Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 194]
| |
Edward T. HallEdward T. Hall is professor in de antropologie aan de North Western-universiteit in Evanston, Illinois, waar hij tevens doceert aan de Graduate School of Management, in de theorie van organisatie. Hij is gastdocent geweest aan de Harvard-universiteit, de Washington School voor Psychiatrie en was van 1950 tot 1955 directeur van het Point Four Training Program van het Amerikaans ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij leidde toekomstige Amerikaanse ambtenaren en technici op om in het buitenland positieve contacten te kunnen leggen. U heeft in The Silent LanguageGa naar eind1 geschreven dat elk levend wezen, van de bacterie tot de mens zelf, een fysieke grens bezit die het van de externe omgeving afscheidt. U legde er de nadruk op dat van elk organisme kan worden vastgesteld waar het begint en waar het eindigtGa naar eind2. Het Rapport van de Club van Rome is een poging om te ontdekken tot welk punt de mens de omgeving kan exploreren, kan vernietigen, tot hoever hij de hulpbronnen kan uitputten - met andere woorden, een poging om een begin te maken met een rationeel beheer van de aardbol. Zeker, ook van onze planeet kan de grens worden vastgesteld. In The Silent Language had ik het over de verhoudingen tussen culturen, niet over de aardbol als geheel. Het ligt volkomen voor de hand dat men moet zeggen dat men met bacteriën begint, en met de aarde eindigt. De reden waarom ik bacteriën en mensen in éen adem noemde, was dat de mensen weleens vergeten dat zij altijd in de eerste en laatste plaats levende biologische organismen zijn, en dat zij uiteindelijk moeten gehoorzamen aan de wetten van het universum. Wanneer men de wetten van het universum overtreedt, doet men dat op eigen risico. Het probleem waarmee de mens op het ogenblik geconfronteerd wordt, is dat hij onvermijdelijk geneigd is om zijn bereik te verwarren met hetgeen bereikt wordt, anders gezegd. Hij verwart zijn bereik met de werkelijkheid. Daarom moet men de mens terugbrengen naar het punt waarop hij zichzelf als levend wezen begint te ervaren. Wat wij op 't ogenblik met het milieu doen zou onmogelijk zijn, als wij niet iets van onze menselijkheid hadden prijsgegeven. Wat het Rapport van de Club van Rome betreft: het idee om vast te stellen waar die grenzen liggen is duidelijk niet alleen nuttig, het is van essentieel belang. Jammer genoeg is het Rapport bekritiseerd omdat het aantal afhankelijkheden dat er in werkelijkheid bij betrokken is, complexer is dan uit de studie zou blijken. Voor zover ik weet zullen de mensen van m.i.t. de eersten zijn om dat toe te geven. Maar men moet ergens een begin maken. Ondanks dat | |
[pagina 195]
| |
moeten wij ook het brein van de mens onderzoeken, want dat is nog steeds verreweg de beste computer die er ooit geconstrueerd is.
De mens heeft zijn territorialiteit tot een bijna ongelooflijke omvang uitgebreid. Wij staan tegenover ruimte ongeveer op dezelfde manier als tegenover sex: wij praten er niet over. Ik heb de indruk dat u zou willen dat de mens, nu hij naar de ruimte vlucht, zichzelf, zijn menselijkheid herondekt. Dat is erg belangrijk wat u daar zegt. Wij kunnen ontsnappen in de ruimte. Wij kunnen ook met dingen, met speelgoed spelen. Daarin steekt op zichzelf niets kwaads. Maar de mens is een complex wezen. Zoals u al suggereerde, gebruikt hij dat speelgoed soms om de fundamentele menselijke vraagstukken hier op aarde uit de weg te gaan. Toch hoeft dat niet altijd zo te zijn. Een van de neveneffecten van de reis naar de maan was, dat de mens voor de eerste keer een blik op de aarde sloeg en besefte hoe klein deze wel was. Wat ons weer brengt naar het punt waarover wij het zoëven al hadden: de aarde is begrensd. Het is voor de mens moeilijk om in te zien dat het systeem waarmee hij te maken heeft niet oneindig is, dat het een teer en broos ding is, waarmee hij uiterst voorzichtig moet omgaan. In zekere zin is het net een bloem. Ik bedoel daarmee dat het met zorg en met veel liefde gekoesterd moet worden. Helaas zijn wij nog niet zover. Laten wij hopen dat daar verandering in zal komen voordat wij het ecosysteem van de aarde vernietigd zullen hebben.
