Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 293]
| |
Kenneth B. ClarkProfessor Kenneth B. Clark is Amerika's voornaamste zwarte psycholoog. Hij was tot voor kort president van de American Psychological Association. Hij doceert psychologie aan het City College van de City-universiteit van New York. Bovendien is hij president van het Metropolitan Applied Research Center. De psycholoog Rollo May bespreekt in zijn laatste boek Power and InnocenceGa naar eind1 op een van de eerste bladzijden uw controversiële toespraak tot het congres van de American Psychological AssociationGa naar eind2, waarin u voorstelde dat de mensheid de Brezhnevs, Nixons en Mau's een ‘vredespil’ zou moeten toedienen. De term ‘vredespil’ was een uitvinding van de pers en een foutieve interpretatie van wat ik heb gezegd. Ik kan begrijpen dat het voor de pers noodzakelijk is complexe ideeën te comprimeren in een vorm die voor het grote publiek onmiddellijk begrijpelijk is. Dat is tenslotte het soort risico dat een ieder die zich met complexe ideeën bezighoudt moet nemen. Waar ik over sprak was de noodzaak voor de psychologische wetenschappen om zich op dit punt van de geschiedenis van de mensheid te gaan bezighouden met wat ik een systematische psychotechnologie noemt. Dat wil zeggen, het ontwikkelen van research die gericht is op de beheersing van de primitieve, barbaarse, tot vernietiging leidende eigenschappen van de mens en het bevorderen van zijn positieve kwaliteiten. Dit is naar mijn mening noodzakelijk, omdat het begin van het nucleaire tijdperk de mensheid heeft ingeleid in een fase van de geschiedenis die niet alleen zonder precedent is, maar waarop wij ook niet zijn voorbereid. De voorafgaande ontwikkeling van de mens - zijn vroegere ideeën en concepties - stelt ons niet in voldoende mate in staat de huidige gevaren van nucleaire vernietiging het hoofd te bieden.
Per slot van rekening werden de Nixons en de Brezhnevs in de eerste helft van deze eeuw geprogrammeerd. Inderdaad. Wat de fysici ons in 1945 aandeden was, dat zij het verleden in feite loskoppelden van de eisen van de toekomst. Mijn gedachtengang is gebaseerd op de veronderstelling dat de technische prestaties van de fysische wetenschappen, die resulteerden in het feit dat de mensheid het nucleaire tijdperk werd ingeslingerd, vroegere veronderstellingen over de aard van de mens en wat van hem kan worden verwacht in | |
[pagina 294]
| |
termen van maatschappelijke en morele ontwikkeling, vrijwel waardeloos hebben gemaakt. Dat bracht de mens in een situatie waarin hij niet langer het risico kon lopen proefondervindelijke methoden te gebruiken bij het vaststellen van zijn betrekkingen tot zijn medemens, Wat nu voor de psychologische wetenschappen een gebiedende eis is geworden, is het wetenschappelijk onderzoek naar de aard van de mens te versnellen, met als onmiddellijk doel het beheersen van de negatieve, barbaarse eigenschappen die in het prenucleaire tijdperk ongewenst maar tolerabel waren. Nu, in het atoomtijdperk, is de vernielzucht in de mens zelf waarschijnlijk het grootste gevaar waarmee hij geconfronteerd wordt. De enig mogelijke beveiliging hiertegen zie ik in het aanvaarden van de zware en controversiële, maar niettemin onmiddellijke eis, ingaand tegen vrijwel de gehele vroegere conditionering van de mens, om het primitieve en het negatieve in menselijke wezens te leren beheersen. Professor B.F. SkinnerGa naar eind3 benadert hetzelfde probleem maar op een manier die van de mijne verschilt. Hij stelt manipulering van het leefklimaat, de maatschappij, een conditionering ervan voor. Ik stel manipulering voor van de interne biochemische processen van de mens als organisch systeem, omdat ik geloof dat die uiteindelijk de psyche van de mens bepalen. Een ander controversieel probleem dat ik in die rede heb aangevoerd was, dat naar mijn mening in de allereerste plaats aandacht zou moeten worden geschonken aan