Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 212]
| |
Ivan IllichIvan Illich is directeur van het cidoc (Center for Intercultural Documentation in Cuernavaca, Mexico. Hij werd in 1907 in Wenen geboren en studeerde onder meer in Salzburg en Rome. Hij werd aanvankelijk tot priester gewijd. Na als priester gewerkt te hebben onder de Puertoricaanse kolonie in New York City was hij enige tijd verbonden aan de Katholieke universiteit van Puerto Rico. Een recente studie aan Harvard, door Christopher Jencks en anderen, toonde aan dat ongelijkheid op scholen geen hoofdoorzaak was van economische ongelijkheid onder volwassenen. Met andere woorden, om armoede in rijke landen te bestrijden (de studie hield zich bezig met de Verenigde Staten) zouden er om deze problemen op te lossen eerder fundamentele veranderingen moeten worden bewerkstelligd in de economie dan op scholen. Ik heb nooit beweerd dat ongelijkheid op scholen een voorname oorzaak voor de economische ongelijkheid onder volwassenen is. Mijn voornaamste belangstelling is eerder op het ritueel dan op het causale effect van scholen gericht. Leest u hiervoor maar het hoofdstuk ‘Ritualization of ProgressGa naar eind1’. Zoals in ieder gedwongen mytho-poëtisch ritueel houdt het leerproces voor hen die er aan deelhebben het verschil verborgen tussen de mythe waarin zij geloven en de sociale structuur waaraan zij zijn onderworpen. Scholen voeden de mythe van de gelijkheid. Zij injecteren hen, die die mythe zijn toegedaan, onvermijdelijk met het gevoel tot een gegeven leeftijds- en klassegraad te behoren. Het voeden van de idee van gelijkheid van kansen en van het gelijkelijk deelhebben aan de vorm van sociale produkten is een van de voornaamste doelstellingen van alle maatschappijen die het schoolsysteem hebben aangenomen. Zij schrijven alle hun burgers een gedwongen competitie voor in het beklimmen van een educatief-consumptionele ladder zonder einde. Hoe hoger iemand op deze ladder stijgt - en hoe meer men mag aannemen dat men heeft ‘geleerd te leren’ - hoe kostbaarder het voor de gemeenschap wordt zijn studie voor een jaar te verlengen. Alle maatschappijen die de initiatie door middel van de school in hun systeem hebben opgenomen, creëren een piramide van gewaarmerkte klassen of educatieve consumenten. De vroegere ‘dropout’, die geïdentificeerd wordt als de educatieve niet-consument, wordt een economische paria. De aanvaarding van het schoolsysteem is dan ook gelijk aan de erkenning van een maatschappij waarin de mensen geklassificeerd worden overeenkomstig de economische kracht of educatie waarover zij beschikken. Zo lang zij in de waarde van gestandaardiseerde educatie, manipulatie, sociale conditionering of socialisering geloven, blijven zij blind voor de tegenstelling tussen mythe en socio-economische structuur. Natuurlijk (1) weerspiegelen, (2) versterken en (3) reproduceren scholen de specifieke klassemaatschappij waarin zij tot stand zijn ge- | |
[pagina 213]
| |
bracht. Zij doen dit onafhankelijk van wat zich afspeelt tussen onderwijzer en leerling, geheel bij de gratie van wat ik hun ‘verborgen leerplan’ heb genoemdGa naar eind2. Maar wat belangrijker is, is dat zij die geloven in de noodzaak van gespecialiseerd en geïnstitutionaliseerd onderwijs voor iedereen, door het leerproces blind zijn gemaakt voor de onvermijdelijke klassekenmerken van iedere zich uitbreidende industriële maatschappij. Wat dit betreft zijn al mijn pogingen om de door u genoemde Jencks en zijn collega's (met name Herbert Gintis) in een dialoog te betrekken, tot nu toe vruchteloos geweest.
