Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 250]
| |
Ralph E. LappRalp E. Lapp is de voornaamste criticus op het gebied van de atoomenergie in de Verenigde Staten. Hij nam deel aan de zogenaamde Bikini-atoomproeven in 1945-1946 en heeft tal van functies als adviseur van de Amerikaanse regering op het gebied van atoomenergie vervuld. Welke opvatting heeft u over de gestadige toename in het gebruik van atoomenergie met betrekking tot het in gevaar brengen van het milieu of de menselijke maatschappij? Mijn standpunt met betrekking tot atoomenergie is, dat wij deze nieuwe energiebron nodig hebben om in de toekomst van energie te kunnen worden voorzien, aangezien onze fossiele brandstoffen, en met name de meest gevraagde fossiele brandstoffen, olie en aardgas, snel uitgeput beginnen te raken. Het is niet zozeer de kwestie dat we niet meer olie en aardgas kunnen vinden, of kolenvoorraden kunnen exploiteren, want dat is zeker wel het geval. Maar de aard van onze moderne maatschappij in de twintigste eeuw is, dat wij allemaal zo snel mogelijk de industriële ladder op proberen te klauteren. Enkele van de minder ontwikkelde landen klimmen in hun fase van klauterpartij zelfs sneller dan wij. Dit wil zeggen dat er een enorme aanslag op de grondstoffen wordt gepleegd, met name op de fossiele brandstoffen, die een eenmalige erfenis vormen en niet vervangen kunnen worden. De Verenigde Staten hebben de fossiele brandstoffen, als geen ander land ter wereld, dermate geëxploiteerd dat zij nu gedwongen zijn vijfentwintig procent van al hun olie te importeren, en nu importeren ze ook aardgas uit Algerije.
In Japanse tankers. Ja. De behoefte aan deze belangrijke fossiele brandstoffen is in de Verenigde Staten zo groot, dat wij nu gas uit de Afrikaanse woestijn moeten halen. Na eerst naar een haven aan de kust te zijn gepompt wordt het vloeibaar gemaakt om vervolgens in een speciale tanker te worden overgebracht.
In bevroren toestand? In vloeibare vorm, en dan wordt het in supergekoelde staat over de oceaan vervoerd naar een haven, waar het weer als vloeistof aan land wordt gepompt om daar te worden opgeslagen, tot men het in gasvormige toestand nodig heeft. Dit gas komt uit de Algerijnse woestijn tegen vermoedelijk een paar cent per drie-, vierhonderd kubieke meter, maar tegen de tijd dat het de huisvrouw in Boston bereikt heeft, betaalt deze er twee en een halve dollar voor. Dat is een enorme prijsstijging voor een verbruiksartikel. Wij zijn zo verknocht geraakt aan de fossiele brand- | |
[pagina 251]
| |
stof en aan de zaken die ermee geproduceerd worden, namelijk elektriciteit, dat als de brandstof niet bij ons komt, wij wel naar de bron van de brandstof moeten. Nu ben ik van mening dat de atoomenergie zich als een noodzakelijke uitbreiding van onze brandstoffenreserves voordoet. Het is natuurlijk een volslagen andere soort brandstof dan de fossiele brandstoffen, die in aanwezigheid van oxygeen in een verbrandingstechniek worden verbrand. Dit vormt natuurlijk de belangrijkste bron van vervuiling die zich in de schoorstenen van de krachtinstallaties bevindt. Dan is er ook nog sprake van de vervuiling via de meer dan honderd miljoen uitlaten van de voertuigen in de Verenigde Staten, als de produkten van benzine- en dieselolieverbranding worden uitgestoten. De Amerikanen hebben dus op hun ingenieuze wijze een enorme gasmachine gebouwd in de vorm van honderden, ja duizenden stationaire bronnen die kolen, olie en aardgas verbranden en in de vorm van zoiets als honderddertien miljoen vierwielige voertuigen die benzine opslorpen. Nu is het probleem dat wij in de Verenigde Staten onszelf tot een steeds meer geëlektrificeerd land ombouwen. Rond het midden van deze eeuw werd slechts tien procent van ons brandstof besteed aan de produktie van elektriciteit. Vandaag de dag is dat gestegen tot rond de zevenentwintig procent. Tegen het einde van de eeuw zal vijftig procent van alle brandstof uitsluitend verbrand worden om elektriciteit te produceren. We worden een geëlektrificeerde maatschappij en de rest van de wereld volgt ons op de voet.