U kent Thomas Wolfe's beroemde uitspraak: ‘het zekerste middel tegen ijdelheid is eenzaamheid’. Niemand zou willen ontkennen dat het waarde heeft om alleen te kunnen zijn, maar de mens krijgt steeds minder kans om het ooit zover te brengen. Om dat onderwerp te behandelen heb je een heel boek nodig. Mijn boek The Hidden Dimension behandelt éen aspect van dit uiterst complexe onderwerp. Uiteraard heeft de mens er behoefte aan om van tijd tot tijd alleen te zijn. Maar er zijn verschillenen in de manier waarop mensen die behoefte tot uiting brengen, iets wat niet altijd overal wordt begrepen. Wil een upper-class Engelsman bijvoorbeeld alleen zijn, dan houdt hij gewoon op met praten. De medebewoners van zijn huis worden geacht te begrijpen dat hij niet gestoord wenst te worden. Een Duitser trekt zich daarentegen terug, en doet de deur achter zich dicht, een dikke deur, een dubbele deur zelfs. Een Duitser heeft deuren en muren nodig om het geluid buiten te houden. Deze twee typen mensen heb ik ‘screen dependent’ en ‘screen independent’ genoemd. Sommige mensen hebben een ‘screen’ nodig. Zo zijn ze grootgebracht. Dat geldt ook voor uw landgenoten. Vandaar het probleem van de moderne architectuur en de manier waarop men tegenwoordig huizen bouwt. Deze zijn te goedkoop, zij zijn niet solide genoeg. Geluid dringt door de muren heen, en de mensen zijn niet meer alleen in hun eigen huis. Dit kan een ernstig probleem vormen, en tot grote spanningen leiden. | |
[pagina 196]
| |
Een landgenoot van u, de kinderarts Ph. H. Fiedeldij Dop, heeft zich verdiept in de ontwikkeling van de kinderen, grootgebracht in moderne flats. Uit een onderzoek onder leiding van prof. W.J. BladergroenGa naar eind3 was gebleken dat ouders, in de hogere lagen van de hoogbouw, hun kinderen niet meer met blokken lieten spelen omdat de benedenburen hinder konden ondervinden van de vallende blokken. Zelf had hij opgemerkt dat kinderen, door de slechte geluidsisolatie, hun boosheid niet mochten uiten en geen lawaai mochten veroorzaken. Aldus ingeperkt kunnen jonge kinderen zich niet ontwikkelen: zij moeten te veel verboden worden. De oorzaak ligt in de constructie van de flatwoning.
Is dit niet een nare zaak, die, eigenlijk gemakkelijk te voorkomen is? Dr. Fiedeldij Dop bleef van mening dat de motorische ontwikkeling de basis is waarop verdere ontwikkeling mogelijk wordt. Jonge kinderen moeten kunnen springen en klimmen. Bij het leren gebruiken van de spieren leer je afstanden vast te leggen, ontwikkel je een ruimtelijk beleven. Daarop berust - in combinatie met het stapelen van blokken - de basis voor het rekenen. Bij een onderzoek, eveneens op initiatief van professor Bladergroen,Ga naar eind4 werd in de eerste vier klassen van de lagere scholen een rekenonrijpheid vastgesteld van 30% van de leerlingen. Hierbij ging het niet alleen om kinderen uit de hoogbouw: ook kinderen uit de oude buurten krijgen tegenwoordig te weinig kans om te spelen. Bij een telefonisch contact met de schrijver van dit boek antwoordde dr. Fiedeldij Dop dat hij kort geleden een scriptie ontving van de Rijksuniversiteit van UtrechtGa naar eind5, waaruit bleek, dat in een zorgvuldig ontworpen nieuwe wijk van Utrecht - waarin ook goede hoogbouw was toegepast - de moeders verklaard hadden dat zij, zonder enig bezwaar, hun kinderen met blokkendozen lieten spelen. Het kan dus beter en het hoeft geen kapitalen te kosten, mits men tijdig - dus bij de bouw - ervoor zorgt dat wij niet meer bij elkaar op schoot wonen. Maar het alleen-zijn is een gecompliceerde zaak. In de eerste plaats is het cultureel gebonden. In een Arabisch land wordt iemand die alleen wil zijn voor krankzinnig gehouden. Wanneer een Arabier naar zijn kamer gaat en de deur afsluit, vragen de anderen zich af of zij geen psychiater moeten laten halen. Er is een Arabisch gezegde dat stelt, dat een paradijs zonder mensen een hel is. Ik nam Arabieren een keer interviews af over het gebruik dat zij van hun leefruimte maakten. Ik vroeg: ‘Waar gaat u heen wanneer u alleen wilt zijn?’ waarop ik antwoorden kreeg als: ‘Wie wil er nou alleen zijn?’ of ‘Wie wil er nou gek zijn?’ Het is dan ook afhankelijk van de cultuur, en van wie men is.
