën van de Verenigde Naties op te richten. De ‘Verenigde Naties’ van onze geleerden draagt de naam van ‘Internationale Raad van Wetenschappelijke Unies’. Deze Raad bestaat niet uit staten maar uit organisaties van geleerden. Wij menen dat alle geleerden-groeperingen toegang moeten hebben tot het werk van de Internationale Raad van Wetenschappelijke Unies. Als gevolg hiervan tellen wij als leden bijvoorbeeld zowel een vooraanstaande wetenschappelijke organisatie in West-Duitsland en de academie van wetenschappen in Oost-Berlijn, of de academie van wetenschappen van Noord-Vietnam evenals die van Zuid-Vietnam; de academie van wetenschappen van Noord-Korea zowel als die van Zuid-Korea.
In The Challenge of Man's Future bespreekt u onder meer de exponentiële groei van amoebenGa naar eind3, wat mij op de Wet van Forrester en de Club van Rome brengt. Hoe wordt naar uw mening dit initiatief in de gemeenschap van de geleerden beoordeeld? Het is buiten kijf dat een studie als het Rapport van de Club van Rome sterk de hartstochten van de mens heeft gewekt, zowel vóor als tegen. Mijn eigen mening is deze. Het is absoluut noodzakelijk dat wij trachten in de toekomst te kijken. Als wij dat niet doen, dan staat het vrijwel vast dat de mensheid in een hoek gedrongen raakt waar zij zich niet meer uit zal kunnen werken. Onze kunst om in de toekomst te kijken is niet al te groot. Wij leren van alles over het doen van voorspellingen. Maar toch is het, ondanks het feit dat ons huidige vermogen niet bijzonder groot is, van belang dat wij blijven trachten onze technieken te verbeteren. Het is bijvoorbeeld noodzakelijk dat wij de onderlinge verhouding bestuderen tussen bevolkingsgroei en technologische verandering, tussen technologische verandering en onze natuurlijke hulpbronnen, tussen technologische verandering en het leefmilieu van de mens. Het is van groot belang dat wij technologische verandering beschouwen in termen van sociale verandering. Hoe wijzigen nieuwe technieken de gewoonten waarbij mensen leven? Als wij de geschiedenis van de mens in zijn gehele omvang overzien, zien wij ingrijpende veranderingen in de samenleving die zijn voortgevloeid uit de invoering van betrekkelijk eenvoudige technologieën. Zo heeft bijvoorbeeld in wezen de overgang van een technologie van voedsel verzamelen naar een landbouwtechnologie misschien de grootste sociale en culturele omwenteling in het gehele bestaan van de mensheid gebracht.
Kunt u een beschrijving geven van uw theorie over ‘vier toekomsten?’Ga naar eind4 Als ik als een speler in de kosmos van grote afstand naar de wereld zou kijken om na te gaan wat zich daar afspeelt, zou ik de toekomst van | |
[pagina 352]
| |
de planeet naar volgorde van waarschijnlijkheid aldus aangeven. Het meest voor de hand liggend is, dat er zo weinig evenwichtigheid in de toestand is en dat het nationalisme zo'n grote invloed heeft op ons bestaan, dat het alleen maar een kwestie van tijd is voor iemand de fatale vernietigingsbom gooit. Dan vindt er natuurlijk een geweldige ramp plaats. Ik geloof niet dat zo'n ramp de hele mensheid zou vernietigen, maar er zal heel wat moeten gebeuren voor er uit de puinhopen van de oude beschaving een nieuwe zou ontstaan. Wij hebben gezien wat er in de middeleeuwen is gebeurd, toen de fantastische beschaving van Rome verdween en de volgende generaties de oude beschaving hebben verzwolgen. Het heeft eeuwen geduurd voor er iets nieuws tot stand gebracht kon worden. Wij moeten vooral niet vergeten dat wij nu in een tijd leven waarin er niet meer zulke hoogwaardige hulpbronnen zijn als waar wij onze beschaving mee hebben opgebouwd. Met ieder jaar dat verstrijkt vermindert onze grondstoffenvoorraad. Dat wil niet zeggen dat wij niet door zouden kunnen gaan. Dat kunnen wij ongetwijfeld. Het is zuiver een kwestie van technologie en van energie. Als het nodig is zouden wij een zeer hoog beschavingspeil kunnen handhaven met gewone rotsblokken. Dat is geen enkel probleem. Dat is de laagste gelijknamige categorie van hulpbronnen. Maar stel dat er aan zo'n beschaving een einde zou komen, dan zou een primitief groepje mensen zonder werktuigen niet van gewone rotsblokken kunnen leven. Vervolgens is er een toekomst denkbaar waarin wij er op de een of andere manier in zouden slagen een dergelijke ramp te voorkomen. Als alles zo doorgaat als nu, ligt het voor de hand, dat de mensheid in twee heel verschillende culturen verdeeld blijft; de cultuur van de rijken en de cultuur van de armen. Welke maatstaf men ook gebruikt, of het nu het bruto nationaal produkt per hoofd, het energieverbruik per hoofd of het staalverbruik per hoofd is, in al deze gevallen neemt het gebruik ervan zowel in rijke als in arme landen toe en zij nemen zelfs in precies dezelfde verhouding per hoofd toe. Dit betekent dat de rijke landen steeds twintigmaal zo rijk zullen blijven als de arme landen. Zij blijven steeds twintigmaal zoveel energie per persoon gebruiken als de arme landen. Toch vermenigvuldigen de arme landen zich sneller en raken zij tegelijkertijd steeds dichter bevolkt. Als gevolg van deze bestendiging van een rijke minderheid en een zich steeds uitbreidende arme wereldbevolking kan men voorzien dat er een conflict tussen deze twee zal ontstaan en een steeds vollediger tegenstelling tussen hun levenswijzen. Een derde mogelijkheid - gezien de gevoeligheid van een hooggeindustrialiseerde beschaving voor instorting, en eveneens gezien het zeer langzame tempo waarin landen met een democratisch systeem zich ontwikkelen, en het snellere tempo waarin zij zich blijkbaar onder sterk totalitaire systemen ontwikkelen - is volgens mij dat wij in beide culturen, de cultuur van de armen en de cultuur van de rijken, steeds meer zullen overhellen naar sterk totalitaire besturen. Wij zien zich dit herhalen in Latijns Amerika. Wij zien dit in China, waar vele van mijn Chinese vrienden ronduit zeggen dat China zich bij een democratische regeringsvorm onmogelijk zou kunnen ontwikkelen. Mijn Latijns-Ameri- | |
[pagina 353]
| |
kaanse vrienden zeggen, dat Argentinië zich bij een democratische regeringsvorm niet zou kunnen ontwikkelen.