Men zou energie aan de zon kunnen onttrekken, wat ons een onbeperkte hoeveelheid energie zou leveren. Als ik het over atoomenergie heb, dan spreek ik niet alleen over de energie uit uranium, maar ook over energie uit de fusie van lichtelementen, zoals waterstof, wat natuurlijk een onbeperkte energiebron voor ons is. Maar ook dit kent zijn problemen. Niemand durft er een voorspelling aan te wagen. We hebben een vaag idee hoe zo'n machine, die waterstof in nucleaire zin verbrandt, eruit moet zien. Maar wij weten niet hoe wij hem moeten maken. Evenmin weten wij hoe we hem moeten begroten, om te kunnen concluderen tegen welke prijs zo'n apparaat elektriciteit zou leveren. Maar de brandstof voor een dergelijk apparaat is in feite de brandstof van de oceaan zelf - de zware waterstof die het water zelf bevat. We zullen dus inderdaad de oceaan gaan verbranden en gezien de gigantische omvang van de oceaan hebben we het energieprobleem van deze planeet letterlijk voor miljarden jaren opgelost.
Mensen zullen zich afvragen waar de nucleaire afval zal blijven. Het fundamentele probleem bij de energie uit zware metalen, uranium en thorium, is zeker te stellen dat, bij het vrijkomen van energie, die in machines, bekend onder de naam kernreactors, tot stand wordt gebracht, het risico in ieder stadium in de hand zal worden gehouden. Dus vanaf het moment dat je het uraniumerts uit de grond haalt, het vermaalt, raffineert, omvormt, brandstofelementen fabriceert, tot je het bin- | |
[pagina 252]
| |
nen de kerncentrales verbrandt, om daarna de radioactieve brandstof nogmaals te bewerken om nieuwe brandstof te krijgen, en tenslotte eindigt met de residuen. Dit zijn zeer langdurig werkende radioactieve elementen, die een uniek probleem voor de mensheid vormen. Wij moeten, en de meeste landen moeten dat op hun eigen gebied, nog een unieke atoomafval begraafplaats vinden. Een plaats die eeuwenlang onberoerd zal blijven. Want dát is de tijd die radioactieve elementen nodig hebben om hun kracht te verliezen. Hiervoor kan men het oog nauwelijks op Afrikaanse landen richten, in de veronderstelling dat er politieke regimes zullen zijn die in de komende eeuwen stabiel blijken. Wij in de Verenigde Staten kennen een relatief jonge democratie. Wij menen politiek stabiel te zijn. Hoe lang dat zal duren weet ik niet, maar er zijn slechts zeer weinig landen die politiek stabiel zijn, of die om deze reden geschiedenis hebben gemaakt. De noodzakelijke opslagplaats moet naar mijn mening een soort zoutmijn zijn, waarin het radioactieve afval tot in eeuwigheid wordt opgeslagen. Dit is echter geen onoplosbaar probleem. Ik geloof dat op het moment voldoende onderzoek wordt verricht, zodat wij in staat zullen zijn deze afvalprodukten ondergronds op te slaan, waar ze dan veilig zullen zijn.
