Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 125]
| |
William D. NordhausProfessor William D. Nordhaus is verbonden aan de Yale-universiteit in New-Haven, Connecticut, als docent economie. Hij is tevens staflid van de Cowles Foundation for Research in Economics, en staflid van het National Bureau of Economic Research. Waarom schrijven economen uit de Verenigde Staten, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Tinbergen uit Rotterdam, het Rapport van de Club van Rome zo wreed aan flarden? Ik geloof dat de bijdrage van het m.i.t.-team (Forrester, Meadows e.a.) is, dat zij getracht hebben datgene expliciet en kwantitatief te maken wat tot op dat moment slechts kwalitatief en vaag in de geest van het publiek leefde. Zij waren inderdaad de eersten die een wereldmodel opzetten (zoals in World DynamicsGa naar eind1) en kwantitatieve voorspellingen deden. Zij voorspellen dat in het jaar 2050 de levensstandaard lager zal zijn dan hij nu is. Tegen het jaar 2070 zullen we óf een vervuilingscatastrofe hebben of de hongerdood sterven. Meer dan wat ook is dit wat het publiek van streek en in verwarring heeft gebracht. Juist hier vertonen economen een sterk allergische reactie. Niet dat de sociale wetenschappers ontkennen dat bevolking, vervuiling en grondstoffen belangrijke problemen zijn. Het is duidelijk dat deze tot de meest voorname onderwerpen van theorie en beleid in de politieke economie behoren. Het is eerder de benadering dat het onderwerp van het Rapport die bekritiseerd werd. Een nauwkeurige bestudering van het model heeft vele competente en onafhankelijke analytici tot de conclusie geleid dat de aan de basis liggende veronderstellingen op pure fantasie gegrondvest zijn. World Dynamics verwees naar geen enkele wetenschappelijke studie. Het is eerder de computer die zegt dat de wereld in het jaar 2050 ten einde zal lopen. De computer verleent aldus een waardigheid aan die uitspraak die zou ontbreken als iemand gewoon zei dat iedereen over honderd jaar dood zal zijn. Niemand zou naar een gek luisteren maar we knielen wel ter aanbidding neer in de tempel van de dwaze computer. Misschien dat een analogie van nut is. In dit land kennen we het ernstige medische probleem van de kanker. Iedereen erkent dat dit een uiterst ernstig medisch probleem is. Ik vergelijk de Club van Rome met een groep mensen die plotseling beweert het geneesmiddel voor kanker te zullen leveren. Als men hen vraagt: ‘Hoe weet u dat het geneeslijk is?’ luidt het antwoord: ‘Wij zijn met onderzoek.bezig, u hoort er nog wel van. Wij hebben een computer. Wij hebben een model van de ziekte in de computer gestopt en de computer zegt dat kanker en hartkwalen binnen vijftig jaar van de aardbodem verdwenen zullen zijn. Hier hebt u de resultaten van de computer.’ Dan vraagt men naar feiten. ‘Wij be- | |
[pagina 126]
| |
schikken over geen enkel gegeven, wij hebben eigenlijk helemaal geen, onderzoek verricht, wij hebben alleen maar een theoretische model.’ Hoe kwam men aan dat model? ‘Wij hebben gewoon over het probleem, nagedacht.’ Dit is de wetenschappelijke benadering achter World Dynamics en het Rapport. Het is echter een benadering die wel heel erg verschilt van de Westerse tradities op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. De door het m.i.t.-team gebruikte methodologie is, dat als men een situatie heeft die men probeert te evalueren, dat men dan in zijn leunstoel gaat zitten zonder enige kennis van de situatie, behalve die welke het gezonde verstand ingeeft. Laat ik een uiterst specifiek voorbeeld uit zowel Forrester's als Meadows' boek geven. Aangenomen wordt dat als het inkomen per hoofd of de produktie per hoofd stijgt, dat dan de snelheid van de bevolkingsgroei toeneemt. Daar ontmoet men dan een ijzeren wet: de enig denkbare toestand op lange termijn is die waarin iedereen op de rand van verhongering staat. Deze ijzeren wet is bekend sinds Malthus en sindsdien periodiek herontdekt. Hij is nogmaals opnieuw ontdekt door de Club van Rome. Ze zijn zeer ad rem de