Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 116]
| |
Robert JungkRobert Jungk promoveerde in Zürich op een proefschrift handelende over het verzet in de Zwitserse pers tegen de censuur van de prins Von MetternichGa naar eind1. Hij noemt zich dan ook in de eerste plaats journalist. Wat mij de afgelopen maanden heeft getroffen bij het voeren van gesprekken met eminente wetenschapsmensen was, dat bijvoorbeeld een atoomfysicus gewoon niet wist waar ik over sprak, bij het stellen van een vraag over psychische kanten van het leven en zelfs de wetenschap.Ga naar eind2 Dat betekent dat wij vertalers nodig zullen hebben. Het komt heel vaak voor dat wetenschapsmensen elkaar niet begrijpen. Ik zie mijzelf bijvoorbeeld als een vertaler, als een bemiddelaar tussen wetenschapsmensen en politici, omdat ik jarenlang lid ben geweest van de politieke gemeenschap. Wij hebben niet alleen vertalers nodig. Wij hebben zelfs aan universiteiten behoefte aan afdelingen waar wetenschapsmensen en specialisten met elkaar, met het publiek of met politici leren praten. Er heerst een enorme Babylonische spraakverwarring, waarbij niemand meer dezelf de taal spreekt.
Dat is het probleem van tegenwoordig. Niemand spreekt een voor elkaar werkelijk begrijpende taal. Wij moeten communicatie tot stand brengen. Ik geloof dat het mogelijk is. Ik zou er graag toe willen bijdragen om de kloof tussen de wetenschapsmensen en het volk, de intellectuelen en het volk, het gewone volk, te helpen overbruggen. Ik geloof dat er een nieuwe scheidslijn tussen bezitters en niet-bezitters bestaat. De niet-bezitters zijn niet alleen de mensen die over weinig materiële goederen beschikken, het zijn ook de mensen die hun ideeën en denkbeelden nooit tot uiting kunnen brengen, de mensen die gedoemd zijn tot een eeuwigdurende passiviteit en ontvankelijkheid. Als men iemand de mogelijkheid ontzegt om zijn eigen wezen uit te drukken, om zijn eigen ideeën uit te werken, om ‘de toekomst uit te vinden’, om Dennis GaborGa naar eind3 te citeren, en als je de planning van de toekomst aan een kleine groep planologen en intellectuelen overlaat, zal hij daar geen enkele belangstelling voor hebben. Wij moeten iedereen de kans geven om aan de planning van de toekomst deel te nemen, omdat de toekomst aan ons allemaal toebehoort. Is dat een kwestie van scholing, van opvoeding? Nee. Ik ben erg in onderzoek naar creativiteit geïnteresseerd. Als men met de mensen spreekt die dit onderzoek verrichten, zal men te horen kriigen dat zij daarbij op uiterst interessante zaken zijn gestuit. Gebrek | |
[pagina 117]
| |
aan informatie is zeer negatief. Gebrek aan ervaring, gebrek aan scholing is op de meeste gebieden onoverkomelijk. Maar op het terrein van de creativiteit is gebrek aan scholing juist een voordeel. Hoe minder informatie, hoe minder scholing, des te meer mogelijkheden om origineel te zijn.
Een Franse diplomaat heeft bij zijn terugkeer uit Peking gezegd dat hij in New York te veel, en in Peking te weinig informatie had aangetroffen; dat zou volgens uw theorie dus de Chinese creativiteit ten goede moeten komen. De Chinezen hebben nieuwe methoden ontdekt, omdat niemand hen gezegd heeft wat zij moesten doen. Ons wordt vanaf het allereerste moment voorgehouden wat wij doen moeten. Geprogrammeerd - Vanaf onze geboorte wordt ons voortdurend gezegd: zo moet het zijn en zo is het. In plaats daarvan zou elk individu zelf zijn wereld moeten ontdekken, zelf zijn wereld moeten creëren, uit zijn eigen verbeelding, uit zijn eigen ervaring.