Om in de komende eeuwen, geen gevaar voor de mensheid te vormen? Maar schreef u niet dat de kerncentrales die hoofdzakelijk in de Verenigde Staten gebouwd worden, steeds dichter en dichter bij de steden worden opgezet? Mijn basisfilosofie met betrekking tot kerncentrales is, dat men deze relatief ver verwijderd van dichtbevolkte streken moet neerzetten, tenzij men kan aantonen dat ze veilig en in hoge mate essentieel veilig zijn, of dat ze veilig genoeg zijn om ze dicht bij een populatie met de omvang van een wereldstad te plaatsen. Mijn reden hiervoor is niet dat ik geen vertrouwen heb in nucleaire ontwerpen, maar omdat we te maken hebben met een uniek probleem in de geschiedenis van de mensheid. Nooit eerder in de geschiedenis van deze planeet hebben we zo'n unieke risicofactor zo dicht bij een grote bevolkingsconcentratie geplaatst. De enige parallel die ik misschien kan trekken is het bouwen van een hoge stuwdam met aan de basis ervan een stad. Dat is nauwelijks gebruikelijk. Zou men het wél doen, dan zouden de mensen in ieder geval weten dat de dam er was en dat men in de schaduw van het gevaar woonde. Men zou bovendien enige ervaring hebben met de frequentie waarmee dammen breken, en of men dan al of niet in moeilijkheden kwam, wanneer dammen het zouden beginnen te begeven. Ingenieurs zouden dan het water geleidelijk van de dam weg kunnen leiden, zoals in Los Angeles gebeurd is na de aardschok van 1972. Dat is ongeveer de enige parallel die ik ken. Maar zestien kilometer van Philadelphia, bijvoorbeeld, is een kerncentrale opgetrokken in de onmiddellijke omgeving van een grote bevolkingsconcentratie. Naar mijn mening hebben wij het publiek er niet van kunnen overtuigen, dat de mate van betrouwbaarheid van de veiligheidssystemen bij die centrale zo groot is, dat hij geen ernstig risico oplevert voor de bevolking, als zich een | |
[pagina 253]
| |
ongeluk zou voordoen.
Ja, maar het overtuigen van het publiek is iets anders dan werkelijke veiligheid. Is hij naar uw mening veilig? Naar mijn mening is het een twijfelachtige zaak. Het is een twijfelachtige zaak omdat we met uiterst ingewikkelde systemen te maken hebben. Wij hebben nog geen krachtcentrales, althans geen nieuwe, op dit krachtniveau in werking gehad. Wij hebben zeer weinig ervaring met centrales van deze soort. Om bij voorbaat te zeggen dat een kerncentrale veilig is, staat dan ook gelijk met te zeggen dat men bij het voorspellen van het gedrag van een systeem afgaat op de geconstrueerde modellen. Ik weet dat wij ons op modellen moeten verlaten. Maar de vraag is, wanneer men zich op modellen verlaat, hoe men het publiek dan zo ver krijgt dat het dit model accepteert? Dit is duidelijk het geval bij de nucleaire veiligheid. Niemand wenst immers een kerncentrale op ware grootte als een experiment te behandelen? Het is te kostbaar, veel te duur, zich een experiment van dat soort te veroorloven. Dus men construeert een model voor deze centrale en onderwerpt het aan een analyse om te zien hoe het zich gedraagt. Maar men zou bij voorkeur een serie experimenten op kleine schaal moeten uitvoeren om het model te testen. Enkele van deze experimenten zijn in de Verenigde Staten inderdaad door de Atomic Energy Commission uitgevoerd. Aangezien wij zelfs in de wetenschappelijke wereld niet kunnen bewijzen dat deze apparaten voldoende veilig zijn, geloof ik dat wij - ten eerste - het veiligheidsonderzoek moeten intensiveren en - ten tweede - de verbreiding van deze centrales in het oog moeten houden, zodat deze niet te dicht bij de steden komen. Sommige centrales, zoals die waar we ons op het moment niet zo ver vandaan bevinden, namelijk de Calvert Cliffs Plant (zestig kilometer ten oosten van Alexandria, Virginia) - als daar een ernstig ongeluk zou gebeuren, dan zou dat geen ernstige consequenties hebben in termen van duizenden mensenlevens, die aan de straling van de centrale zouden kunnen worden blootgesteld. Want deze centrale is gunstig gelegen wat betreft het eventuele gevaar dat de bevolking zou kunnen lopen.