diegenen die met macht bekleed zijn - niet aan misdadigers, niet aan mensen die binnen de maatschappij een ondergeschikte plaats innemen, omdat zij niet degenen zijn die het onmiddellijke gevaar voor de mensheid verpersoonlijken. De lieden die een onmiddellijk gevaar uitmaken zijn de betrekkelijk weinige menselijke wezens die over een moderne macht kunnen beschikken, groter dan enig ander mens in de historie van het mensdom ooit heeft bezeten. Ik zeg dat dit de mensen zijn waar we ons mee bezig moeten houdenGa naar eind4. Dit zijn de mensen die onvoorwaardelijk - en wij moeten daarop aandringen - onder toezicht geplaatst dienen te worden ten aanzien van hun optimale lichamelijke en geestelijke gezondheid. Ik definieer dit met positieve kenmerken als het vermogen tot liefde, mededogen, meeleven en gevoeligheid. Mijn stelling is dat zij fysiologisch gezien onder controle kunnen worden gehouden. Dit is geen ‘vredespil’. Het is een serieus onderzoek met een zeer serieuze doelstelling.
Hebt u experimenten verricht waarbij positieve resultaten werden verkregen ten aanzien van biochemische stoornissen bij negatieve neigingen? Nee, persoonlijk heb ik geen experimenten gedaan.
Daar zou toch een begin mee gemaakt moeten worden. Er is al een begin mee gemaakt. De enorme research die professor DelgadoGa naar eind5 heeft verricht kan niet genegeerd worden. Delgado heeft naar mijn mening zonder enige twijfel aangetoond dat bepaalde delen van de hersenen heersen over specifieke gevoelens; dat er bepaalde delen zijn die negatieve, andere die positieve gevoelsuitingen besturen. Dat is de | |
[pagina 295]
| |
biochemische basis van gevoelens en emoties, die een mens motiveren.
U sprak zojuist over mensen die aan de macht zijn, Iedereen die hoogleraar wordt aan een universiteit, of algemeen directeur van de een of andere maatschappij - de eerste de beste willekeurling die binnen onze moderne maatschappij een positie van belang inneemt - moet een bepaalde basisopleiding hebben, examens afleggen, medisch en psychisch getest worden. Maar in het politieke systeem zoals het heden ten dage werkt komt degeen met de grootste mond, die het publiek het geraffineerdst bedriegt, aan de macht. Wij gebruiken zestiende-eeuwse methoden om politici te ‘kiezen’. Ja. Vijfentwintig jaar geleden schreef ik een artikel voor de Association of Psychiatrists in America, waarin ik de kwestie van de noodzaak ons te gaan bemoeien met de methoden waardoor leiders gekozen of niet gekozen zouden worden, aansneed. In die tijd maakte ik mij zorgen over het feit, dat succes in de strijd om politiek leiderschap bepaald scheen te worden door de mate waarin het individu over bepaalde concurrerende kwaliteiten beschikte, die naar mijn mening niet juist waren aangepast aan het punt in de menselijke ontwikkeling waarop wij ons toen bevonden, die echter nog steeds werden gebruikt, Nadat het atoomtijdperk boven onze hoofden is losgebarsten ben ik er nog sterker van overtuigd dat de eigenschappen die in het algemeen als noodzakelijk voor het leiderschap worden aangemerkt - agressiviteit, hardheid, een zekere mate van ongevoeligheid die zin voor realiteit genoemd wordt - aan een nieuw onderzoek onderworpen dienden te worden. Ik veronderstel dat ik in dit stadium onrealistisch genoemd kan worden wanneer ik er met klem op aandring dat wij deze eigenschappen in de huidige tijd door andere vervangen. Om het meer specifiek te zeggen: wij moeten ze vervangen door eigenschappen als gevoeligheid, medeleven, vriendelijkheid en het vermogen deze te vertalen in politieke begrippen en om te zetten in daden. Dat zijn de kwaliteiten van het leiderschap die tegenwoordig vereist zijn. Maar nog steeds gebruiken wij de oude eigenschappen om tot een selectie te komen of toe te staan dat zij die hunkeren naar macht succes hebben. Ik kan begrijpen dat mijn critici dat onrealistisch vinden, omdat het in feite een manier is om te vragen om een...
