Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 200]
| |
Maurice StrongMaurice Strong werd door de voormalige secretaris-generaal van de u.n.o. U Thant in november 1970 benoemd tot secretaris-generaal van de u.n.c.h.e (United Nations Conference on the Human Environment) benoemd. Hij leidde de eerste wereldconferentie over het milieu in Stockholm van 5 tot 16 juni 1972. Bent u het met het Rapport van de Club van Rome eens dat de regeling van de mondiale groei het dringendste probleem van onze tijd is? Dat is inderdaad een van de fundamentele aspecten van het probleem waar de mensheid op het ogenblik mee geconfronteerd wordt. Volgens mij niet alleen om een aantal van de redenen die in het Rapport van de Club van Rome worden besproken, maar waarschijnlijk en in de allereerste plaats omdat de mens een belangrijke tweesprong in zijn ontwikkeling heeft bereikt. De toekomst van de mensheid is thans afhankelijk van de acties die de mens zelf onderneemt.
Gelooft u niet dat het absoluut van essentieel belang is dat de regeringen hun verantwoordelijkheden jegens het milieu politiek erkennen? Ik geloof dat het Rapport van de Club van Rome zijn belang niet in de eerste plaats ontleent aan de specifieke conclusies waartoe het besluit, maar aan de wijze waarop het ons ertoe aanzet om meer na te denken over de problemen die erin worden behandeld. Het Rapport van de Club van Rome heeft een belangrijke bijdrage geleverd, juist omdat het vele mensen, en met name leidende figuren, ertoe heeft gebracht om zich bezig te houden met het fundamentele probleem van deze tijd, namelijk hoe de mens de eerste hoogontwikkelde technologische beschaving en de vermenigvuldiging van complexe onderlinge afhankelijkheden gaat bestuderen. Het Rapport heeft ons er in uiterst simpele bewoordingen op gewezen dat dit fysische systeem van afhankelijkheden werkelijk mondiaal is, dat het ook mondiaal gezien moet worden, en als een mondiale eenheid benaderd en bestuurd moet worden. Vergelijkt u dat eens met de instellingen waarmee de mens de processen van zijn ontwikkeling in feite probeert te beheersen! Deze zijn duidelijk fragmentarisch, duidelijk nationaal, en duidelijk ongeschikt voor het beheer van de wereld als geheel. Anders gezegd: het feit dat | |
[pagina 201]
| |
het Rapport van de Club van Rome de mensen ertoe heeft gebracht om deze problemen te bestuderen, is een van de belangrijkste bijdragen van het boek. Het hele idee van grenzen aan de groei ondersteunt het denkbeeld van StockholmGa naar eind1, namelijk dat de mens in toenemende mate behoefte heeft aan economische, sociale en politieke instrumenten om de nieuwe vormen van onderlinge afhankelijkheid aan te pakken. Een tweede punt waarop het Rapport van de Club van Rome volgens mij een belangrijke bijdrage heeft geleverd, is dat van de methodologie, vooral door het feit dat de hierin beschreven studies gebaseerd zijn op de nogal eenvoudige premisse dat deze nieuw ontdekte onderlinge afhankelijkheden gecompliceerd zijn. Zonder het modernste technologische instrumentarium, zoals bijvoorbeeld computer en computer-modeltechnieken, is het uiterst moeilijk om inzicht te krijgen in de manier waarop deze afhankelijkheden te werk gaan; hoe oorzaken en gevolgen die in vele gevallen door dimensies van ruimte en tijd gescheiden zijn en niet met onze normale meetinstrumenten onderzocht kunnen worden, nu precies met elkaar in verband staan, en hoe wij dergelijke uitkomsten kunnen gebruiken om de loop van onze toekomstige ontwikkeling te bepalen. De samenstellers van het Rapport van de Club van Rome waren bovendien zelf de eersten om te erkennen hoe primitief het begin was wat zij hadden gemaakt.
U weet dat Tinbergen en Linnemann in Rotterdam aan een tweede model bezig zijn. Inderdaad. Dat is eveneens een uitbreiding van het oorspronkelijke model van professor Forrester en Dennis Meadows. Ik heb het genoegen gehad dat model vanaf het allereerste begin te volgen. Ik vond het zeer intrigrerend en uitermate interessant en nuttig. Zelfs de ontwerpers ervan erkenden dat het niet meer dan een begin was.