In uw artikel in de New York Times noemde u de mogelijkheid om atoomeilanden op zee te bouwen, zoals zestien kilometer buiten Atlantic City New Jersey.Ga naar eind1 Is dat op officiële niveaus ter sprake gekomen? Wordt dit overwogen? Sinds ik dit artikel over energie-eilanden voor de New Yorks Times Magazine heb geschreven, heeft de dienst openbare werken van New Jersey definitieve plannen aangekondigd om aan een installatie van 1,1 miljard te bouwen, vijf kilometer uit de kust van New Jersey, ten noordoosten van Atlantic City.
In uw artikel stelde u een afstand van zestien kilometer voor. Is vijf kilometer dan niet gevaarlijk? Het energie-eiland zelf ligt vijf kilometer uit de kust, maar meer dan | |
[pagina 254]
| |
vijftien kilometer van Atlantic City. Ik geloof dat we hier in dit speciale geval het probleem zien van het berekende risico van een staat die niet meer over rivieren beschikt om centrales te vestigen. Men zit finaal zonder koelwater en al deze centrales vereisen een grote hoeveelheid hiervan. Wanneer men ermee geconfronteerd wordt komt men tot de ontdekking dat er voor New Jersey of voor New York City geen geschikte plaatsen meer te vinden zijn. Het opzoeken van de oceaan lost dan ook werkelijk het thermisch vervuilingsprobleem, het zogenaamde heet-waterprobleem, op. Men vernietigt dus niet onnodig het leven in het water. Het andere probleem, dat van de nucleaire veiligheid, blijft aanwezig. Maar ik geloof dat als wij in dit geval het gedrag van de wind rond de vestiging zouden bestuderen, wij tot de ontdekking zouden komen dat het risico dat Atlantic City loopt, niet te vergelijken is met het risico dat men bijvoorbeeld zou lopen met de centrale die men in Newbold Island, zestien kilometer van Philadelphia, geprojecteerd zou hebben. Al deze projecten blijven risico's inhouden.
Voor het beheersen van de problemen van de planeet in de toekomst, hebben de leerlingen van Jay W. Forrester getracht een model van de planeet te maken, ten einde een schema op te zetten over het hoe van die beheersing. Gelooft u dat een model van dit soort waarde heeft, als er geen variabelen in zijn begrepen met betrekking tot de atoomenergie en het soort energie, dat ons in de toekomst zou moeten redden? De afgelopen zeven jaar heb ik zelf heel wat werk verricht met het trachten in de toekomst te kijken, me met name richtend op het jaar tweeduizend. Maar ik besefte al gauw dat men niet zo'n korte tijd vooruit kan kijken. Men zou eigenlijk naar het jaar eenentwintighonderd en verder moeten kijken, om het in het perspectief te zien van enkele van de problemen waar wij nu mee geconfronteerd worden. Wat betreft de kwestie van het computermodel van de planeet, ben ik van mening dat de m.i.t.-benadering een eerste poging was en tevens een gewaagde, volgens mij. Het gevaar van een dergelijk model is dat de mensen geneigd zijn tot computeraanbidding. Ze beseffen niet dat al deze computers afhankelijk zijn van de wijsheid waarmee ze gevoed worden. Ze hebben geen wijsheid van zichzelf. In deze fase van het spel wordt er binnen een stuk elektrotechniek geen oordeel- of waardesysteem gekweekt. Als ik zie hoe mensen de levenssituatie in de eenentwintigste eeuw voorspellen aan de hand van een computermodel dan voel ik me erg ongelukkig, omdat ik niet geloof dat we de levenssituatie in computertermen kunnen definiëren. Ik verwacht van de computer dus niet dat hij voorspellingen over de levenssituatie geeft. Dat is de grootst mogelijke onzin. Ik geloof dat mensen het recht hebben om kwaad en geïrriteerd te worden als wetenschapsmensen dergelijke voorspellingen op lange termijn doen. Maar laat ik het zo stellen. Als een model de mensen uitlokt om realistisch over de toekomst na te denken, en ze inzien dat er bronnen op deze planeet zijn die eindig zijn, dan zeg ik, halleluja, ik ben ervóor. Tot op die hoogte wil ik wel meegaan. Ik | |