Of Indonesië. Indonesië is een ander voorbeeld. Als wij hiernaast de toestand in het Westen zich zien ontwikkelen, waar steeds meer conflicten voorkomen als gevolg van het feit dat de situatie gemakkelijk verstoord kan worden - neem vliegtuigkapingen tegenwoordig; een enkele goedgeplaatste bom in een atoom-krachtcentrale in een haven aan de Amerikaanse oostkust zou de gehele oostkust kunnen vernietigen. Het is nauwelijks te verwonderen dat regeringen als reactie hierop steeds strengere controle gaan uitoefenen. Ik zou me de opkomst van een totalitaire wereld kunnen voorstellen. Ik wil niet zeggen dat ik voor éen van deze drie toekomstmogelijkheden een voorkeur heb. Het zijn alle drie verschrikkelijke vooruitzichten. De laatste, de vierde toekomst, is geloof ik onbereikbaar. Zij is ook het minst waarschijnlijk. Ik ben ervan overtuigd dat de mens het vermogen heeft een wereld te scheppen, waarin alle mensen, in de hele wereld, een vrij, overvloedig en zelfs scheppend leven zouden kunnen leiden. Dit zou binnen ons vermogen liggen. Het is echter de vraag of wij werkelijk in staat zijn dit vermogen te mobiliseren en te gebruiken. Wij hebben een ongelooflijke macht als het erop aankomt, dank zij het feit dat wij zulke onbeperkte hoeveelheden energie en een fantastische technologie bezitten. Het is volstrekt onvergeeflijk dat er in de wereld van vandaag nog zoveel honger is. Wijd verspreide armoede en ziekten, vanouds de gesels der mensheid, zijn onvergeeflijk. Als ik éen vijand aan zou moeten wijzen die ons verhindert van deze macht gebruik te maken, zou ik die vijand het nationalisme noemen. Wij leven in een wereld van honderddertig en meer soevereine staten. Er is een tijd in de geschiedenis geweest, waarin dit zin had, omdat de wereld zo groot scheen. Nu is de wereld heel erg klein. Het is eigenlijk piepklein. De idee om deze waan van honderddertig soevereine staten te bestendigen is de gevaarlijkste idee die men er heden ten dage op na kan houden. Het is van het grootste belang dat deze staten op de een of andere manier onder gemeenschappelijke rechten en gemeenschappelijke regels, geldend voor de hele mensheid, bij elkaar worden gebracht. Laten wij op de geschiedenis van mijn eigen land terugkijken. In de allereerste ontwikkelingsfasen dreigde het ernstige gevaar, dat wij in dertien afzonderlijke soevereine staten uiteen zouden vallen. Dit is gelukkig niet gebeurd, alleen omdat wij een opmerkelijke reeks uitzonderlijk intelligente, bekwame personen hadden, zoals Thomas Jefferson, Benjamin Franklin, Alexander HamiltonGa naar eind5. Hamilton stelde zich eens de vraag: Waarom wordt er eigenlijk een regering gevormd? Hij gaf zelf als antwoord: ‘Omdat de menselijke hartstochten zich niet zonder dwang aan de voorschriften van rede en recht onderwerpen.’ Hij brak een lans voor een federale wet, van toepassing op het individu. En daar is het in de Verenigde Staten tenslotte op uitgedraaid. Tot nu toe werken onze wetten vrij behoorlijk. Ik heb sterk het vermoeden dat, willen wij de | |
[pagina 354]
| |
wereld echt uit de moeilijkheden halen, wij uit moeten zien naar een rechtssysteem in de wereld dat van toepassing is op het individu. Wij zullen moeten beseffen, dat het nationalisme zichzelf heeft overleefd. En verder moeten wij beseffen, dat de wereld zó klein is, dat wij op den duur éen wereld of geen wereld zullen zijn. |
|