Utopia - Ik ben ervan beschuldigd een sentimenteel mens te zijn, een idealistisch utopist. Maar voor mij is dat het enige toepasbare realisme voor het heden en de toekomst. Het lijkt naïef, omdat het de mens vraagt te komen tot een nieuwe definitie van de eigenschappen die voor het voortbestaan essentieel zijn. In een nucleair tijdperk is de Darwiniaanse conceptie van het voortbestaan tegengesteld aan het begrip voortbestaan, en men hoopt nu op een omkering van de Darwiniaanse conceptie.
Maar zou u willen zeggen dat zelfs concepties als kapitalisme of marxis- | |
[pagina 296]
| |
me gebaseerd zijn op realiteiten van een ander tijdperk? Is het niet nodig tot een geheel andere opzet te komen om tot een realistische planning voor de toekomst te kunnen komen? Dat lijdt geen twijfel. Ik geloof dat de enige bijdrage die B.F. Skinner en ik leveren ten overstaan van alle aanvallen die op ons gericht worden, de aanzet is tot een dialoog die noodzakelijk is om tot die nieuwe noodzakelijke opzet te komen. Ik hoop dat wij er de tijd voor krijgen.
Dat is waar de computers van het m.i.t. en het Rapport van de Club van Rome, de studie van de aarde in haar totaliteit, op mikken. Maar het lijkt erop dat wij het altijd over óns deel van de wereld hebben. Hoe staat het met China, India, Afrika, Azië, Latijns Amerika? Ik wil uw vraag in twee delen beantwoorden. In de eerste plaats heb ik het er niet zo op begrepen ideeën, plannen of ontwerpen door de computer te halen. Ik weet dat dit in sommige takken van wetenschap de heersende mode is. Mijn mening is dat de computer niets anders produceert dan wat erin is gestopt en dat de mens de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt voor het feit dat hij in de computer stopt wat hij eruit wil krijgen. Ik zal mij onthouden van elke verdere discussie over het met de computer bewerken van wereldmodellen. Waar ik mij in de eerste plaats bij betrokken voel zijn individuele menselijke wezens en hun relaties met andere menselijke wezens en groepen van menselijke wezens. Er bestaat een heel complex van problemen en variabelen die aan elkaar gepast moeten worden ten einde ten volle te kunnen begrijpen hoe het menselijk negatief gedrag onder controle gehouden kan worden. Ik juich het toe dat filosofen aan de poging daartoe deelnemen. Ik verwelkom de empirische wetenschapsmensen. Ik verwelkom iedere groep mensen die dit als het hachelijke probleem onderkennen waarvoor menselijke intelligentie op de een of andere manier een oplossing zal moeten vinden. In de tweede plaats ben ik het met u eens dat dit niet kan worden bereikt via inspanningen die niet nauw met elkaar betrokken zijn. Het opbouwen van theorieën en de research die verricht moet worden, de fouten die ongetwijfeld gemaakt zullen worden, kunnen niet gevangen worden binnen kunstmatige landsgrenzen. Ik ben het met sommige van mijn critici eens die zeggen dat het tot vernietiging zou leiden, als er éen wereldmacht zou zijn die zich volgens dit nieuwe perspectief gespectieven uit het verleden. Ik geloof dat research over dit probleem, dat ik heb gedefinieerd als het cruciale probleem van de huidige mensedat ik heb gedefinieerd als het cruciale probleem van de huidige menselijke samenleving, internationaal aangepakt zou moeten worden. Het zou niet nationalistisch of geheim moeten zijn zoals het atoomonderzoek. Dit probleem heeft te maken met het voortbestaan van de mensheid en de knapste koppen van alle landen zouden erbij betrokken moeten worden. Dat zou een ingebouwde voorzorgsmaatregel zijn. Ik hoop dat het een daadwerkelijk research-project van de Verenigde Naties kan worden. Waarschijnlijk is het belangrijkste dat de Verenigde Naties ann de toekomst van de mensheid zouden kunnen bijdragen, deel | |
[pagina 297]
| |
te nemen aan dit onderzoek en niet toe te staan dat het door particuliere belangen wordt overheerst.