Ik denk aan een uitspraak van Nietzsche: ‘Wij bezitten kunst om niet aan de waarheid te sterven.’ U hecht veel belang aan kunstenaars. U schreef trouwens dat de kunstgeschiedenis tien keer zo long is als de geschreven geschiedenis. U bent van oordeel dat men veel kan leren van de manier waarop kunstenaars de wereld zien. | |
[pagina 197]
| |
Dat is evenmin een eenvoudige kwestie. De eerste rotsschildering was kunst. De eerste kunst dateert van tenminste veertigduizend jaar geleden, terwijl de vroegste geschriften ongeveer vier- of vijfduizend jaar oud zijn. Ik kan mij een wereld zonder kunst niet voorstellen. Ik kan mij niet voorstellen hoe ik zonder kunst zou kunnen leven. De reden waarom ik mij met kunst bezighoud is dat ik het prettig vind, en daarnaast, omdat ik zoveel van mijn schilderijen heb geleerd. Rembrandt was in zijn tijd een revolutionair schilder. Omdat waarneming in verband staat met de manier waarop de mens ruimte ervaart, heb ik een studie gemaakt van een aantal kunstenaars, waaronder Rembrandt. Wanneer men Rembrandt's schilderijen bestudeert, kan men zien hoe het netvlies de wereld waarneemt. Zoals u ongetwijfeld weet zijn er in zijn schilderijen meestal een, twee of drie plaatsen die erg scherp en duidelijk zijn. Wanneer men zijn oog op een van die plaatsen vestigt en de juiste afstand van het schilderij weet te vinden, vervagen de contouren op precies dezelfde manier als waarop de scherpte van het gezichtsveld vervaagt als men van het middelpunt naar de rand gaat. Wanneer men de juiste manier heeft gevonden om naar Rembrandt's schilderijen te kijken, worden zij driedimensionaal. Het lijkt alsof zij echt zijn. Wanneer men zijn oog op zo'n scherpe plaats vestigt, en men zijn blik niet laat afdwalen, lijkt het of het tafereel dat Rembrandt schilderde bij u in de kamer is. Zoals men daaruit kan concluderen, had Rembrandt een diepgaande belangstelling voor de manier waarop de mens ziet. De andere schilders van zijn tijd gehoorzaamden veel meer aan de heersende regels. Neem Mondriaan. Men krijgt een totaal ander beeld. Men zou denken dat een werk van Mondriaan alleen maar een reeks lijnen bevat, maar de zaak ligt dieper. Mondriaan draagt ertoe bij om het visuele deel van de hersens in kaart te brengen. Wij hebben dat ontdekt uit recente studies over de visuele hersenschors. Deze ziet in de allereerste plaats contouren. Stelt u zich eens voor hoe het zou zijn wanneer men geen contouren zou kunnen zien. Men zou overal tegenaan lopen, over randen vallen, men zou dingen niet van elkaar kunnen onderscheiden. De visuele hersenschors structureert deze contouren op zo'n manier dat zij als het ware vergroot worden, zodat de mens de geringste beweging in de natuur kan waarnemen. Wat Mondriaan deed zonder iets van hersens af te weten, was het accentueren van contouren. Een andere favoriet van mij is Picasso. Hij was werkelijk een pionier. Wij hebben op het ogenblik een strip in de Verenigde Staten, Miss Peach; zij wordt getekend met beide ogen aan éen kant van haar gezicht, en niemand kijkt er vreemd van op. Het maakt zo'n natuurlijke indruk. Picasso was zijn tijd alleen maar vooruit. Wanneer men alleen maar naar zijn tekeningen en schilderijen kijkt, weet men meestal al hoe hij zich tijdens zijn werk voelde. Hij is zo duidelijk, zo natuurlijk, zo ongedwongen. Hij is als een skiër die zijn hele leven geskied heeft. De ski's zijn geen afzonderlijke voorwerpen meer, zij maken deel uit van zijn lichaam. Hij skiet zonder zich er nog van bewust te zijn wat hij aan het doen is. Hij skiet op dezelfde manier waarop wij praten, voor honderd procent natuurlijk. | |
[pagina 198]
| |
U heeft geschreven dat verschillende rassen en culturen, Arabieren en Amerikanen, verschillende zintuiglijke werelden hebben, verschillende manieren van doen, verschillende gevoelens.Ga naar eind6 Hoe kunnen wij bij het tot stand brengen van een wereldomvattende organisatie, zoals de Club van Rome wil, het model verbeteren in termen van de totaal verschillende culturen die er op de aardbol bestaan? Hoe kunnen deze worden ondergebracht in een studie die zich met de organisatie van een wereldomvattend bestuur bezighoudt? Dat is hetzelfde probleem als dat waarmee het onderwijs tegenwoordig wordt geconfronteerd. Hoe moeten kinderen die ‘anders’ zijn worden aangepakt? Wij hebben ontdekt dat zij bijna allemaal ‘anders’ zijn. Deze kwestie geldt ook voor stadsplanners. Mensen met verschillende zintuiglijke behoeften beginnen dezelfde steden te bevolken. Het probleem dat u opwerpt is, hoe men de planning op verschillende soorten mensen kan afstemmen.