Worden wij door onze omgeving geprogrammeerd? Skinner wil dat wij geprogrammeerd blijven. Ik ben van mening dat wij ons programma zelf moeten ontwikkelen. In Oostenrijk en Duitsland heb ik samen met ongeschoolden, met jonge arbeiders en boeren, met gewone mensen, toekomstplanningsprojecten opgezet, zoals in Wenen met een groep jonge arbeiders. Ik vertelde hun: nu wil ik dat jullie de toekomst, jullie eigen toekomst plannen. Ik vroeg hun: ‘Wat voor ideeën hebben jullie, wat willen jullie, wat zijn jullie bezwaren tegen het onderwijs, wat voor kritiek hebben jullie op je werkomgeving, en wat voor kritiek op je hele milieu?’ Zij komen dan met lijsten vol negatieve dingen. Zij vertellen mij bijvoorbeeld wat voor bezwaren zij tegen hun werk hebben. Dan stel ik een lange lijst op met zo'n honderd verschillende punten van kritiek. Dan vraag ik hun of zij twee of drie zaken willen noemen die zij onmiddellijk veranderd willen zien. Iemand zegt dan bijvoorbeeld: de monotone aard van het werk. Het feit dat zij geen interesse in hun werk hebben. Het feit dat hun altijd gezegd wordt wat zij moeten doen, dat zij niet zelf mogen beslissen. Ik antwoord dan: ‘Oké, zouden jullie kunnen bedenken hoe de eentonigheid van jullie werk doorbroken kan worden, hoe het initiatief van jullie werk veranderd kan worden?’ Dan brengen zij een aantal ideeën naar voren. Ideeën van de meest uiteenlopende aard. Deze worden verder uitgewerkt. Zij zeggen bijvoorbeeld: ‘Wij zouden zelf kunnen plannen wat wij produceren. Dat zouden wij met de produktiemanagers kunnen bespreken, maar ons wordt nooit om onze mening gevraagd. Zij zeggen wat wij moeten doen, en daarmee uit.’ Ik pas daarbij de brain-stormtechniek toe. Ik laat hen met zoveel mogelijk ideeën komen. Daarna gaan wij tot de tweede fase van het project over, de belangrijkste fase. Zij brengen een aantal ideeën naar | |
[pagina 118]
| |
voren, en dan confronteer ik hen met experts of politici. In Wenen waren dat onder anderen de minister van Onderwijs of van Openbare Werken. De jonge arbeiders die juist een nieuwe vorm van scholing, een nieuwe vorm van werken hadden ‘uitgevonden’, stonden dan dus tegenover de mensen die beslissingen nemen. Deze zeggen meestal: ‘Het is onmogelijk, het is te moeilijk, het kost te veel, het is om die en die redenen onuitvoerbaar.’ Ik antwoord dan: ‘Misschien, maar nu hebben wij een confrontatie van droom en werkelijkheid. Ga nu eens bij elkaar zitten, en probeer een strategie te ontwerpen om jullie dromen te verwezenlijken.’ En wat er dan gebeurt is hoogst opwindend. Steeds weer zie ik dan hoe mensen zonder politieke belangstelling, zonder enige invloed op de besluitvorming, met de mensen op de verantwoordelijke posten in discussie treden over de vraag hoe zij de hinderpalen uit de weg kunnen ruimen om een nieuwe ontwikkeling door te voeren. Ik doe dus twee dingen. Ten eerste laat ik de mensen die in feite negenennegentig procent van de mensheid vertegenwoordigen met het besluitvormingsproces kennis maken doordat ik hun verbeelding aan het werk zet. Ik breng hen ertoe te leren, opdat zij geschoold kunnen worden.
Dat was creativiteit, creativiteit op sociaal gebied. Wat is uw tweede belangrijke interesse? Mijn tweede interesse staat in nauw verband met de eerste. Ik ben van mening dat het ons onderzoek van de toekomst nogal eens aan verbeelding ontbreekt. Daarom probeer ik kunstenaars en mensen die zogezegd specialisten op het gebied van de verbeelding zijn, ertoe te brengen zich met de toekomst bezig te houden. Niet alleen wetenschapsmensen. Wetenschapsmensen volgen logische paden, maar kunstenaars maken van intuïtie en visie gebruik.