William I. Thompson (York-Universiteit) heeft het idee dat uw studie De-schooling schools, meer gericht is op het afbreken van de autoriteitGa naar eind3 van scholen of onderwijzers als vervanging van ouders, dan dat u zich hierin regelrecht bezig houdt met hoe het realiteitsbewustzijn te wijzigen of eerder te versterken. Ik ben niet op de hoogte van Thompson's kritiek. Ik beantwoord uw vragen nadat ik vier maanden lang geen contact heb gehad met Westerse publikatiesGa naar eind4. Ik kan daarom ook slechts ingaan op wat in uw vraag besloten ligt. Het gaat mij juist om die niet vertroebelde visie op de werkelijkheid. Ik heb mij op scholen geconcentreerd omdat van de verschillende industriële produktiesystemen het onderwijssysteem het beste voorbeeld bood om die illusies te ontmaskeren die wij er met betrekking tot andere werkende krachten op na houden. Dit is zo omdat zij tot voor kort dienst deden als de heilige koeien van de geïndustrialiseerde maatschappij. Ik betoogde dat als het mogelijk zou zijn het brandpunt op de illusies over het onderwijs te richten, het eveneens mogelijk moest zijn de illusies over vervoer, huisvesting of medische zorg uit de blinde vlek van de geïndustrialiseerde verbeelding te halen. In 1970 zijn we bij cidoc in staat geweest aan te tonen dat: 1. Universele vorming door gedwongen onderwijs niet uitvoerbaar is. 2. Alternatieve methoden voor het bevorderen van universele vorming meer uitvoerbaar en minder acceptabel zijn. Op vele gebieden staan nieuwe onderwijssystemen op het punt traditionele scholen te vervangen. Nieuwe systemen die in potentie effectiever zijn in het manipuleren, conditioneren en uitbuiten van mensen, dan de traditionele schoolsystemen van de laatste veertig jaar zijn geweest. Zij zijn ook betrouwbaarder wanneer het gaat om het conditioneren van mensen voor een leven in een kapitalistische economie. Zij zijn dan ook aantrekkelijker voor de leiding van onze maatschappijvormen, verleidelijker voor de bevolking en inwendig destructiever voor de fundamentele menselijke waarden. 3. Een maatschappij die een hoog niveau van gedeelde kennis voorstaat (in tegenstelling tot een hoog niveau van geplande conditionering) moet beslist pedagogische grenzen stellen aan de fundamentele parameters van de industriële groei. Deze analyse van het onderwijs leidde ons tot het inzicht dat de massa-produktie van onderwijs een voorbeeld stelde voor andere industriële | |
[pagina 214]
| |
ondernemingen: ieder verleent een dienst, ieder is georganiseerd als een openbaar nutsbedrijf, en ieder beperkt resultaten tot het fundamenteel noodzakelijke. Onze aandacht ging in de eerste plaats uit naar gedwongen ziekteverzekering en naar openbare transportsystemen die eveneens de neiging hebben dwingend te worden als het verkeer boven een bepaalde snelheid uitkomt. Wij ontdekten dat de industrialisering van ieder willekeurig dienstverlenend bedrijf destructieve neveneffecten heeft, die analoog zijn aan de ongewenste secundaire resultaten, die wij immers kennen van de overproduktie van goederen. Wij werden toen dan ook geconfronteerd met een reeks van niet te ontkomen beperkingen aan de groei van de dienstverlenende sector, overeenkomend met de beperkingen die inherent zijn aan de industriële produktie van tastbare goederen. Wij kwamen tot de conclusie dat de grenzen aan de groei slechts juist geformuleerd kunnen worden als zij zowel toepasbaar zijn op goederen als op diensten, wanneer deze tenminste op industriële wijze worden geproduceerd. Verre van mij in de eerste plaats bezig te houden met het afbreken van de autoriteit van scholen of onderwijzers als surrogaatouders, heb ik consequent het voorbeeld van de scholen gehanteerd om een nieuw bewustzijn met betrekking tot de tegenstrijdigheden van iedere vorm van gedwongen consumptie van industriële produkten aan te kweken.
