Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 301]
| |
Michael HarringtonMichael Harrington veroorzaakte in 1962 een sensatie in de Verenigde Staten toen hij zijn boek The other America (Penguin Books S 223) publiceerde, waarin hij stelde dat een 40 miljoen Amerikanen nog altijd beneden het welvaartspeil en dikwijls in grote armoede leefden. The other America stimuleerde de regeringen van president John F. Kennedy en Lyndon B. Johnson anti-armoedeprogramma's op te stellen. In een van uw boeken citeerde u Voltaire: ‘Quand la populace se mêle de raisonner tout est perdu.’ Het zou de maatschappij gereorganiseerd moeten worden om te voorkomen dat de ‘populace’ zichzelf zou liquideren? Ik geloof, gezien vanuit mijn eigen standpunt, wat een democratisch socialistisch standpunt is, dat het fundamentele probleem is hoe de economische en sociale macht te democratiseren. In de Verenigde Staten houdt dat in het democratiseren van de macht van de zakenwereld, die onder de huidige omstandigheden dienstdoet als het belangrijkste planbureau voor de toekomst van de Verenigde Staten. Dat wil zeggen dat een privé-instituut dat deel heeft in overheidsbeslissingen, radicaal de kwaliteit van het Amerikaanse leven transformeert. Het komt mij voor dat het fundamentele probleem in communistische landen hetzelfde ligt, hoewel het overkoepelend verband volledig anders ligt natuurlijk. Ik geloof dat het ook daar een kwestie van democratisering is, zoals de Tsjechoslowaken die in 1968 voorstonden, of de Polen en Hongaren in 1956, of misschien zoals de Polen die wederom gedurende de stakingen van 1970 en 1971 voorstonden. Hier is sprake van een totalitaire bureaucratie die het planbureau vormt, maar in sommige opzichten even privématig, en in vele opzichten even antisociaal is als de Westerse zakenwereld. Ik geloof dat het fundamentele probleem dat van de democratisering is. Een van de grote beperkingen hiervan, een van de grote problemen is, dat als de projecties in de studie van de Club van Rome juist zouden zijn, dat het mij dan lijkt dat het socialisme een onmogelijkheid is geworden. Het socialisme meende, althans in zijn meest verheven en hoogstaande aspiraties, dat het mogelijk moest zijn een veranderende kracht te zijn in, met name, de psychologie van de mensheid. Ik ben het volledig eens met de analyse van het verleden die luidt dat het de economische schaarste was die de voornaamste materiële | |
[pagina 302]
| |
bron vormde voor concurrentiestrijd, of agressiviteit, en verschillende vormen van overheersing en onderdrukking; en die verder betoogde dat als men een aan technologie overrijke maatschappij had en een democratische beweging die die technologie controleerde, dat de mensen onder die omstandigheden minder concurrerend zouden zijn, veel meer tot samenwerking bereid, veel minder agressief, en in plaats daarvan broederlijke en zusterlijke relaties zouden onderhouden. Ik geloof dat het probleem van de hypothese, zoals gesteld door het Rapport van de Club van Rome, als die waar is, dit dan in belangrijke mate zal hebben bijgedragen aan het ongedaan maken van het vermogen de fundamentele schaarsheid, die de wortel vormt van zovele menselijke emoties, op te heffen. Daarom geloof ik dat mensen die getracht hebben te betogen dat de aarde gedwongen zou moeten worden al haar gronstoffen te rantsoeneren, in feite socialistisch denken. Een geheel andere wereld zou daar immers het gevolg van zijn. Het is duidelijk dat hier sprake zou zijn van een plooibare, een geleide aarde. Maar ik geloof dat deze sterk geleide maatschappij psychologisch, cultureel en in de meest brede zin van het woord menselijk diepgaand zou verschillen van de socialistische opvattingen over emancipatie. Natuurlijk zouden mensen dan evenmin genoeg hebben en zij zouden ongetwijfeld nog steeds over de schouder van hun buurman blijven kijken om zich af te vragen of die buurman misschien wat meer had gekregen dan zij. Ik geloof dus dat wij onze hoop op de democratisering moeten stellen. Ik geloof dat de uiterste grens is dat, als wij niet genoeg grondstoffen hebben zodat iedereen een fatsoenlijk leven kan leiden, wij dan nooit een goede maatschappij zullen hebben.
En omdat de kloof tussen arm en rijk steeds wijder in plaats van nauwer lijkt te worden. Juist. Zelfs als je die kloof stabiliseert, zelfs als je de kloof ergens vernauwt, dan nog zou het loutere bestaan van wijdverbreide schaarste bijvoorbeeld zwarte-marktemoties op gang brengen. De mensen zouden veel tijd besteden aan het uitpluizen van hoe zij aan het rantsoeneringssysteem zouden kunnen ontsnappen en hoe zij meer voor zichzelf zouden kunnen krijgen. De historische ervaring leert dat dát steeds het geval is geweest in periodes waarin in de twintigste eeuw rantsoeneringssystemen werden toegepast. Dat ging dan vergezeld van een zwarte markt en een aanzienlijke toename van corruptie. Wat ik dus wil zeggen is dat ik geloof dat de these van het Rapport diepgaand anti-utopisch is, diepgaand pessimistisch.