Paolo Soleri? Precies. Kunstenaars beschikken over een verhoogde mate van sensitiviteit. Ik probeer de wijze van denken van de kunstenaar in onze ideeen over de toekomst te introduceren. Volgens mij is de taak van de kunstenaar niet de introductie van de werkelijkheid in het leven, zoals in het socialistisch realisme, maar de introductie van hun speciale intuïtieve en visionaire vaardigheden, hun vermogen om in plaats van kwantiteit kwaliteit waar te nemen. In 1973 maak ik een begin met een instituut voor de toekomst der kunsten in Salzburg, dat een samenbundelende functie zal krijgen. Allereerst zetten wij een documentatiecentrum op touw. Daarna begin ik met een aantal studiegroepen, en tenslotte ben ik van plan onderzoek te doen. Ik wil dat kunstenaars de maatschappij gaan aanpakken alsof het een kunstwerk is. Zij hoeven geen kunstwerken te produceren, maar zij moeten hun speciale talenten in dienst stellen van de maatschappij als geheel. De tweede fase is de democratisering van het toekomstonderzoek, de toekomstplanning, door er meer verbeelding in te introduceren, vooral meer artistieke verbeelding als een soort contrapunt van de logische, | |
[pagina 119]
| |
wetenschappelijke en technologische verbeelding waarvan men tot dusver gebruik heeft gemaakt. De mens beschikt over meer dan alleen een wetenschappelijke en technologische dimensie. Er komt op 't ogenblik een nieuwe beweging op rondom John PlattGa naar eind4, een groep mensen die praat over een wetenschap die meer is dan de zuiver logische en rationele wetenschap, en die meer elementen omvat die niet zo duidelijk onder woorden zijn te brengen, een dynamischer en vloeiender wetenschap met meer half-intuïtieve elementen dan op 't ogenblik het geval is.
Waar gaat uw volgende boek over? De voorlopige titel is De mens plus, de ondertitel Naar een nieuwe groeirichting. Daarin probeer ik het volgende uiteen te zetten: zoals ook in het Rapport van de Club van Rome wordt aangegeven, bereiken wij op 't ogenblik een toestand waarin onze materiële ontwikkeling aan tempo inboet, en misschien wel helemaal tot stilstand komt. Volgens mij zijn er geen grenzen aan de groei. Wat de humane en sociale ontwikkeling betreft zijn wij onderontwikkeld. Volgens mij is de ontwikkeling van de talenten van de mens een nieuw gebied van vooruitgang. In mijn nieuwe boek heb ik zeven nieuwe richtingen aangegeven waarin de mens zich verder zal kunnen ontwikkelen. Eén daarvan is de verbeelding, waar ik het met u zojuist over heb gehad. Verbeelding is een fantastische vorm van creativiteit die wij onderdrukt hebben, en die nu bevrijd dient te worden. Een tweede punt is het vermogen om het geheel te zien, en niet alleen de delen.
Zoals het model van het m.i.t. Ja, dat wijst in dezelfde richting. Het derde punt is vooruitzien, in plaats van reageren op de consequenties van je gedrag. Het vierde punt is dat men moet leren inzien dat veranderingen volstrekt natuurlijk zijn en dat men met sociale veranderingen moet experimenteren, in plaats van er bang voor te zijn. Het vijfde punt is coöperatie, want wat wij op 't ogenblik coöperatie noemen is in werkelijkheid zuiver concurrentie, zelfs wanneer men eenheden heeft -
Solidariteit - Ja, ik bedoel werkelijke coöperatie, groepsprocessen. Hoe men zijn medemens als Verstärkung kan zien, als een versterking van zichzelf, en niet als een concurrent. Het zesde punt is het hele domein van het nietdoelgerichte gedrag, het spelen, iets doen om het ding zelf, niet om het resultaat ervan.
