Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 110]
| |
Dennis GaborProfessor Dennis Gabor ontving in 1971 de Nobelprijs voor Natuurkunde, als erkenning voor zijn werk op het gebied van de holografie. Bent u van mening dat de publikatie van het Rapport van de Club van Rome noodzakelijk was? Het was zeker noodzakelijk. Het interessantste aspect ervan was de ongelooflijk heftige reacties die het heeft teweeggebracht, vooral bij economen. Economen kennen gewoon geen andere methode om onze vrije samenleving draaiende te houden dan die van de steeds voortdurende groei. Als deze aan beperkingen onderhevig is, zijn de gevaren uiteraard niet te onderschatten. Arnold Toynbee heeft geschreven: ‘Wij kunnen er zelfs in Engeland niet zeker van zijn, dat de parlementaire democratie de vreselijke beproeving, die de terugkeer naar de stabiliteit op het materiële vlak met zich meebrengt, zal overleven.’ Daar ligt het gevaar, ziet u. Onze vrije samenleving raakt in zulke grote moeilijkheden dat sommigen alleen nog een uitweg in het totalitarisme zien. In mijn boekGa naar eind1 probeer ik aan te tonen dat er misschien nog een andere oplossing is. Uiteraard moeten wij bepaalde vormen van vrijheid opofferen. Bij voorbeeld de vrijheid van de effectenbeurs om op elk wenselijk moment een recessie te veroorzaken. Of de vrijheid van de vakbonden om een heel land aan hun strijd ondergeschikt te maken. Dergelijke vormen van vrijheid zullen wij niet kunnen behouden. Maar tegelijkertijd mogen wij een aantal essentiële vrijheden niet opgeven. Ik ben een voorstander van de vrijheid van de ondernemer om vernieuwingen door te voeren, of de vrijheid van de auteur om te schrijven wat hij wil. Ik vraag mij af of die twee vrijheden niet onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. Bedenkt u maar eens dat in de Sowjet-Unie, waar geen economische vrijheid heerst, een man als Alexander Solzjenitsjin ook geen regel kan publiceren.
Gelooft u dat de mens volmaakt kan worden? Ja, ik geloof echt dat de mens volmaakt kan worden. Maar helaas is dat een zeer, zeer langzaam proces. Het lijdt geen twijfel dat men enige vooruitgang boekt. Wij zijn bijvoorbeeld verder dan de Romeinen. In de Romeinse tijd en zelfs nog in de renaissance, zag men moord als een onvermijdelijk verschijnsel en een volstrekt voor de hand liggende methode om zich van zijn vijanden te ontdoen. | |
[pagina 111]
| |
De belangrijkste vraag is natuurlijk hoe men zich verzoent met een maatschappij zonder groei. U schrijft dat hoop in onze maatschappij synoniem is geworden met groei Maar kan er in een maatschappij zonder groei hoop zijn, of zoals u het formuleert, hoe kunnen wij hoop ‘construeren’? Wij intellectuelen en beoefenaars van vrije beroepen kunnen tijdens ons leven een hogere status, grotere wijsheid en meer erkenning voor onze gelijken verwerven. Voor de gewone man is zoiets ondenkbaar. Een arbeider komt voor het eerst in de fabriek als hij een jaar of vijftien, zestien is, en vaak ontvangt hij op de dag van zijn pensionering nog steeds hetzelfde standaardloon als waarmee hij is begonnen. Hij kan alleen maar hopen dat hij door de groei van zijn maatschappij en de activiteiten van zijn vakbond een groter stuk van een grotere koek kan krijgen. Tegenwoordig komt dat neer op een groter stuk van een even grote koek. De laatste jaren hebben wij een voorproefje gekregen van wat ons in een maatschappij zonder groei te wachten staat, omdat het groeipercentage iets is teruggelopen. In al de drie landen waarin ik woon, Amerika, Engeland en Italië, heeft de klassenstrijd zich verscherpt. De mensen bestelen elkaar. Zij kunnen het niet meer uit een steeds dikker wordende spoeling nemen. De economische groei zal enige tijd lang tot staan moeten worden gebracht. De aanzet daartoe zal een verschrikkelijk pijnlijke affaire worden. Onze vrije samenleving beschikt absoluut niet over mechanismen om onze ontwikkeling af te remmen.