Maar realistisch? Er zijn een aantal sectoren waarvan ik meen dat deze studie niet realistisch is, dat wil zeggen; ik deel de door zo velen geuite kritiek, dat het Rapport bijna een soort van Malthusianisme postuleert, waarin de vraag naar grondstoffen exponentieel groeit, terwijl het technologisch vermogen om deze vraag te bevredigen slechts lineair groeit. | |
[pagina 303]
| |
Het was een eerste stap naar het opstellen van een catalogus van de planeet in zijn geheel. Als ik nu naar Yale ga en met professor Nordhaus spreek, die als econoom een eigen model heeft gemaakt, en vraag om collega Forrester van het m.i.t. op te zoeken en hun wijsheid te combineren, dan zegt hij: ‘Wat moet ik met de ontwerpers van de systeemdynamiek beginnen?’ Ik moet zeggen dat dit enorm problematisch is. Neem een knaap als Skinner. Ik vind het maar vreemd wat hij schrijft. Ik geloof dat hij zichzelf tracht af te schilderen als een vijand van vrijheid en waardigheid, als iemand die zegt dat dit zinloze termen zijn. In feite betoogt hij in wezen in zijn laatste boek, Beyond Freedom and Dignity,Ga naar eind1 dat de mens door bewuste interventie in staat is de omstandigheden te wijzigen. Anderzijds, als wij Skinner aan het Rapport verbinden, dan zie ik het probleem, dat wanneer wij een duidelijke situatie en schaarsheid in de wereldeconomie zouden hebben, een Skinneriaans of welk ander voorstel dan ook, om te interveniëren teneinde de ene mens zich fatsoenlijk jegens de ander te doen gedragen, zou helpen. Een tweede onrealistisch aspect van de Club van Rome-studie is dat het voor de dag komt met een stabiliteitsmodel, een economische stabiliteit, zonder economische groei. Het stelt niet de politieke vraag naar het al of niet mogelijk zijn van iets, dat wil zeggen, zoals ik me zou afvragen: Zullen de volkeren van de Derde Wereld een duidelijk inferieure situatie ten opzichte van de volkeren van de gevorderde kapitalistische en communistische economieën accepteren? Ik geloof niet dat zij dat zullen doen. Verder vraagt het rapport zich niet af: Zullen de volkeren van de gevorderde kapitalistische en communistische economieën het tot staan brengen van hun groeitempo, en een stabilisatie van hun voorsprong, op ook maar éen enkel niveau accepteren? Ik geloof niet dat zij dit zullen accepteren.
Professor Jan Tinbergen werkt nu aan een nieuw model. De Japanners werken aan vier verschillende modellen. Ik ben al lange tijd van mening dat wij een wereld-economische planning nodig hebben. Wat wij nodig hebben zijn wereld-economische modellen en in die zin geloof ik dat de Club van Rome een stap in de goede richting betekent, omdat die het probleem erkent van het kwantificeren van economische gegevens en het trachten te analyseren van de wereldomspannende economische trends als een systeem. Ik geloof dat het Rapport aan de nationale grenzen en van ons denken voorbij is gegaan. Ik geloof ook dat aan enkele van de wereld-economische modellen die men bij de Verenigde Naties heeft ontwikkeld, veel meer publiciteit had moeten worden verleend. Omdat als wij, bijvoorbeeld, over enkele werkelijk goede modellen van de wereld-economische ontwikkeling zouden beschikken, dat dan onze handels- en ontwikkelingspolitiek, met name in de Verenigde Staten, een geheel andere invloed op de volkeren van Azië, Afrika en Latijns Amerika zou kunnen hebben. Een dergelijke politiek zou dan immers voor hen geconstrueerd kunnen worden. | |
[pagina 304]
| |
U roert in uw geschriften ook de kwestie aan: ‘als de mens de voortbrengselen van zijn eigen geest niet kan controleren, dan er voor mystici of wie dan ook geen plaats meer zijn.’Ga naar eind2 Hoe ziet u het gebied van de biologische feedback en dat soort zaken die nu overal actief worden bestudeerd? Ik geloof dat de doorbraak in de biologie voor de deur staat, ook bij gedragscontrole of vele andere mogelijkheden, zoals de reageerbuisbaby's waar men in Engeland aan werkt, waarvan Watson, bekend door het dna, betoogt dat deze experimenten spoedig gemakkelijk uitvoerbaar zullen zijn. Op vele lagere niveaus ligt het feit dat wetenschapsmensen in de Verenigde Staten het hebben over ouders die in staat zullen zijn het geslacht van hun kinderen te bepalen, of de mogelijkheid van het enten, dat wil zeggen het produceren van een identieke kopie. Ik interpreteer deze gebeurtenissen in een breder verband. Het lijkt mij