Creatie - Nee. Spel, spelen - niet alleen vrije tijd, het is meer, het is een mentaliteitskwestie. Meestal doen wij iets omdat het mooi is of omdat het ons iets oplevert. Wij hebben een doel. Volgens mij is alles wat de mens doet altijd doelgericht geweest, omdat hij door een bepaalde behoefte, een externe behoefte, gedreven werd. Ik geloof dat een van de ont- | |
[pagina 120]
| |
wikkelingen van de mens eruit bestaat dat hij iets alleen maar zal doen omdat hij het leuk vindt, zonder dat hij daarbij een kwaad geweten krijgt. En het zevende punt is wat ik zou willen noemen: het groeiende universum. Hoe verder men in het uitspansel doordringt, des te verder wijkt het universum terug. Het universum blijft tot op een zeker punt voortdurend groeien. Ik heb de idee van een groeiende mens ontwikkeld. De mens zal nooit God kunnen worden, maar desondanks blijft hij voortdurend groeien. Tot dusver heeft de mens wat zijn groei betreft nog maar een klein percentage van zijn mogelijkheden weten te realiseren. De mens is veel groter dan dat hij tot dusver gedacht heeft. In dit verband zou ik de term ‘laboratoria van de geest’ willen gebruiken. Deze laboratoria zouden een zelfde pioniersrol kunnen vervullen als de natuurkundige, biologische en scheikundige laboratoria dat in de negentiende en twintigste eeuw hebben gedaan. In deze laboratoria van de geest zouden antropologen, sociologen, psychologen, ideologen en farmacologen moeten samenwerken. Het is een soort toekomstantropologie, en dat is ook de reden waarom ik zoveel belangstelling heb voor Edgar MorinGa naar eind5, omdat hij ongeveer in dezelfde richting werkt. Ik geloof dat dergelijke laboratoria van de geest een zelfde invloed op de ontwikkeling van de mensheid zullen krijgen als de natuurwetenschappelijke laboratoria dat in vroeger tijd hadden.
Hoeveel sympathie en Begriff ontmoet u in de wetenschappelijke wereld voor deze laboratoria van de geest? Het idee ervoor heb ik in een artikel in het sociaal wetenschappelijke tijdschrift van de UNESCO naar voren gebracht. De moeilijkheid is echter deze: er ontstaat een nieuwe generatie wetenschappers die veel minder specialistisch en veel algemener gericht is. U kent Roszak's The Making of a Counterculture; RoszakGa naar eind6 brengt daarin een belangrijk punt naar voren. Hij heeft het namelijk over de mythe van de objectiviteit. Het feit dat de wetenschap in feite alles probeert te ontleden en het geheel uit het oog verliest -
Compartimetalisering, zoals McLuhanGa naar eind7 het noemt - Precies. En daarom geloof ik dat er op 't ogenblik een geweldige ontwikkeling onder de jonge wetenschappers plaats vindt. Zij zijn degenen die in staat zullen zijn het idee van laboratoria van de geest in praktijk te brengen -
Omdat zij generalisten zijn - Zij zijn generalisten en zij zijn niet zo trots op hun eigen vak. Zo is men met een groep in Heidelberg bezig met het bestuderen van complexe fenomenen, en niet in de eerste plaats van enkelvoudige verschijnselen. Men concentreert zijn aandacht op complexiteiten, en dat is de enige juiste manier. Dus als u vraagt hoe de wetenschapsmensen op mijn idee gereageerd hebben, moet ik zeggen dat ik uitstekende contacten met jonge wetenschappers heb, omdat zij mijn denkbeelden begrijpen. De oudere generatie denkt nog steeds dat nauwkeurigheid het | |
[pagina 121]
| |
belangrijkste punt is. Zij zijn de aanhangers van wat wij de Fliegenbeinen-Ausreiss-sociologie noemen, waarbij je poten van een vlieg telt zonder op het geheel te letten. De jongeren interesseren zich niet meer voor de poten van een vlieg. Zij hebben meer aandacht voor belangrijke problemen. Zij zien hoe deze met elkaar in verband staan en voortdurend veranderen, omdat zij voor het grootste deel dynamisch van aard zijn. Het kernidee van al mijn activiteiten komt hierop neer: ik heb natuurkundige, scheikundige en biologische laboratoria bezocht, en in al die laboratoria richt het onderzoek zich niet meer op afzonderlijke atomen, op afzonderlijke moleculen, maar op dynamische processen. Er zijn geen atomen, er zijn energie-erupties, die als atomen gefotografeerd kunnen worden. In werkelijkheid gaat het daarbij echter om dynamische processen. Volgens mij is het in de sociale wetenschappen net zo. Wij hebben altijd een statische opvatting van de sociale en politieke werkelijkheid gehad, en op 't ogenblik ontwikkelen wij een dynamische visie. Wetenschap is gebaseerd op feitelijke gegevens. Wanneer men die gegevens bestudeert, ziet men alleen maar duizenden stukjes, deeltjes werkelijkheid. Als men een boek leest, zijn de daarin beschreven gebeurtenissen alweer gedateerd, en daarom moet er verandering komen in de bestaande opvattingen over gegevens en werkelijkheid. Men moet de stroom, de dynamiek der dingen observeren, en niet achter de geschiedenis, achter de feiten aanlopen, zoals op 't ogenblik maar al te vaak gebeurt.