Hoe kunnen systeemdynamici samen met sociale wetenschappers nieuwe variabelen in hun modellen opnemen? Zoals de zaken op het ogenblik staan, schijnt de beroepsnaijver tussen verschillende wetenschapsgebieden, gecombineerd onderzoek naar alle aspecten die de wereld omvat vooralsnog onmogelijk te maken. Ik weet niet hoe men wetenschapsmensen zou moeten aanpakken.
U, antropologen, zouden in het model moeten worden opgenomen. Wij zouden zeker in het model moeten worden opgenomen. Wij zouden met de mensen van m.i.t. moeten samenwerken.
De Nederlander Tinbergen is op het ogenblik aan een tweede model bezig. Maar het is hoogst noodzakelijk dat mensen zoals u bijdragen leveren die in het model zouden kunnen worden opgenomen. Tinbergen zou bijvoorbeeld een van de eersten zijn die in het model zou kunnen worden opgenomen, omdat Forrester en de computerspecialisten van m.i.t. Tinbergen's systemen gemakkelijk kunnen begrijpen. Zijn systemen zijn eenvoudig, en voor alles menselijk. Tinbergen is een prachtig wetenschapsman. Zijn werk is vlekkeloos.
Ik had het over de econoom Tinbergen. Nee, ik bedoel de etholoog Nico Tinbergen. Hij is ook van Nederlandse afkomst, nietwaar? Hij werkt met systemen, met levende systemen. En wanneer wij de ethologen ertoe zouden kunnen brengen met de systeemmensen samen te werken, daarna de psychologen, de sociologen, enzovoort-
Moet het op die manier gedaan worden? Ik zou willen voorstellen om in fases te werken. Men begint altijd met datgene waar men al toe in staat is. Daarna neemt men iets dat een beetje moeilijker is, een beetje ingewikkelder. Wij hebben twee dingen nodig, ideeën en mensen. Wie kan deze samenbrengen? Het is werkelijk | |
[pagina 199]
| |
niet eenvoudig om te zeggen wat het belangrijkste is, omdat op het ogenblik het cliché heer en meester is. Dat is alles wat ik erover wou zeggen.
Ja, maar de wereld wordt geregeerd door politici en zogenaamde staatslieden. Hoe kunnen de wetenschapsmensen, de deskundigen, enige invloed krijgen? Want de wereld heeft mobilisatie van kennis nodig, en geen onzinnige propaganda of botte leugens om aan stemmen te komen. Nu praten wij over de toekomst en over McLuhan's verlengstukken van de mens. Het verlengstuk is de vijand van synthetisch denken. Wij moeten de lineaire functies van de verlengstukken op een of andere manier weten te overwinnen en teruggaan naar de synthese. Dat is de fundamentele revolutie. Wij zijn van een lineair type van denken op weg naar een synthetisch type van denken.
U bent van mening dat het asociale gedrag dat wij om ons heen zien voor het grootste deel niet noodzakelijkerwijs uit kwaadaardigheid, maar uit onwetendheid voortkomt.Ga naar eind7 Wij moeten het hele onderwijssysteem herstructureren, het moet revolutionaire veranderingen ondergaan. Inderdaad, de scholen moeten opgelapt worden. In vele gevallen zal het nodig zijn ze neer te halen, opnieuw op te bouwen en ze in te richten met nieuwe ideeën. Dat zal enige tijd vergen. Wij zouden echter kunnen beginnen met de categorie wetenschapsmensen die bruggen tussen de verschillende disciplines bouwen. Misschien zouden zij een aantal andere geleerden mee kunnen slepen. Ik bedoel, laten wij beginnen met de mensen die verbanden leggen, syntheses tot stand brengen, bereid zijn zich buiten hun eigen vakgebied te begeven. Zelf moet ik mij in de diverse stadia van mijn leven met bijna een dozijn verschillende gebieden bezig hebben gehouden. |
|