Daarvoor is het van essentieel belang dat wij ‘het leven een andere vorm geven, zoals Boris PasternakGa naar eind6 heeft gezegd. Hoe kunnen wij dan de directe correlatie tussen ons bewustzijn en de concrete werkelijkheid verbeteren? Langs biochemische weg? Een van mijn afgestudeerde leerlingen maakte onlangs een opmerking, en dat was de eerste keer waarbij ik die gedachte onder woorden hoorde brengen. U komt er heel dicht bij. Hij zei: ‘Weet u, als ik professor Skinner en u lees, ga ik geloven dat wat de grondslag is van uw ideeën over de noodzakelijke psychotechnologie in wezen een conceptie is van de werkelijkheid, en nogal verontrustend.’ Ik vroeg hem om een nadere verklaring en zijn antwoord was: ‘De meerderheid van uw critici definiëren het begrip mens-zijn in termen van alles wat in het verleden heeft plaatsgevonden.’ De bombardementen op Vietnam die tot totale vernietiging leiden worden als definitie van de werkelijkheid geaccepteerd. En in de middeleeuwen kon de werkelijkheid op dezelfde manier als het ondergaan van epidemieën worden aangemerkt.
Amerikaanse B 52-bommenwerpers zijn inderdaad zo'n plaag ... Ik heb de jongeman aangehoord en gezegd: ‘Ja, je hebt beslist gelijk.’ Het eerste deel van mijn verhandeling over psychotechnologie hield zich inderdaad bezig met de vraag in hoeverre de realiteit een broze aangelegenheid is. Ik sprak over die fragiliteit, die nu eenmaal inherent is aan het menselijk bewustzijn; in feite aan het menselijk bestaan. Als men het menselijk wezen op de keper beschouwt, zoals het zich bewust en intellectueel gedraagt - in zijn denken en gedrag - wordt het in zijn totaliteit bepaald en is afhankelijk van de mate waarin de celmembranen in zijn circulatiesysteem of zijn hersenen hun ongeschondenheid bewaren. Dus wanneer wij de zaak werkelijk onder de loep nemen wordt de totale realiteit van ons bestaan bepaald door heel tere vormen van biologische materie, dus de cellen die liggen aan de grondslag van alles wat leeft. De aard van die werkelijkheid kan gewijzigd worden door interventie, door een verandering binnen de interne biochemie volgens welk principe deze cellen werken. Wij weten heel zeker hoe cellen op drugs reageren. Wij weten hoe zij op alcohol reageren. Ik neem aan dat ik in dit opzicht van mening verschil met de logisch denkende positivisten en met de absolutisten. In mijn artikel refereerde ik aan de aandoenlijkheid die een mens in zich kan hebben, die voor mij betekent dat de mens een wanhopige strijd levert met als doel een absolute eenheid te bewaren. De mens kan zichzelf een hoop schade toebrengen door zijn onvermogen zijn eigen kwetsbaarheid te aanvaarden, door zijn onvermogen zijn begrensdheid te accepteren. Zijn worsteling om zich als iets absoluuts te bewijzen kan hem ertoe brengen andere menselijke wezens aan een absurde, fantastisch belachelijke wreedheid te onderwerpen. Dit is absurd en belachelijk omdat individuen die een dergelijke macht bezitten, die macht nooit met succes in vernietigen- | |
[pagina 298]
| |
de zin zouden kunnen gebruiken, omdat zij zelf eveneens vernietigd zouden worden. Dat is mijn opvatting over werkelijkheid. Realiteit is niets meer dan wat men is of wat de hersenen kunnen presteren. Deze zaken worden door de tijd begrensd. Zij zijn betrekkelijk, en zij zijn op een zonderlinge manier onvoorspelbaar.