dat een van de fundamentele problemen van de Westerse kapitalistische maatschappijen meer dan een eeuw lang is geweest, dat de technologische revoluties hebben plaatsgevonden zonder dat er van corresponderende politieke en sociale revoluties sprake was. Wij voeren in de maatschappij, de economie en in het milieu een interne verbrandingsmachine in zonder ons af te vragen wat de consequenties ervan zijn. Wij beschikken over een vergaande sociale technologie maar er is nog veel te veel sprake van een laissez-faire-houding ten opzichte van de gebruiksmogelijkheden. Wij stellen private machtsconcentraties in de gelegenheid de openbare toepassingen van deze technologie te bepalen. Nu is er, meen ik, sprake van het meest extreme geval, nu het voor de mensheid wetenschappelijk mogelijk is het Darwiniaanse proces van natuurlijke selectie om te keren, waar er eens sprake was van een koel, meedogenloos proces waarbij het individu en het genetisch patroon zichzelf aan een milieu aanpasten en waar de natuur een bloedige en boosaardige bewerker was van het menselijk lot. Nu staan wij aan de rand van het tijdperk van de menselijke selectie, of misschien zijn we dat al binnengegaan. Een tijdperk waarin de mensen een keuze kunnen doen, waar genetische planning mogelijk is, waar men misschien genetische ziekten kan genezen door te trachten samenstelling der chromosomen van een menselijk wezen te veranderen. Ik geloof dat, als wij op dezelfde blunderende wijze dit tijdperk binnengaan als wij dat in de wereld van de automobiel hebben gedaan, dan hoop ik dat God de mensen zal bijstaan, want dit is een gebied waar men goed fout in kan gaan. Die fout kan een veelvuldig effect op de eerstkomende duizend jaar hebben. Aan de ene kant vind ik het dan ook een reden tot opgewektheid, dat vele ziekten misschien onder controle kunnen worden gebracht, terwijl ik het aan de andere kant beangstigend vind dat wij dit vernuft niet politiek en sociaal zullen gaan gebruiken. Vandaar mijn uitspraak ‘er is geen plaats meer voor een mysticus’. Een reactie hierop, zoals door sommigen geuit, is dat men moet trachten dat onderzoek tegen te houden, dat experimenten op dit gebied buiten de wet gesteld zouden moeten worden. Zo zijn er bijvoorbeeld voorstellen gedaan om experimenten met reageerbuisbaby's buiten de wet te stellen. Maar ik | |
[pagina 305]
| |
geloof dat dat het probleem simpelweg verplaatst. Men kan deze technologie niet eenvoudig buiten de wet stellen. Ze komt. Het loutere feit dat ze mogelijk is houdt in dat ze tot stand zal komen. Ik maak mij ernstige zorgen over die kant van de toekomst.
Wat mij frappeerde is dat u schreef dat de Sowjets ontdekt hebben dat het totalitarisme, de jazz of ‘cool music’Ga naar eind3 niet buiten de deur kon worden gehouden. Met andere woorden, u heeft het niet per se over ons deel van de wereld, de kapitalistische wereld, maar over de mensheid in haar geheel. Hoe groot is uw hoop voor de toekomst met of zonder de modellen van de Club van Rome? Ik heb om verschillende redenen de neiging optimistisch te zijn. Mijn opvatting is dat het absoluut onmogelijk is om te weten te komen of de toekomst goed of slecht zal zijn. Het is heel goed mogelijk dat ze heel slecht zal worden. Maar zolang dat een open kwestie is, zolang er een zeer grote kans is dat de technologische vooruitgang ten goede benut kan worden, zolang er enige mogelijkheid bestaat dat wij een einde kunnen maken aan de schaarste en daarbij een nieuw tijdperk van menselijke gematigdheid kunnen inluiden, dan geloof ik dat men moreel verplicht is optimistisch te zijn. Dat wil zeggen: dat men ervoor zal moeten strijden en worstelen en erop zal moeten toezien dat de goede mogelijkheden hun kans krijgen. Wat een van de bepalende factoren voor de vraag of goed of kwaad zullen prevaleren en voor al die uiterst tweeslachtige situaties waar we tegenwoordig mee geconfronteerd worden, zal de beslissing van individuen zijn of zij het al of niet de moeite waard vinden te strijden voor een overheersing van het goede boven het kwade. In die zin weiger ik echt te trachten projecties in de toekomst te maken. Ik wil benadrukken dat een deel van die projectie onze bereidheid moet zijn te trachten een toekomst alsnog te creëren. Mijn klemtoom ligt dan ook op het scheppen van die bereidheid, welke op haar beurt de veranderingen zal brengen, die nodig zullen zijn. |