Jean Piaget en B.F. Skinner schijnen ernstig van mening te verschillen over het programmering van kinderen, Piaget verwerpt Skinner's controlemaatregel als middel om het kind voor de toekomst te conditioneren. Piaget meent dat achtergrond en milieu in hoge mate het tempo bepalen waarin het kind leert; vorderingen zouden niet te snel moeten worden gemaakt; alle kinderen moeten begripsfasen doormaken; het vermogen tot ontwikkelen zou voortdurend benut en getest moeten worden om te voorkomen dat de intellectuele groei geblokkeerd wordt. Onderwijspsychologen concentreren zich gewoonlijk op de processen die ten doel hebben jonge mensen in te wijden in de maatschappij waarin wij leven. Het ging mij erom het evidente te onderstrepen. Het is onmogelijk mensen voor een menselijk leven in een onmenselijke maatschappij te conditioneren. Mijn voornaamste zorg geldt niet het nieuwe ‘onderwijs’ maar de noodzakelijkheid van negatieve planningscriteria die een wereld binden waarin mensen effectief zullen kunnen leren. Ik houd mij meer en meer bezig met het ontwerpen van het concept van een multimensionaal evenwicht van het menselijk leven, dat zou kunnen dienen als een raamwerk voor het evalueren van de relatie van de mens tot zijn werktuigen. Ik geloof dat het in meerdere van de vele dimensies van dit evenwicht mogelijk is een natuurlijke schaal te onderscheiden. Als een onderneming voorbij een bepaald punt op deze schaal groeit, frustreert hij eerst het bereiken van het doel waarvoor hij ontworpen was, om vervolgens al gauw een bedreiging voor de maatschappij zelf te worden. Deze schalen moeten geïdentificeerd worden, en de parameters van het menselijk streven, waarbinnen het menselijk leven mogelijk blijft, moeten worden onderzocht. Ik geloof dat de onderwijs- | |
[pagina 215]
| |
psychologie ons richtlijnen kan verschaffen voor het identificeren van enkele van deze schalen, en bovendien concepties kan leveren die van nut kunnen zijn voor het in de ban doen van organisatie-, produktievormen en werktuigen die het psychologisch milieu ondoordringbaar, geheim en verboden houden.
Zou men kunnen zeggen dat, waar Aurelio Peccei en de Club van Rome pogingen in het werk stellen om de top van de maatschappij te hervormen, om leiders en wetenschapsmensen te laten inzien dat vanwege de grenzen aan de groei de planeet in gevaar is, uw werk gericht is op pogingen revolutionaire veranderingen te bewerkstelligen aan de basis van de bourgeoismaatschappij zélf? Peccei, Forrester en Meadows hebben een belangrijke dienst verleend door via hun inspanningen een groot aantal mensen in te lichten over de onvermijdelijke grenzen aan de groei van de goederenproduktie. Zij hebben het klaarblijkelijke aangetoond. Ik zou hun inzicht graag willen helpen complementeren door het onderstrepen dat een analoge inherente grenzen-aan-de-groei ook in de dienstensector bestaan. (Zie tweede vraag.) Naar mijn mening vormen de specifiek ecologische grenzen aan de groei in de goederensector slechts een onderdeel in een bredere reeks van multidimensionale grenzen aan de allesomvattende institutionalisering van waarden. De maatschappij kan vernietigd worden als verdere groei het milieu vijandig maakt, als hij het vrije gebruik van de natuurlijke vermogens van de leden van de maatschappij vernietigt, als hij mensen van elkaar isoleert en ze in een door mensenhand vervaardigde schelp opsluit, als hij het weefsel van de gemeenschap ondermijnt door sociale polarisatie en versplinterende specialisatie te bevorderen, of als een kankerachtige acceleratie sociale veranderingen afdwingt in een tempo, dat wettelijke, politieke en culturele precedenten als leidraad voor algemeen erkende procedures in het heden onmogelijk maakt. Werktuigen die een dergelijk effect hebben kunnen niet getolereerd worden. In dit stadium van groei is het voor iedere inspanning irrelevant of een onderneming in naam bezit is van individuen, maatschappijen of staten, omdat geen leiding in staat is een dergelijke onderneming dienstbaar te maken aan een sociale doelstelling.
Hoe ziet u de toekomst in de komende twintig jaar? Met name met het oog op de schijnbaar steeds breder wordende kloof tussen de rijke en de arme volkeren. Ik geloof dat alleen de demythologisering van de wetenschap, het in ere herstellen van de normale taal en het herstel van de fundamentele procedures ons kunnen helpen bij het inperken van de institutionele groei. Dit kan alleen bereikt worden door een omkering van de huidige politieke doelstellingen. Deze zijn gewoonlijk gericht op het doen toenemen van de totale produktie van een sociaal systeem en op de gelijke verdeling van het produkt. Deze bezorgdheid om de gerechtvaardigde | |
[pagina 216]
| |
verdeling moet gecomplementeerd worden met inzicht in de noodzaak van een gerechtvaardigde inspraak. Een gelijke claim op de produkten van de maatschappij zal gecomplementeerd moeten worden door de zorg om een gelijke distributie van de controlemiddelen over de nieuwe energieën waarover wij nu kunnen beschikken. Zelfs als dit tot het besef zou leiden dat een gerechtvaardigde inspraak een maatschappij noodzakelijk zou maken met een radicaal beperkte energieconsumptie. In mijn volgende boek, Tools for conviviality tracht ik op dit probleem nader in te gaan. |