Professor Delgado wordt geheel in beslag genomen door de vraag hoe de oorspronkelijke mens beschermd moet worden. Hij gelooft dat het ideologische en emotionele van de mens in zijn oorsprong wortelt en ten einde waardigheid en vrijheid ‘te waarborgen, om professor Skinner's uitdrukking te gebruiken’, moet de oorspronkelijke mens bewaard blijven en gestimuleerd worden. Mijn voorbehoud is dat ik werkelijk niet zou weten wat onder de oorspronkelijke mens te verstaan. Men zou hem kunnen definiëren als de primitieve mens. Ik ben het met professor Delgado eens dat de een of andere willekeurige vorm van psycho-technologisch ingrijpen geen nieuwe eigenschappen aan het menselijk organisme kan toevoegen. De mogelijkheden van het menselijk organisme worden beperkt door een hele menigte beslissende factoren die uit de evolutie van de soort stammen. Maar waar men fundamenteel gezien mee te maken zou krijgen - en daarop zijn mijn ideeën zonder meer gebaseerd - zijn de mogelijkheden die inherent zijn aan dit organisme en in het bijzonder aan het systeem dat het organisme beheerst, het zenuwstelsel. Maar de vernietigende, niet-aanpasbare eigenschappen van de mens lijken sterker te zijn dan de in aanleg positieve eigenschappen. Ik geloof dat Freud gelijk had toen hij sprak van het id, als de onderbewuste eigenschappen van de mens, die in het verleden positieve adaptieve functies leken te hebben, in zoverre dat zij het menselijke wezens mogelijk maakten in een concurrentiestructuur te blijven voortbestaan. Het primaatschap van deze functies, die niet meer adaptief zijn, maakt hen duidelijk sterker. Ik ben van mening dat het in de biologie een algemeen principe is dat hoe primitiever de structuur en de functies binnen het organisme zijn, hoe sterker de neiging tot hardnekkig doorzetten wordt. Maar de positieve potentiële eigenschappen, de mogelijkheden tot liefde en genegenheid, treden pas later in de evolutie van dit organisme aan de dag en zijn duidelijk afhankelijk van een sterker overwicht van het zenuwstelsel. Maar in aanleg zijn zij aanwezig. Wat ik voorstel is hun ontwikkeling te versnellen, zodat wij niet blijven wachten. Wij kunnen niet wachten op de uitwerking van het normale evolutieproces dat ze dominantie over de subcorticale functies zou moeten verschaffen. Ik stel voor dat wij vaststellen op welke manier wij ze sterker en dominanter zouden kunnen maken, en, als wij dat eenmaal hebben vastgesteld, onze kennis gaan toepassen. Dat is wat wij in de medische wetenschap ook doen. Het grote gevaar voor de mensheid is niet de medische onkunde. Het is de onkunde met betrekking tot het organisme en de psychologie, waar wij mee zullen moeten afrekenen ten einde psychologische plagen te voorkomen die de vernietiging van de mensheid tot gevolg zouden kunnen hebben. | |
[pagina 299]
| |
C.G. Jung heeft eens gezegd dat de vernietiging van Hirosjima geen technologische maar een psychologische ramp was. Ja, en daar ben ik het volkomen mee eens. Wat mij fascineert is dat zo vele van mijn collega-psychologen weigeren deze, misschien begrijpelijk moeilijk te verwerken, realiteit onder ogen te zien. De catastrofe van Vietnam is psychologisch gezien een even achterlijke zaak - in de tweede helft van de twintigste eeuw - als de medische wetenschap was in de zestiende eeuw. Wij kunnen ons dit niet langer permitteren.