[pagina 255]
| |
geloof echter niet dat men het lot van de mensheid aan de computer moet toevertrouwen. Ik geloof dat het menselijk brein - het anderhalf kilo zware stuk software in mijn schedel - nog steeds een surplus aan capaciteit heeft, en dat het zélf het probleem kan analyseren, en vele variabelen in zijn berekeningen kan betrekken, en voorspellingen kan doen die, geloof ik, bepaalde waarden hebben. Ik geloof bijvoorbeeld dat het heel goed mogelijk is een model te construeren van de fossiele brandstoffen op deze planeet en tot aan de eenentwintigste eeuw plannen hoe wij deze fossiele brandstoffen zullen uitputten en hoe we, pas in de volgende eeuw, voor onze energie van kernkracht afhankelijk zullen worden. De werkelijkheid is dat onze fossiele brandstoffen nog maar zeer beperkt voorradig zijn. De behoefte eraan is, met een groeiende bevolking en met een groeiend verbruik per hoofd, zo groot, dat we onze fossiele brandstofvoorraden er eigenlijk in korte tijd ‘doordraaien’. De hele fossiele brandstofperiode in de Verenigde Staten of elders op de wereld, zal een overgangsperiode zijn, die ligt tussen de fase van het hout-stoken en de nucleaire-verbrandingsperiode. Ons probleem is hoe we van hier tot daar moeten komen. Benzine, bijvoorbeeld, is voor de Verenigde Staten de meest kritieke brandstof omdat de economische levensvatbaarheid afhankelijk is van de mobiliteit. Ik voor mij zie de interne verbrandingsmotor als de meest helse uitvinding die ooit is gedaan. Voor mij is de interne verbrandingsmotor meer revolutionair voor de twintigste eeuw en zijn economie dan de atoomenergie. Ik mag dan een beetje uit de toon vallen als ik als atoomfysicus een dergelijke uitlating doe, maar ik heb goed naar de twintigste eeuw gekeken. Ik heb zojuist een boek voltooid, getiteld The Logarithmic Century. Ik noem deze eeuw logaritmisch, omdat als ik wat dan ook in kaart breng, of het nu de consumptie van sigaretten betreft of de produktie van kilowatt-uren elektriciteit, of de verbranding van liters benzine per jaar, alles een logaritmisch oplopende reeks vormt. Wanneer ik het huidige verloop van de gebeurtenissen in de twintigste eeuw onder de loep neem, dan zie ik dat de Verenigde Staten aan het hoofd van het peloton der naties hebben gestaan, met een dermate groot overwicht, dat het ongelooflijk is dat wij in dit land, met onze hoge graad van technologische verfijning, de tekorten die zich zeker zullen voordoen, niet hebben voorzien. Wij zijn blind en de reden van onze blindheid ligt in ons democratisch systeem. Ons democratisch systeem is politiek gesteld om in periodes van twee, vier en zes jaar te denken. Dat zijn de respectieve zittingstermijnen van onze vertegenwoordigers in het Congres, de president en de senatoren. Deze ambtsdragers denken slechts aan hun ambtsperiode als ze herkozen willen worden. Het is heel moeilijk om hen in tijdseenheden van vijfentwintig, vijftig en honderd jaar te laten denken, omdat zij menen dat dat niet van belang is om kiezers te trekken. Dit is een fundamentele fout in ons democratische systeem die wij moeten zien te overwinnen. Daarom verwelkom ik studies als die van m.i.t. omdat men ons enigszins wakker schudt. Wij kunnen het als onaangenaam beleven, maar zij laten ons naar de toekomst kijken, zodat wij meer op de toekomst georiënteerd zullen zijn. | |