nieuwe Malthusianen genoemd, De kwestie is dat bijna iedere empirische studie die ooit ondernomen werd, tot precies de tegengestelde bevinding kwam, dat de bevolkingsgroei juist afneemt met de welvaart. Als nu de bevolkingsgroei afneemt met de welvaart, en niet andersom, dan zijn zowel de resultaten van Forrester, en naar ik meen het Meadows-model volslagen verschillend. Stabilisatie van de bevolking of afname - zoals de Verenigde Staten die tegemoetzien - zullen al de groeipijnen in het model van het Rapport verzachten. Helaas refereert Forrester's hypothetische model niet aan de, empirische studies die er op de diverse gebieden gedaan zijn. Met als resultaat dat de conclusies van het model niet gesteund worden door empirisch bewijs. De kwestie is dat er gedurende de laatste honderd jaar een methodologie in het wetenschappelijk onderzoek is ontwikkeld. In het medisch onderzoek onderneemt men bijvoorbeeld gewoonlijk gecontroleerde experimenten met dieren vóor men beweert dat er een geneesmiddel. voor een zekere ziekte is gevonden. In de sociale wetenschappen discussieert men over de zaak vóor men beweert dat een theorie over de wereld juist is. Het is gebruikelijk dat men wat gegevens bestudeert, dat men de ervaring van de betrokken landen bestudeert. Forrester heeft dat in zijn studie niet gedaan. Er is zelfs niet geprobeerd te trachten de resultaten te verifiëren, met als gevolg dat het absoluut niet duidelijk is waar dit model aan refereert. Het zou aan een mierenkolonie kunnen refereren. Het zou aan het leven op Mars kunnen refereren. Het zou aan fruitvliegjespopulaties in de Amazone kunnen refereren. Maar vooraleer ieder van deze mogelijkheden geverifieerd of verworpen is, refereert het model nergens aan. Laten wij nu eens een paar specifieke tekortkomingen van het model bekijken. Ik zal hierbij voornamelijk naar World Dynamics verwijzen omdat dat het enige model is dat algemeen beschikbaar is. Er zijn drie fundamentele problemen. Het eerste waar ik al naar verwezen heb, is het | |
[pagina 127]
| |
probleem van de bevolking. Forrester neemt aan dat de bevolkingsgroei toeneemt met de welvaart, terwijl deze in feite afneemt. Als men in zijn model alleen maar die onderstelling verandert worden de resultaten al volslagen anders.
Werkelijk volslagen anders? Absoluut anders. In een bespreking van zijn boek heb ik bijvoorbeeld een vereenvoudigde versie van zijn model gebruikt. Zijn model is uiterst gecompliceerd. Het is eigenlijk onmogelijk te begrijpen - daar kom ik straks nog op. Ik gebruikte een vereenvoudigd model in een poging een sensiviteitsanalyse uit te voeren om te zien of, als men een paar onderstellingen met betrekking tot een groter realisme wijzigde, zoals in het geval van de bevolkingsgroei, de resultaten veranderden. Wat er luid en duidelijk uitkwam was, dat als de bevolkingsgroei, in plaats van in hoop tempo toe te nemen, slechts een nulgroei vertoonde, of een lichte afname, dat men dan in feite een grotere welvaart krijgt dan wij ooit hebben meegemaakt en een grotere economische groei dan ooit mogelijk is geweest. Een tweede premisse in het Forrester-model is de onderstelling dat er geen technologische verandering zou zijn.
Geen exponentiële groei in de technologie... Forrester laat geen enkele technologische groei zien. Hoeveel output kan men per eenheid input krijgen? Waarbij de input arbeid, kapitaal, land en natuurlijke grondstoffen is. Door John Kendrick en Edward Denison gedane studies komen tot ongeveer de volgende bevindingen: In de laatste honderd jaar is de hoeveelheid output die men per eenheid input krijgt tussen de anderhalf en de drie procent gestegen. In de studie van Forrester en Meadows wordt aangenomen dat, als de input hetzelfde blijft, men niets kan bedenken om de output te verhogen. Er bestaan geen uitvindingen. Niemand vindt de computer uit. Niemand vindt splijtingsprocessen voor energie uit. Niemand vindt efficiëntere machines uit. Er is geen zonne-energie. Er zijn geen straalvliegtuigen. Er zijn geen bandrecorders.