Gelooft u op grond van uw ervaringen in Stockholm dat de ontwikkelingslanden Japans waarschuwing nodig hebben: doe niet wat wij hebben gedaan, groei niet zonder planning, laat zo'n krankzinnige en overmatige explosie van technologische en economische groei niet zonder grondig overleg toe. Ik geloof dat wij ons in Stockholm voor het eerst bezig zijn gaan houden met een aantal zéer fundamentele vraagstukken op langere termijn, waarnaar studies als het Rapport van de Club van Rome ook verwijzen. Bijvoorbeeld: hoe kunnen wij onze aanpak van de mondiale groei min of meer in evenwicht brengen. Hoe kunnen wij een situatie scheppen waarin twee derde van de wereldbevolking, welke over een groot deel van het totale aardoppervlak en de natuurlijke hulpbronnen beschikt, in de technologische beschaving zal worden opgenomen. Op het ogenblik lijdt het geen twijfel dat de technologie, die de mens niet alleen een nieuw vermogen tot creatieve groei heeft gegeven, maar ook enorme potentiële mogelijkheid tot zelfvernietiging, voornamelijk in handen is van hooggeïndustrialiseerde mogendheden. Omdat de beheersing van technologie en wetenschappelijke kennis in de huidige | |
[pagina 202]
| |
wereld het belangrijkste machtsmiddel vormt, moeten wij een aanzienlijk betere methode vinden om die macht te gebruiken en te verdelen. Wij moeten een veel rationelere basis zoeken voor het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in de wereld.
Gelooft u werkelijk in de mogelijkheid dat de industriestaten ooit de rijkdommen en de hulpbronnen van de wereld op een rechtvaardige manier met de ontwikkelingslanden zullen delen? Ik geloof niet dat wij de illusie moeten koesteren dat zoiets uit een of ander mondiaal meesterplan of uit de creatie van supranationale organen kan voortkomen. Als het Rapport van de Club van Rome, wat het groeiend tekort aan natuurlijke hulpbronnen betreft, gelijk heeft, krijgen de ontwikkelingslanden die over een groot deel van de hulpbronnen beschikken, bij hun onderhandelingen met de rijke naties sterke troeven in handen. De olieproducerende landen die in de o.p.e.c. zijn samengevoegd, hebben aangetoond dat de beschikking over een steeds schaarser wordend artikel tegenover de afnemers van hun produkten inderdaad een zeer sterke troef kan zijn. Ik zie mijzelf graag als een idealist, maar ik geloof daarom nog niet dat de wereld hervormd kan worden via simpele supranationale processen en langs de weg van een plotselinge, algemene bekering tot een idealistische opvatting zal komen over de relaties die de mens met zijn medemens moet onderhouden. Ik geloof dat zo'n hervorming in de allereerste plaats voort moet vloeien uit een besef, dat de nieuwe onderlinge afhankelijkheden die de hoogontwikkelde technologische beschaving gecreëerd heeft, het eenvoudigweg noodzakelijk maken dat wij meer met elkaar gaan samenwerken, ons meer om elkaar gaan bekommeren en meer met elkaar zullen delen dan wij vroeger ooit hebben gedaan. Dat zal voor het voortbestaan van ons allen absoluut een vereiste zijn. Dat moet ons fundamentele gemeenschappelijke uitgangspunt zijn. In de tweede plaats zijn er de steeds groter wordende problemen van rijke landen en het groeiend tekort aan natuurlijke hulpbronnen, waardoor de ontwikkelingslanden een nieuwe mogelijkheid krijgen om hun invloed te versterken. Zij kunnen deze situatie op een creatieve en constructieve manier benutten om hun onderhandelingspositie verder te versterken, zodat de verschrikkelijke wanverhouding van op het ogenblik tot op zekere hoogte kunnen worden rechtgetrokken.
Geen van de rijke landen is nog aan éen procent van het bruto nationaal produkt voor hulp aan arme landen toegekomen. Wij zullen moeten leren inzien dat de traditionele aanpak van de ontwikkelingshulp voor een deel belangrijker zal moeten worden gewijzigd. Als wij naar de samenleving op nationaal niveau kijken, zien wij dat liefdadigheid nooit een duurzame basis voor de verhouding tussen arm en rijk is geweest. Op nationaal niveau zijn de projecten die op een al of niet verplichte vorm van filantropie gebaseerd waren, dan ook snel vervangen door een aanzienlijk objectiever en onpersoonlijker systeem van welvaartsverdeling. De projecten voor ontwikkelingshulp vormen slechts | |
[pagina 203]
| |
een eerste begin van een zelfde proces op internationale schaal. Wij moeten daarom dan ook naar een internationaal systeem toe dat overeenkomt met het soort systeem dat vele landen al op nationale schaal bezitten, en dat een veel onpersoonlijker en objectiever mechanisme bevat om iedereen gelijke kansen te geven en de welvaart op een rechtvaardiger manier te verdelen. Projecten voor internationale hulpverlening moeten wij zien als een eerste begin van een dergelijke ontwikkeling op wereldschaal. Dat is de reden waarom ik zo sterk geloof dat de politieke en economische invloed die ontwikkelingslanden kunnen laten gelden, een van de sleutels is die tot een evenwichtiger ontwikkelingspatroon en een rechtvaardiger verdeling van de kansen en de rijkdommen in de wereld kunnen leiden. Ik bedoel daarmee niet dat dit noodzakelijkerwijs tot een open conflict moet leiden. Maar als men weer aan de nationale samenleving denkt: pas toen de armen zich door het kiesrecht en andere middelen, zoals sociale en politieke actie, bewust werden van hun eigen macht en leerden hoe zij die moesten gebruiken, konden zij enige werkelijke en duurzame verbetering in hun maatschappelijke positie brengen. Hetzelfde geldt voor elke andere samenleving. Pas wanneer de arme naties een beter inzicht in hun eigen mogelijkheden hebben gekregen, niet alleen inzicht in hun eigen macht, maar ook in hun eigen verantwoordelijkheden, zullen zij in staat zijn om met de industriestaten aan de onderhandelingstafel te gaan zitten en hun voordelen maximaal uit te buiten. Alleen door dergelijke processen kunnen wij tot een betere verdeling van kansen en rijkdommen komen.
