Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 188]
| |
Roger RevelleProfessor Roger Revelle is directeur van het Population Institute aan de Harvard-universiteit in Cambridge, Massachusetts. In een gesprek, dat ik onlangs met dr. Philip HandlerGa naar eind1 heb gevoerd, meende hij dat het bevolkingsvraagstuk het ernstigste probleem was, waar de wereld van vandaag mee worstelde. Ik zou willen zeggen, dat de twee belangrijkste gebeurtenissen van deze tijd zijn, ten eerste de zeer snelle groei van de wereldbevolking, die na de Tweede Wereldoorlog op gang is gekomen, en ten tweede, een even opvallend verschijnsel is dat van de urbanisatie, de massale opeenhoping van de bevolking in de steden. Terwijl in het begin van de twintigste eeuw, zeventig jaar geleden, minder dan een kwart van de wereldbevolking in steden woonde, zal dit aantal tegen het eind van deze eeuw zeker meer dan vijftig procent bedragen, misschien zal zelfs wel zestig procent van de wereldbevolking in grote en kleinere steden wonen. Deze twee verschijnselen te zamen vormen ongetwijfeld de opmerkelijkste verandering in de levensomstandigheden van de mensen van de laatste tijd.Ga naar eind2 De meeste natuurkundigen huldigen de MalthusiaanseGa naar eind3 opvatting over het bevolkingsvraagstuk: dat de mensen exponentieel in aantal toenemen tot aan de grenzen, die door de voedselvoorziening of een andere natuurlijke hulpbron gesteld worden. Dat is dan ook de reden dat zij zeer verontrust zijn over het huidige tempo van de bevolkingsgroei. In de eerste plaats moeten wij ons afvragen, wat is waarschijnlijk het maximum aantal mensen, dat de aarde bij onze tegenwoordige technologie en landbouw kan onderhouden, als wij er tenminste van uitgaan dat het voornaamste probleem de voedselvoorziening is, hoewel er natuurlijk ook andere problemen zijn. Als wij alleen naar de mogelijkheden van voedselvoorziening kijken, is de aarde vermoedelijk wel in staat bijna dertigmaal de tegenwoordige bevolking te onderhouden. Het zou mogelijk zijn al die mensen met een fysiologisch voldoend, maar geen erg bevredigend dieet te voeden. Hiermee bedoelen wij, dat, als wij aannemen dat ieder mens tussen de 2000 en 3000 calorieën aan hoofdzakelijk plantaardig voedsel nodig heeft, het ongetwijfeld denkbaar is dat die voedselproduktie kan worden verkregen uit het nu bebouwbare land. Het hoeft niet noodzakelijk gecultiveerd te zijn als het maar in cultuur kan worden gebracht. De totale hoeveelheid grond die wij nu bebouwen is ongeveer 1,75 miljard ha. Deze hoeveelheid kan waarschijnlijk tot 4 miljard ha worden uitgebreid. Niet dat het ‘goed’ zou zijn, maar het zou wel mogelijk zijn.
Waarom zou het niet ‘goed’ zijn? Omdat bijna al het land dat nu nog niet gecultiveerd is, alleen met veel moeite en hoge kosten in cultuur kan worden gebracht. | |
[pagina 189]
| |
Dit zou enorme investeringen vergen. Inderdaad, zeer grote investeringen.
En bestrijdingsmiddelen en kunstmest. Daar zou de aarde nog meer door vervuild raken. Juist, ja. En water, grote hoeveelheden water. Bij de huidige bevolkingstoename duurt het ongeveer honderdvijftig jaar, voor wij dertigmaal de bevolking van nu hebben bereikt. De wereldbevolking verdubbelt nu iedere dertig jaar. Bij dit tempo zou de bevolking in negentig jaar achtmaal groter worden, in honderdtwintig jaar zestien maal en in honderdvijftig jaar tweeëndertigmaal. Voor zover wij kunnen nagaan, zou dit bij onze hedendaagse landbouwtechniek en methoden van voedselproduktie, ongeveer de grens zijn van wat de aarde kan onderhouden. Men kan hiertegen inbrengen en dat doet men ook, dat de voedselproduktietechnieken verbeteren. Wij behoeven niet tot in lengte van dagen van de landbouw afhankelijk te zijn, als wij maar genoeg energie hebben. Dit voert ons naar het dieper liggende probleem, is er genoeg energie beschikbaar? De totale hoeveelheid energie die in fossiele brandstoffen zit zal, bij het thans te schatten energieverbruik, na hoogstens een paar honderd jaar uitgeput zijn. Onder fossiele brandstoffen versta ik steenkool, olie en aardgas. Olieleisteen en oliehoudend zand zijn