Dat is dezelfde aanpak die de Club van Rome voorstaat. Precies. De dynamische opvatting dringt overal door. Mijn kritiek op de aanpak van het m.i.t. is dat er nog te weinig factoren in zijn opgenomen, dat zij nog te beperkt is. Het is alsof de mens alleen uit een skelet zou bestaan. Het vlees zie je nergens. In het Rapport van het m.i.t. zie ik het geraamte van de geschiedenis. Ik zie de grote lijnen, maar het vlees zie ik niet. Ik voel nergens de levende adem, ik zie nergens de contouren, het leven. Dit staat in nauw verband met onze starre, ouderwetse perceptiemethoden, met de starre wijze waarop wij dingen zien. Wij willen alles registreren. Goethe zei in Faust, dat wanneer men iets neerschrijft, men het met zich mee kan nemen. Absoluut niet. Wat men meeneemt is een lijk, iets doods, en wat leeft, leeft gewoon verder. Op een of andere manier moeten wij vat krijgen op dat levende, en daarom had ik zoveel belangstelling voor McLuhan, omdat men bij de elektronische media om zo te zeggen het proces kan gadeslaan terwijl het aan de gang is.
Is wat men op de televisie ziet geen afschaduwing van wat er in werkelijkheid gebeurt, en daarom iets wat niet echt, wat namaak is? Nee, het is onvolledig. Het is tweedimensionaal. Het is niet drie- of vierdimensionaal. U begrijpt wat ik bedoel. Het is alleen maar een Ahnung.Ga naar eind8 | |
[pagina 122]
| |
Is het niet gevaarlijk om van een Ahnung te leven? Ja en nee. Als men het alleen maar als Ahnung beschouwt, en als men inziet dat het volledige beeld een combinatie is van het enkelvoudige en wat men er zelf aan toevoegt.
Zo ziet u het misschien. Maar de overgrote meerderheid van televisiekijkers - U heeft volledig gelijk. Er bestaan enorm verkeerde opvattingen. Een van de gevaren van de aanpak van de Club van Rome is het volgende: Het Rapport wordt op 't ogenblik zo'n stuk technocratische ideologie, en dat was zeker niet de bedoeling van Aurelio Peccei of van Meadows. Er komt een vipGa naar eind9, en die maakt bekend dat de wereld in gevaar verkeert. Daarop zouden wij snel tot maatregelen moeten overgaan. Wij zouden moeten verordenen wat er verder gaat gebeuren, en de mensen hebben maar te gehoorzamen. Wij moeten de wereld redden en wij hebben geen tijd om eerst over alles te gaan discussiëren. Waar ik bang voor ben, is dat de hele idee van de Club van Rome een soort technocratische ideologie wordt die voor een kleine machtige groep een rechtvaardiging kan vormen om te proberen hun ideeën en hun beeld van een tegenstrijdige werkelijkheid door te drukken. Eerlijk gezegd ben ik bang voor een man als Forrester.Ga naar eind10 Hij is een soort Stalin. Hij is het soort man dat in feite uiterst koud, uiterst onmenselijk is, en dat zijn beeld van de werkelijkheid aan de rest van de mensheid tracht op te leggen. Ik heb hem ontmoet. Hij was uitgesproken koel. Wat hij zei kwam voornamelijk neer op dingen als bijvoorbeeld, dat het beter is om krottenwijken in stand te houden dan om nieuwe huizen voor de mensen te bouwen. Hij dringt erop aan dat wij allereerst onze produktiviteit moeten verhogen. Maar dat is volgens mij uitermate gevaarlijk. Daarom heb ik zoveel belangstelling voor het probleem hoe men de mensen erbij kan betrekken. Als men niet vraagt wat mensen eigenlijk willen, als men zijn eigen ideeën aan hen opdringt, als men zijn planning buiten hen om laat gaan, legt men in feite de basis voor revoluties en explosies van een tot dusver nog ongekende gewelddadigheid. Ik ben er op grond van mijn ervaringen met mijn toekomstprojecten heilig van overtuigd dat de mensen veel redelijker en veel inventiever zijn dan wij gewoonlijk aannemen. Wij moeten alleen maar geduld oefenen, en de tijd nemen om met hen te overleggen. Intellectuelen