Hoeveel hoop koestert u dat de faustischeGa naar eind7 mens zichzelf niet in het verderf zal storten door middel van zijn eigen machines en zijn eigen supertechnologie? Ik weet niet of de ketenen die ons aan het verleden binden - zoals de geobsedeerdheid van de mens naar macht tot overheersing, dus de geobsedeerdheid met technologische vooruitgang - door de mens overwonnen kunnen worden. Ik weet dat het bijzonder sterke ketenen zijn. Het zijn de ketenen die de geest gevangen houden. U zou de brieven moeten zien die ik soms ontvang! Sommige van de meest venijnige brieven komen van geestelijken, vrijwel suggererend dat zelfkastijding mij goed zou doen. Ik lees die brieven en vat ze niet persoonlijk op. Ik beschouw ze slechts als verdere aanwijzingen omtrent de aard van het probleem waarmee wij te maken hebben, namelijk het feit dat de werkelijkheid van het heden bepaald wordt door de realiteit van het verleden. De opvattingen van mensen aangaande zichzelf en de maatschappij, aangaande wreedheid en barbaarsheid worden nog steeds bepaald door de speciale belangen, de speciale smeekbeden, de rationaliseringen die in het verleden golden. En als men zich daarop zou concentreren zou men kunnen zeggen dat het een hopeloze zaak is de wereld te redden.
Bent u het ermee eens dat zich gedurende de laatste vier of vijf jaar, in feite gelijktijdig met de escalatie van de oorlog in Vietnam sinds 1965, een angstwekkende ontwikkeling in de Verenigde Staten heeft voltrokken? Ja, dat is weer zo'n voorbeeld van een psychologische ramp. Terwijl Amerika de Noordvietnamezen bombardeerde met de grootste vernietigingskracht die ooit op enig volk werd losgelaten, op een niet-geïndustrialiseerde verzameling mensen die niet in staat is represaillemaatregelen tegen onze eigen steden te nemen, hebben wij als tegenprestatie onze eigen geest platgegooid. Wij hebben ons vermogen om fundamenteel morele en menselijke problemen te begrijpen vernietigd. Dat is de enige verklaring voor de voortschrijdende en naar mijn mening zeer gevaarlijke apathie bij de grote meerderheid van de Amerikaanse bevolking, die geconfronteerd wordt met de voortdurende misdaden die wij in onze vernietigingsoorlog tegen het Noordvietnamese volk begaan.
Dat is waarschijnlijk ook de reden waarop de campagne voor het presidentsschap van 1972 de meest deprimerende was die ik in de laatste vijfentwintig jaar van journalistieke activiteit in de Verenigde Staten heb | |
[pagina 300]
| |
meegemaakt. De mensen lijken te denken dat, of men nu op de ene of op de andere kandidaat stemt, er toch niets bereikt kan worden, dat iedereen toch maar wat staat te liegen. Waar is het vertrouwen in Amerika gebleven, zoals ik dat in de jaren veertig heb gekend? Het geloof in Amerika schijnt veranderd te zijn in een merkwaardig soort lusteloos pragmatisme dat verkocht wordt als politiek realisme, wat naar ik aanneem opnieuw een symptoom is van wat ik het bombarderen van onze geest noem. Precies hetzelfde gebeurde in Duitsland tijdens de opkomst van het nazidom. Ik geloof dat daardoor de pathos, de absurditeit, de tragedie waarin de mens leeft onthuld wordt. Want dit is het soort macht dat in mijn gedachtengang alleen gedefinieerd kan worden als een soort tragedie die zichzelf tot in het oneindige in leven houdt. Het is een gebruik van macht om de tragedie van machtsgebruik in het verleden te rechtvaardigen. Men raakt verzeild in een soort cyclus die ik niet beschouw als alleen een uitbreiding van de macht, maar als een soort psychologische vernietiging, een psychologische woestijn, een aanvaarden van de immoraliteit alsof er geen verschil bestaat tussen moraliteit en immoraliteit. Weet u, macht werkt niet alleen corrumperend, zij is er de oorzaak van dat een hele soort kan verdwijnen. En dat soort macht elimineert naar mijn mening de mogelijkheid van enige levensvatbaarheid in de toekomst. |
|