eveneens vormen van geconcentreerde organische stof in afzettingsgesteenten. Zolang wij van dit soort energiebronnen afhankelijk zijn, zal de beschikbare energie nog maar een paar honderd jaar toereikend zijn. Zowel wat de voedselvoorziening als wat de energiewinning uit fossiele brandstoffen - organische stof in gesteenten - betreft, tekent zich duidelijk een grens af. De andere twee zaken waar de mensen zich zorgen over maken, zijn de voorraad van andere natuurlijke hulpbronnen, zoals ijzer, aluminium, koper, zink, chroom, lood, helium en kwik, en vooral ook over de vervuiling. Als de mensen in de wereld van de toekomst vrijwel allemaal op hetzelfde welvaartspeil zouden leven als dat van West-Europa of van de Verenigde Staten, zou de afvalproduktie van de beschaving zo groot zijn dat wij in ons eigen vuil zouden omkomen. Als men een machinaal of deterministisch model gebruikt kan men daarmee aantonen dat, als de bevolking met een verdubbelingstijd van dertig tot vijfendertig jaar door blijft groeien, er uiteindelijk een grens komt. Op den duur wordt aan de bevolkingsgroei een limiet gesteld door de voedselvoorziening of door de energie of door andere natuurlijke hulpbronnen of door vervuiling. Dit is in wezen de stelling van degenen, die het Rapport van de Club van Rome hebben geschreven en van professor Forrester, die ook het basismodel World Dynamics heeft ontwikkeld. Het komt mij voor dat men zich een paar ernstige vragen moet stellen over deze serie modellen van de aarde. De eerste en meest belangrijke, geloof ik, is deze. Is er enig historisch bewijs, aan de hand van wat we over het menselijk gedrag weten, om aan te nemen dat Malthus werkelijk gelijk had en dat de wereldbevolking door blijft groeien tot aan de grenzen van de voedselvoorziening? | |
[pagina 190]
| |
Het Malthusiaanse Principle on Population is een werktuiglijk begrip. Het komt erop neer dat mensen niet in hun eigen belang handelen, dat mensen automaten zijn en dat zij geen enkele handelingsvrijheid hebben en hulpeloos staan tegenover hun eigen biologische eigenschappen en hun eigen omgeving. Daar is heel weinig historisch bewijs voor aan te voeren. Er zijn daarentegen een heleboel aanwijzingen, dat mensen wel degelijk hun eigen vruchtbaarheid regelen, hun eigen bevolkingsgroei regelen, als zij daar een reden voor zien. Het is nog niet precies bekend door welke krachten of onder welke voorwaarden ze daartoe bewogen worden, maar toch is er het historisch bewijs dat dit het geval is. Uit de jongste geschiedenis blijkt dat in veel van de zogenaamde ontwikkelde landen, niet allemaal, maar vele, waaronder de meeste socialistische landen van Oost-Europa, het Russische en het Oekraïnische deel van de Sowjet-Unie, Noord-Italië, de Scandinavische landen, de Verenigde Staten en Japan, het geboortencijfer in de laatste dertig tot veertig jaar sterk is gedaald. Het geboortencijfer in de Verenigde Staten is nu waarschijnlijk ongeveer gelijk aan het vervangingscijfer, dat betekent dat elke vrouw net genoeg kinderen krijgt om zich voort te planten. Volgens Amerikaanse normen betekent dit, dat zij ongeveer 2,1 of 2,2 kinderen krijgt. Meer dan de helft hiervan zijn jongens. (Er worden 3 tot 5 procent meer jongens dan meisjes geboren.) Heel weinig kinderen in de rijke landen sterven voor ze volwassen worden en in staat zijn zich voort te planten. Ongeveer twee procent van de kinderen die geboren worden, sterft voor het eerste jaar en nog eens minder dan éen procent voor ze in staat zijn zich voort te planten. Omstreeks 2,2 levend geborenen per vrouw noemen de demografen dan ook een netto vervangingscijfer van éen, en dit is juist ongeveer het aantal kinderen, dat vrouwen in de Verenigde Staten ook werkelijk krijgen. Neemt men nu het vruchtbaarheidscijfer verspreid over de voortplantingsperiode van de vrouwen in de Verenigde Staten, dan komt men hierop uit. Het geboortencijfer is in de laatste zeven tot acht jaar zeer snel gedaald, zowel onder de blanke als onder de negerbevolking in de Verenigde Staten. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk, dat wij in de komende tien jaar in alle ontwikkelde landen zullen zien, dat vrouwen niet genoeg kinderen krijgen om zich voort te planten. Hoe dit komt is niet duidelijk, maar er zijn verschillende verklaringen mogelijk. De meest algemene verklaring is misschien, dat de materiële, economische en sociale voordelen die kinderen aan de mensen, aan potentiële ouders, bieden, niet meer zo groot zijn als vroeger. In de Verenigde Staten had de gemiddelde vrouw honderdzeventig jaar geleden zeven kinderen. Het aantal kinderen per vrouw is door al die honderdzeventig jaar heen steeds gedaald. Het bereikte een dieptepunt in de jaren 1930 en ging weer omhoog met de ‘baby-boom’ in de jaren 1950, maar nu daalt het weer. Nu zullen veel mensen zeggen, dat is allemaal goed en wel, maar het grootste deel van de wereldbevolking woont niet in de ontwikkelde landen, de rijke, welvarende landen, maar in de arme landen. En in de arme landen zijn de geboortencijfers nog niet gedaald, terwijl de sterftecij- | |
[pagina 191]
| |
fers in de arme landen ongeveer net zo laag zijn als in de rijke landen. De enorme bevolkingsgroei in de Derde Wereld is een gevolg van het feit, dat de geboortencijfers niet gedaald zijn maar de sterftecijfers wel. Zo lag bijvoorbeeld in 1920 de gemiddelde verwachte levensduur in India, Pakistan en Bangla-Desj tussen de twintig en vijfentwintig jaar. Dat betekent, dat een baby bij de geboorte een levensduur tegemoet kon zien van ongeveer tweeëntwintig tot drieëntwintig jaar. Dat betekent niet, dat de gemiddelde pasgeborene die de eerste jaren bleef leven, slechts tweeëntwintig of drieëntwintig jaar oud werd. Ongeveer de helft van de kinderen stierf onder het tiende jaar. Nu is de verwachte levensduur in India, Bangla-Desj en Pakistan omstreeks vijftig jaar. In Zuid-Amerika is het nog hoger, in Afrika is het lager, maar in de Derde Wereld in totaal is de laatste vijftig jaar de verwachte levensduur misschien twee en een half maal zo lang geworden. Het geboortencijfer is in die periode maar weinig gedaald, en daardoor zijn de zogenaamde bevolkingsexplosies ontstaan, het enorme snelle tempo van de bevolkingsgroei. De gemiddelde vrouw in een ontwikkelingsland baart vier of vijf kinderen, vaak zes of zeven kinderen. Deze kinderen blijven nu leven, niet allemaal, maar tachtig procent blijft na de adolescentie in leven. In de ontwikkelde landen heeft de gemiddelde vrouw iets meer dan twee kinderen, maar bijna alle kinderen blijven leven en worden volwassen.
Venezuela heeft een bevolkingsgroeicijfer van ruim drie percent en toch heeft dit land een gemiddeld hoog inkomen, evenals Brazilië en Mexico. Hun inkomen per hoofd van de bevolking stijgt snel en toch neemt de bevolking ook snel toe. Is daar een verklaring voor? De verklaring is misschien, dat een heleboel mensen in Brazilië en Mexico niet delen in de kennelijke welvaart van het land als geheel. Deze landen hebben, wat men wel eens noemt, een maatschappij van twee volken, dat is een maatschappij waarin de armen arm blijven, terwijl de rijken rijker worden.
De kloof wordt breder - Er is een moderne sector waarin de mensen rijk worden en een traditionele sector, waarin de mensen er in sommige opzichten nog slechter afkomen dan ze al waren. Dat lijkt voor Mexico en Brazilië te gelden en het geldt zeker voor Venezuela.
Nu is er nog een ander land, dat uit bevolkingsoogpunt misschien het belangrijkste van allemaal is, en dat is China. Een van de vier mensen op aarde is een Chinees. Er is over dat enorme land heel weinig bekend. Zij hebben in de moderne tijd maar éen volkstelling gehouden, dat was in 1953. Wij weten niet precies wat het Chinese geboortencijfer is, wat het sterftecijfer is, of hoe deze cijfers veranderd zijn. Wij weten niet eens hoeveel mensen er in China wonen. Het kan misschien een of twee miljard meer zijn dat wij denken. Er zijn niet veel statistieken. De Chinezen hebben nooit erg veel belangstel- | |
[pagina 192]
| |
ling voor statistieken gehad. Zij verzamelen deze niet en zij publiceren ze ook niet. Het enige wat wij met China kunnen doen, is trachten ons er een bepaalde indruk van te vormen.