[pagina 256]
| |
Ik heb, bijvoorbeeld, gezegd dat benzine het meest kritieke verbruiksartikel is dat nodig is om de Verenigde Staten draaiende te houden. Twee derde van de bevolking van de Verenigde Staten is gevestigd in honderd grootstedelijke concentraties, nonchalant neergeworpen complexen van centrale steden, dorpen en stadjes, die met elkaar verbonden zijn door overvolle snelwegen waarop we iedere dag een in- en uitwaarts gerichte stroom van tientallen miljoenen voertuigen aantreffen. Deze in- en uitwaarts gerichte stroom is grotendeels gebaseerd op de bezettingsgraad van de auto, die gemiddeld 1,2 mensen bedraagt. Ik heb in mijn boek berekend wat ik de energiekosten van een dergelijke wijze van transport noem. De resultaten zijn fabelachtig. Overigens heb ik bij het berekenen van de energiekosten veel meer betrokken dan alleen de benzinekosten. In energie per tijd heb ik de kosten van de auto, de kosten voor het onderhoud van de auto, de reparatiekosten, etcetera, berekend.
De ‘grond’, zoals Marshall McLuhan dit zou noemen.Ga naar eind2 Ja. En toen ik dit deed, kwam ik tot de ontdekking dat wij een uitermate energieopslorpende machinerie gebruiken. Toch hebben wij onszelf in de knel gewerkt. Ons volk is dermate in amoebeachtige geometrische patronen verspreid, dat het bijna onmogelijk is een efficiënt en redelijk goedkoop massavervoerssysteem te ontwerpen, dat bijvoorbeeld mensen zou kunnen bedienen die vijftien kilometer van de stad wonen.
Japan kent soortgelijke problemen. Tsjoe En-laiGa naar eind3 schijnt de anderhalf miljoen fietsen in Peking niet graag door auto's vervangen te willen zien. Nederland wordt langzamerhand overspoeld door auto's. De hele wereld lijdt onder dit verschijnsel. Hoe dit probleem globaal aan te pakken? Precies. Ik beschik over een kleine kaart, die we natuurlijk niet zo gemakkelijk in het gesprek kunnen invoeren, maar een kaart waarop ik de autodichtheid op deze planeet in het jaar tweeduizend becijferd heb. De koude rillingen lopen mij gewoon over de rug vanwege het feit dat we zo'n groot aantal auto's bouwen. Wij proberen deze auto's ook minder vervuilend te maken, maar inmiddels gaan we erop achteruit. Nieuwe auto's hebben motoren met lage compressie en ze beschikken allemaal over anti-vervuilingsmiddelen die energie kosten. Het resultaat is dat de wagen, die op het moment in Amerika de stad binnenrijdt of deze verlaat, éen op drie rijdt, als het een moderne wagen is. Ik maak me veel grotere zorgen over het behoud van onze grondstoffen dan over de vervuiling, want het lijkt me, dat als wij onze mensen niet mobiel kunnen houden, als we hen niet van huis naar werk kunnen krijgen of naar de winkelcentra, als we dat niet kunnen, dan zal onze economie in elkaar zakken. Het is gemakkelijk om te zeggen: ‘daar zijn oplossingen voor’. Prachtig. Als men niet in een Cadillac zou rijden, maar in een Volkswagen, dan zou men twee keer zo ver kunnen komen op een liter. Maar stelt u zich eens voor wat dat zou betekenen? Zou men wie dan ook in het Witte Huis zover kunnen krijgen dat tegen Gene- | |
[pagina 257]
| |