Maar er werd vastgesteld dat de technologie langzamer toeneemt dan de bevolkings- of de economische groei. Wij kunnen niet met zekerheid zeggen welke de kritische groeisnelheid van de technologie is die het systeem levensvatbaar zal maken. Dat is punt éen. Een ander punt is dat wij moeten inzien dat er zowel enkele goede als enkele slechte aspecten aan de technologische verandering zijn. Vele mensen hebben bijvoorbeeld het gevoel dat een groot aantal huidige milieuproblemen te wijten is aan bepaalde vormen van technologische veranderingen. Met name vormen die zich in de chemische industrie hebben voorgedaan, zoals de toename van de anorganische kunstmest. Technologie is geen onvermengde zegen. De meeste mensen hebben het idee dat als men de kosten met de baten vergelijkt, de technologische verandering een plus is. Men hoeft er volgens mij alleen | |
[pagina 128]
| |
maar eens de wereld voor rond te reizen om het verschil tussen hoge en lage technologie te zien, of om te constateren welke materiële voordelen en kosten dat heeft meegebracht. Er is nog een derde gebied dat mij met grote zorg vervulde en dat is Forrester's visie dat de menselijke maatschappij volledig mechanisch is, dat mensen en instituten geen enkele vorm van adaptief gedrag vertonen. Als economen het over adaptief gedrag hebben, dan bedoelen zij daar het prijssysteem mee. In Forrester's boek, bijvoorbeeld, raken de natuurlijke grondstoffen op. Wat gebeurt er naar aanleiding van het gebruik van de natuurlijke grondstoffen? Er gebeurt niets. Prijzen gaan niet omhoog; mensen raken niet in verwarring; firma's trachten de grondstoffen niet te economiseren of te recyclen. Mensen zijn gewoon stomme lemmingen die zonder nadenken, de éen na de ander, in zee springen. Er zijn geen prijzen in het model verwerkt, evenmin is er een politiek systeem in opgenomen. Natuurlijk kan een prijssysteem ons in de steek laten, zoals het dat tot nu toe voor onze atmosferische grondstoffen heeft gedaan. Misschien kunnen wij ons op ons politiek systeem verlaten. Maar in het Rapport is van geen politiek systeem sprake dat ons op welke manier ook van nut zou kunnen zijn.
De Sowjets zitten met dezelfde problemen. Wij kennen al vele jaren de problemen van schone lucht en schoon water. Wij mogen van het prijssysteem niet verwachten dat het ons uit de nood helpt, omdat dit gemeenschappelijke goederen zijn. Aan de andere kant geloof ik dat als de grondstoffen beschikbaar zijn (hetzij voor de staat in een socialistisch land, hetzij voor individuen in een maatschappij waarin privé-eigendom erkend wordt) dat er dan minder reden voor bezorgdheid is. Voor beschikbare grondstoffen als kolen, ertsen en olie manifesteren de stormsignalen van toenemende schaarste zich in de vorm van stijgende prijzen. Op het gebied van de natuurlijke grondstoffen zien wij deze signalen op het moment met zeer omvangrijke prijsstijgingen. Waar het met adaptief gedrag in economische en politieke systemen om gaat is, dat het het systeem de kans geeft op de schaarste op een bepaald gebied te reageren door over te gaan op vervangende materialen en grondstoffen die in ruime mate aanwezig zijn. De reden dat dit zo enorm belangrijk is komt voort uit een andere veronderstelling in het model. In het Forrester-model zouden er, bij het huidige consumptieniveau, voor vierhonderd jaar grondstoffen zijn. In werkelijkheid hebben wij geen vierhonderd jaar meer voor bepaalde zaken. Aardgas is iets dat nu reeds uiterst schaars is. Olie zal vermoedelijk al ruimschoots binnen de honderd jaar opgebruikt zijn als wij het in het tegenwoordige tempo blijven gebruiken. Maar aan de andere kant zijn er materialen die in feite onbeperkt leverbaar zijn, zoals de basismaterialen voor verschillende kernfusieprocessen. Of zoals grondstoffen voor sommige soorten plastic. Lang voor wij zonder energie zullen komen te zitten en kernfusieprocessen in het verschiet zullen liggen, raken een aantal grondstoffen op. Dit is een soort voorbeeld van de misplaatste concreetheid van het Rapport. | |