hebben geen geduld. Dat was mijn belangrijkste wrijfpunt met J. Robert Oppenheimer.Ga naar eind11 Oppenheimer beschikte over een geweldig verstand. Hij was een uniek mens, maar hij bezat geen nederigheid. Hij had geen geduld. Hij was niet in staat om met eenvoudige mensen te praten en hen te begrijpen. Als wij in de crisis terechtkomen, zoals die in het Rapport van de Club van Rome beschreven wordt, hebben wij de ideeën van alle mensen nodig. Wij moeten de basis van onze creativiteit en originaliteit verbreden, en tevens moeten wij de mensen met ons mee zien te krijgen in plaats van hun onze ideeën op te dringen. Op dit punt ben ik het niet met specialisten als Forrester eens. Volgens mij staat de belangrijkste passage van het Rapport van de | |
[pagina 123]
| |
Club van Rome in de laatste paar regels, die luiden: ‘Wij moeten ons bezinnen over de mens, over wat er met de mens gaat gebeuren, over hoe de mens kan en moet veranderen,’ of iets dergelijks. U kent die laatste zinnen waarschijnlijk uit uw hoofd. In feite moeten wij dat als uitgangspunt nemen, en ik probeer dat ook in mijn eigen werk toe te passen. Ik tracht aan de ontwikkeling van de mens bij te dragen. Daarom heet mijn nieuwe boek De mens plus. Wij moeten onder ‘mens’ niet alleen de elite verstaan, maar werkelijk alle mensen. Als wij met een ‘Alle mensen’-project, zoals wij ook een Apollo-project hadden, de schatten exploreerden die in de gewone mensen verborgen zitten, zouden wij volgens mij een fantastische ontdekking kunnen doen. En daar probeer ik voor te vechten.
U vergelijkt het exploreren van de gewone mensen met het boren naar olie- Het is uiterst moeilijk om een opening te vinden in dat hele pantser, die Schicht, al die angsten en depressies, dat nooit ergens naar gevraagd zijn. Men kan het vergelijken met boren. Men moet zich door een dikke laag heen werken, en alleen als men het geduld kan opbrengen om dat te doen, heeft men de kans om op de bron te stuiten, de levende creativiteit die er vanaf de vroegste tijden in verborgen is geweest.
Heeft Mau Tse-toeng dit in China misschien gedaan? Dat probeert hij te doen, inderdaad -
Iedereen neemt daar deel aan besluitvorming. Het enige is ook hier weer of Mau de mensen er niet te veel toe dwingt dit in een bepaalde taal te persen die opnieuw dogmatisch is. Het verschrikkelijke is dat iedereen zijn eigen monument wil oprichten. Ik ben bang dat Mau Tse-toeng dat eveneens wil, in zijn taal, in zijn leer, in zijn rode boekje. Als hij alleen maar voldoende open zou staan om zijn eigen taal overboord te gooien om te zeggen, laat de mensen zich uitdrukken zoals zij zich uitdrukken willen; als hij alleen maar in staat zou zijn om alle beelden en modellen overboord te gooien. Wij zijn allemaal bang om dood te gaan. Tenzij wij nieuwe tijdsdimensies aanvaarden en in staat zijn om na onze eigen dood de band met de volgende generaties te zien, is het onbelangrijk wat wij gedaan hebben of wat voor sporen wij hebben achtergelaten maar wanneer wij zouden accepteren dat wij alleen maar een deel zijn van de voortdurende stroom van mensen door de eeuwen heen - dan zouden wij werkelijk iets kunnen presteren. De mensen zijn echter voldoende egocentrisch om te menen dat alles nog tijdens hun leven moet gebeuren. Op zichzelf is dat belachelijk. Belangrijke dingen komen slechts uiterst langzaam tot stand. Wij moeten verder kijken dan onze eigen levensduur. Misschien zijn wij op 't ogenblik met dingen bezig die nu nog in het beginstadium verkeren, en pas over dertig, vijftig, of tweehonderd jaar voltooid zullen zijn. Maar iedereen gelooft dat hij zijn monument nog tijdens zijn leven moet kunnen oprichten. En juist dat maakt ons dogmatisch, hard, beperkt en onmenselijk. |
|