ral Motors zou worden gezegd dat alleen Volkswagens gemaakt zouden mogen worden? Ik veronderstel dat G.M. best Volkswagens zou willen maken als men deze zou kunnen verkopen voor de prijs van een Cadillac. Maar als men Volkswagens tegen Volkswagen-prijzen zou moeten produceren, wat zou er dan met de aandelen van General Motors gebeuren? Dit is de kern van onze economie. Ongeveer éen op de zesen-een-halve mensen in de Verenigde Staten heeft een baan die met de auto verbonden is. Als men zou gaan morrelen aan de economie van de auto, als de produktie van Detroit gewijzigd wordt, dan zou de hele economie van dit land worden gewijzigd. Als wij het dus over het kortwieken van de groei willen hebben dan moeten wij eerst beseffen dat er ernstige consequenties zijn. Daarom geloof ik ook dat de economen gelijk hebben als zij zeggen dat, als men projecties in de toekomst maakt, men daar de hoogte van de kosten van het systeem bij moet insluiten. Bij het analyseren van vele dingen heb ik dan ook een grote variëteit van beperkingen ontdekt, waaraan diverse energiesystemen of verbruikssystemen onderworpen zijn. In het geval van het sigarettenroken is het de feitelijke verzadiging van de markt. Ik bedoel, misschien zijn er nog wat mensen die zouden willen roken, maar erg veel kan men de markt niet meer vergroten. Deze is bijna op zijn verzadigingspunt aangekomen. De biologische schade is nog een extra beperkende factor. In het geval van krachtcentrales is het ons feilloze vermogen, krachtcentrales te bouwen en deze te financieren. Ik geloof dat dit een beperkender factor is dan wat ook. Tegen het einde van deze eeuw zullen wij in Amerika over duizend kerncentrales beschikken, ieder met een vermogen van éen miljoen kilowatt. Deze centrales zullen tegen het eind van de eeuw een grote hoeveelheid geld kosten. Dit is zelfs voor de Verenigde Staten, met al onze rijkdom, een probleem. Maar stelt u zich eens voor wat het voor een klein land betekent als het de industriële ladder tracht te beklimmen en het zou dit langs de nucleaire weg moeten doen. Zij zouden bijna dezelfde prijs moeten betalen, die wij er voor neertellen. Ik ben bijna geneigd te geloven dat éen van de uitwerkingen van de nucleaire energie is dat de rijke landen steeds rijker en de arme landen steeds armer zullen worden. Laten wij enkele van die energieaspecten eens op lange termijn bekijken. In de Verenigde Staten beschikken wij natuurlijk aan een overdaad aan energie. Wij consumeren energie of er geen eind aan zou zijn. De Amerikanen kunnen echt niet geloven, ook al is het hen door een enkele hoge autoriteit verteld, dat er ooit een einde aan zal komen. Ze zeggen dat energiecrisissen een uitvinding van de olie-industrie zijn. Die willen alleen maar verkopen, een hogere prijs maken en meer olie verkopen. Het is zelfs zo dat zelfs de olie-industrie enige tijd nodig had om de grenzen te beseffen, want normaal gesproken denkt men slechts in termen van vijftien jaar vooruit. Maar nu hebben wij hier problemen. Vooral als wij naar andere landen kijken. India bijvoorbeeld. India herbergt vijftien procent van de wereldbevolking, maar gebruikt op het moment anderhalf procent van de wereldenergie. Veel van die energie | |
[pagina 258]
| |
wordt nog geleverd door het verbranden van dierlijke mest. Dit is werkelijk een achtergebleven land. Wat zou er gebeuren als India probeert op te klimmen tot een industriële staat van ontwikkeling, die hoger is dan de huidige? Dan zou het kapitaal nodig hebben om deze ontwikkeling te financieren. Waar halen minder ontwikkelde landen het geld vandaan om deze nieuwe projecten te financieren? Het is prachtig om tegen een ontwikkelingsland te zeggen: ‘Wij zouden een complex van kerncentrales kunnen bouwen dat de elektriciteit levert voor de chemie en de elektriciteit om de pompen voor de landirrigatie te laten draaien,’ maar men moet tenslotte over het kapitaal beschikken om zo'n complex op te zetten. |