Welke ontwikkeling is er sedert de Conferentie van Stockholm met Earth Watch, uw lievelingsproject geweest? Earth Watch bevindt zich in zijn allereerste stadium. Earth Watch zal een groot aantal instellingen overal ter wereld samenvoegen, zoals instellingen en wetenschappelijke centra die gegevens, die informatie en evaluaties zullen verschaffen, waardoor niet alleen de mensen die de beslissingen van mondiaal belang nemen, maar ook de mensen die deze beslissingen moeten ondergaan, een beter inzicht kunnen krijgen in de belangrijke consequenties die deze besluitvorming voor de wereld heeft. De conferentie in Stockholm heeft ons opdracht gegeven om Earth Watch op te richten. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (1972-1973) heeft ons de fondsen verschaft waarmee wij ons werk kunnen verrichten.
U zei zojuist: ‘Ik ben een idealist.’ Toen u dertien jaar oud was, liep u van huis weg. U bent een tijdlang pelsjager geweest. Daarna bent u in snel tempo opgeklommen tot president-directeur van een van de grootste Canadese ondernemingen. Nu verricht u deze zuiver humanitaire taak in het belang van de mensheid in haar geheel. Wat bracht u ertoe om uw machtige positie in de financiële wereld op te geven en u verder aan het belang van de wereld te gaan wijden? In de allereerste plaats moet ik zeggen dat ik mijn huidige werk om | |
[pagina 204]
| |
een nogal egoïstische reden verricht, namelijk omdat ik het prettig vind. Het geeft mij véel voldoening om op een terrein te werken dat ik uitermate belangrijk vind. Toen ik nog aan het bedrijfsleven verbonden was, maakte ik eens een analyse. Ik keek om mij heen, en kwam tot de conclusie dat succes in zuiver materieel opzicht, in zuiver economisch opzicht, alleen bepaalde personen voldoening kan geven, maar de maatschappij als geheel absoluut niet. Het helpen van zo'n groot aantal maatschappijen is een veel opwindender taak. Het is een oneindig veel grotere uitdaging. In laatste instantie is het misschien wel veel nuttger dan het besturen van een klein deel van de maatschappij dat zich dikwijls uitsluitend bezighoudt met het streven naar materiële verworvenheden. Ik moet zeggen dat ik deze taak aanvaard heb omdat ik er zeer veel genoegen aan beleef. Waarschijnlijk is dat de meest zelfzuchtige reden die men zich kan bedenken.
Het zou te hopen zijn dat andere industriëlen in de wereld uw voorbeeld zullen volgen, en materiële voordelen doortrekken naar maatschappelijke voordelen, naar voordelen die de maatschappij en de wereld in haar geheel ten goede zullen komen. Dank u. Ik ben inderdaad ook sterk beïnvloed door het voorbeeld van anderen. Ik zou daarbij nog willen aantekenen dat er veel mensen in de zakenwereld zijn van wie ik weet dat zij er net zo over denken als ik, die mij benijden omdat ik de kans heb gekregen om mijn belangstelling ook tot uiting te brengen, een kans die vele anderen nooit hebben gehad. In dat opzicht heb ik geluk gehad. Maar, bekijkt u het eens op een heel eenvoudige manier. Ik heb vijf kinderen. Op een gegeven moment bereikt men in zijn leven een punt waarop men naar de toekomst kijkt en zich afvraagt of men zijn kinderen iets nuttigs en duurzaams kan nalaten. Als men daarbij alleen in termen van bankrekeningen en aandelenbezit denkt, bouwt men zich een huis op drijfzand. Als men zijn kinderen iets in die zin nalaat, vertrouwt men hen tegelijkertijd toe aan een maatschappij, waarin materiële zaken langzaam maar zeker, of misschien zelfs wel heel snel, in een diep moeras van sociaal verval en degeneratie verzinken. Wij kunnen er niet meer van uitgaan dat wij onze gezinnen welverzorgd achterlaten, als zij een vette bankrekening op hun naam hebben staan. Wij zijn verplicht een vitaler, een veel dynamischer samenleving voor de komende generaties op te bouwen. |
|