Het Rapport was bedoeld als een bijdrage aan de studie, hoe men na een tijdperk van volslagen onbegrensde expansie en groei weer een evenwicht kan bereiken. Ja, het staat als een paal boven water dat wij tot een toestand van evenwicht in de wereld moeten komen. De wereld kan namelijk onmogelijk met zijn exponentiële groei door blijven gaan. Het gevolg van exponentiële groei is dat de zaak vroeg of laat uit elkaar barst. Mijn voornaamste kritiek op het Rapport van de Club van Rome is, dat de auteurs ervan uitgaan dat de exponentiële groei zal blijven doorgaan tot het eindigt in een catastrofe, maar het hoeft helemaal niet te blijven doorgaan. Exponentiële groei treedt gewoonlijk alleen op in een overgangsperiode. Wij leven nu in een van de grootste overgangstijden in de geschiedenis van de mensheid. ToynbeeGa naar eind4 heeft gezegd, dat wij op het scharnier van de geschiedenis leven. Wij zijn bezig van het ene type wereld naar een ander over te gaan. Het type wereld dat er in de toekomst moet komen, niet dat er zou behoren te komen, maar dat er móet komen, moet een min of meer evenwichtige wereld zijn. De vraag is, wat voor soort evenwicht zal er in die wereld zijn? De ene mogelijkheid is een wereld met een bevolking van omstreeks twaalf miljard mensen, tien tot twaalf miljard, met voldoende voedsel voor iedereen, voldoende hulpbronnen voor iedereen, een in materiaal opzicht goed leven voor iedereen en zonder vervuilingsproblemen. Het andere uiterste is een evenwichtstoestand, waarin wij ergens tussen de vijftig en honderd miljard mensen hebben, waarin het sterftecijfer net zo hoog gestegen is als het geboortencijfer, waarin de meeste mensen nooit genoeg te eten krijgen (daarom is dan ook het sterftecijfer net zo hoog geworden als het geboortencijfer), waarin armoede een bijna universele bestaansvorm is en de toekomst in wezen uitzichtsloos, omdat wij bijna al onze grondstoffen hebben verbruikt. De mensheid zal op een uiterst beperkte schaal leven; de meesten hebben nog maar net een schamel bestaan onder ellendige omstandigheden. Het probleem waar het om gaat is, welk soort evenwicht in de wereld hebben wij voor ogen. Maar in het Rapport staat iets veel ergers. Zij zeggen dat de loop van de geschiedenis in de toekomst een voortdurende stijging te zien zal geven, gevolgd door een ineenstorting; niet het geleidelijk bereiken van een evenwichtstoestand, hoe slecht die ook mag zijn, maar een limietsoverschrijding van de bevolking, de produktie en de economische groei, gevolgd door een snelle, rampzalige daling van de produktie, de bevolking en de beschikbare grondstoffen. De redenering staat en valt met het model dat men bouwt. Het door het m.i.t. gebouwde model berust op een voortgezette exponentiële groei, maar ten eerste kan de exponentiële groei niet doorgaan en ten tweede hóeft deze niet door te gaan. In plaats van voortgezette exponentiële groei, kan men evengoed een S-vormige curve verwachten, waarbij de groei | |
[pagina 193]
| |
vertraagt naarmate een grens wordt bereikt. De economie en de bevolking groeien dan steeds langzamer in plaats van steeds sneller om daarna in elkaar te storten. Wij zijn nu hier beneden en gaan zo omhoog, maar tenslotte kan de groei vertragen en vanzelf ophouden.
Het Meadows-team heeft gepoogd aan te tonen dat er een breekpunt optreedt als wij niet snel iets doen - als wij de curven niet ombuigen en de tendensen niet wijzigen. Hun hoofdargument is dat, als wij niet onmiddellijk iets doen, wij met de ondergang bedreigd worden. Wat ik hiertegen in zou willen brengen, is dat zij de verkeerde prioriteiten stellen. Om het geboortencijfer omlaag te krijgen en de omstandigheden te scheppen, waarin de mensen het als hun eigen belang zien om kleine gezinnen te hebben, moeten wij een voortzetting van de economische ontwikkeling hebben, vooral in de ontwikkelingslanden. Naar mijn mening is het op grond van de tot nu toe opgedane ervaring volslagen onmogelijk van de mensen in deze landen te verwachten, dat ze voor een gestabiliseerde bevolking zorgen, de bevolking op een vaststaand peil brengen, voordat ze voldoende economische ontwikkeling hebben om daar de reden van te kunnen inzien. Het is wel een heel gemakkelijke oplossing van ons Westerlingen, van de kant van de rijke landen, om tegen de mensen van de arme landen te zeggen: ‘Jullie kunnen je onmogelijk ontwikkelen, want daar zijn niet genoeg hulpbronnen voor en anders komt er te veel vervuiling.’ Als de mensen hun eigen vruchtbaarheid willen gaan beperken en als wij allemaal zover willen komen, dat wij in een evenwichtige, vreedzame, betrekkelijk gelukkige wereld leven, dan moeten wij meer wereldwijde economische en sociale ontwikkeling hebben. De vraag is, zullen de hulpbronnen toereikend zijn en kan de vervuiling in bedwang worden gehouden? Is het mogelijk economische groei te hebben zonder te veel vervuiling? Ik geloof, dat wij dit vraagstuk meer diepgaand moeten onderzoeken dan de mensen van het Rapport in deze eerste studie hebben gedaan. |
|