[pagina 129]
| |
Denkt u dat er voor economen zoals u, een weg openligt naar samenwerking met het m.i.t.-team, om zodoende gezamenlijk enkele van deze trends te bestuderen? Waarom zou het Forrester-model niet nog steeds de basis kunnen zijn voor een verdere studie en inbreng, zoals Tinbergen dat in Rotterdam doet? Of zou dat zonder een dergelijk model kunnen gebeuren? U stelde heel wat vragen. Als u vraagt of er ruimte is voor samenwerking tussen ecologen, economen, wetenschapsmensen en technici, dan geloof ik zeker dat dat het geval is. In het verleden is er al van veel samenwerking sprake geweest. Als u mij vraagt of ik het Forrester-model of het Meadows-model, al was het maar voor een eerste benadering, zou gebruiken om een analyse van de wereldeconomie te maken, dan is het antwoord een beslist nee. Of ik geloof dat de systeemanalyse de juiste methode is? Als u met systeemanalyse bedoelt het bouwen van een kwantitatief, economisch, sociaal, politiek, demografisch model, dan moet ik zeggen dat wij daar al lange tijd mee bezig zijn geweest. Maar als u bedoelt dat ik een model zou gaan bouwen waarin ik veronderstellingen zou doen zonder de gegevens te bestuderen, een model waarin ik relaties poneer zonder met ter zake kundige experts te praten, een model met honderd vergelijkingen waarvan geen enkele door empirische studie bevestigd zou zijn, een model waarin ik serieus ga voorspellen wat er over honderd, tweehonderd jaar vanaf nu zou gaan gebeuren, dan geloof ik dat het antwoord op al deze vragen nee is.
Hoe heeft u deze problemen eerder bestudeerd? Enige tijd geleden hielden James TobinGa naar eind2 en ik ons bezig met problemen van bevolkingsgroei, natuurlijke grondstoffen en economische welvaart. Wij beschikten over een paar modellen, waarin wij deze zaken probeerden te analyseren, zoals de factor van de bevolkingsgroei, de rol van de verminderende natuurlijke grondstoffen, het belang van de vertraging van het tempo van de technologische verandering met betrekking tot de toekomstige consumptiegroei, dit alles geldend voor de Verenigde Staten. Dit was slechts een zeer inleidende proef. Voor het grootste gedeelte was zij gebaseerd op een of twee vergelijkingsmodellen. Wij beschikten over gegevens ten aanzien van de Verenigde Staten waaraan wij de functie ontleenden waar wij gebruik van maakten. Wij hebben ook enige sensiviteitsanalyses verricht met betrekking tot de juiste vorm van de functie. Maar het fundamentele verschil was dat dit uiterst kleine modellen waren. Want een van de dingen die men leert als men van deze modellen gebruik maakt is dat, als men, zoals Forrester dat deed, een model gebruikt met 43 nonlineaire bindingen en een aantal andere variabelen, dat men dan geen flauw benul heeft van wat men heeft geconstrueerd. Ik geloof dat de ervaring op economisch terrein heeft geleerd dat, hoewel grote modellen er fantastisch uitzien en een grote indruk op de mensen maken, zij moeilijk te bouwen zijn, en zeer moeilijk te coördineren. Bovendien kunnen zij niet echt nauwkeurig voorspellen. Als methodologisch principe houd ik mij dus graag bij eenvoudige modellen, zo- | |
[pagina 130]
| |
dat ik kan begrijpen wat zich afspeelt. Het tweede punt is dat ik geloof, dat het buitengewoon belangrijk is dat wij enkele van de aspecten, zoals die in de traditionele economie en ecologie ervaren zijn, blijven toepassen op de globale vooruitzichten. Eén van mijn bezwaren tegen het werk van het m.i.t.-team is de volledige verwaarlozing van al het voordien verrichte wetenschappelijk werk. De nieuwe Malthusianen belijden de aarde en het milieu voor de rampen van de moderne technologie te willen behoeden, en geven bovendien van hun verlangen blijk naar meer traditionele levenspatronen te willen terugkeren. Het is ironisch dat zij, in hun terugkeer naar traditioneel economische standaarden, de kostbare wetenschappelijke traditie die in de afgelopen vier eeuwen zo zorgvuldig is opgebouwd, verafschuwen. |