U gelooft dat de mens een volmaakt stadium kan bereiken.Ga naar eind2 U gelooft dat de mens zich steeds verder zal kunnen verbeteren, maar tegelijkertijd haalt u de uitspraak van Sigmund Freud aan dat geestelijke gezondheid het ontbreken van innerlijke conflicten zou zijn. U schrijft zelfs dat wij dit intense pessimisme moeten respecteren, maar het ook moeten uitbannen. Hoe?Ga naar eind3 Goede gezondheid is iets meer dan het ontbreken van innerlijke conflicten. Ik geloof dat hoop meer is dan alleen maar het ontbreken van wanhoop. De maatschappij kan stagneren, maar het individu kan zich in de loop der jaren verbeteren. Hij kan zijn kennis uitbreiden, inzicht in de wereld krijgen en er vrede mee vinden. Dat is niet zo gemakkelijk, zoals blijkt uit al die intellectuelen die zo'n haat tegen de wereld voelen dat zij van mening zijn dat men allereerst alles kort en klein zou moeten slaan.
In uw boek wijdt u een deel van hoofdstuk 19 aan het onderwerp: de architectuur van hoop. Somerset Maugham heeft in zijn memoires het volgende geschreven: ‘Hoe moeten de Goden zich verkneukeld hebben, toen zij de Hoop toevoegden aan de bezoekingen waarmee zij de doos van Pandora vulden, want zij waren zich er wel van bewust dat dit de allerergste bezoeking was, omdat het de Hoop is die de mens ertoe brengt zijn ellende tot het einde toe te verduren.’ Ga naar eind4 Dat is inderdaad een indrukwekkende passage. Toch zou ik de voor- | |
[pagina 112]
| |
keur geven aan een mensheid die zijn ellende door zijn hoop kan verdragen, dat een mensheid die geen hoop meer koestert.
Is deze passage volgens u te pessimistisch? Veel te pessimistisch. Somerset Maugham was uiteraard een groot cynicus. Ik heb mij er vaak over verbaasd dat een prediker van de hoop zoals ik, zo'n voorliefde heeft voor cynici als Maugham, Evelyn Waugh, Anatole France of de jonge Aldous Huxley.
U hebt iets gezegd over de positieve invloed die wetenschapsmensen en weldenkende industriëlen op het lot der mensheid zouden kunnen hebben. Ja, dat is misschien wel het allerbelangrijkste punt. Ik onderscheid mij nogal van andere futurologen, omdat ik onbeschaamd normatief ben. Ik heb er vertrouwen in dat het geven van adviezen aan mensen van actie tot iets zal leiden. Ik heb zelf vierentwintig jaar lang in de industrie gewerkt. De industrie heeft niet alleen een aantal van de meest talentvolle technologen ter wereld op de loonlijst staan, maar beschikt zeker over een aantal van de helderste en energiekste koppen die wij op het ogenblik hebben. Daarmee vertegenwoordigt zij een macht die ons bij de grote op handen zijnde transformatie moet bijstaan. Ik ben een voorstander van particulier initiatief, maar niet wanneer de onderlinge concurrentie tot verspilling leidt. In de allereerste plaats moeten wij de milieuverontreiniging bestrijden. Dat is niet zo'n groot probleem. Sommige milieudeskundigen geven een overdreven voorstelling van de moeilijkheden. Het voorbeeld van Londen heeft aangetoond dat wij zonder al te grote moeite voor schone lucht en schoon water kunnen zorgen. Het tweede probleem is het probleem van de verspilling. Wij verspillen de naruurlijke bronnen op een verschrikkelijke en onverantwoordelijke manier. Zolang koper nog goedkoop is, zolang tin nog goedkoop is, gebruiken wij koper of tin zonder ons over een toekomstig tekort te bekommeren. Maar het allerbelangrijkste is uiteraard dat wij er op tijd voor moeten zorgen dat wij weer over overvloedige energiebronnen kunnen beschikken. Aardolie en steenkool moeten door atoomenergie worden vervangen, en natuurlijke olie door synthetische olie. Daarmee moeten wij niet wachten totdat de oliebronnen zijn opgeraakt. De natuur heeft er honderden miljoenen jaren over gedaan om olievelden aan te leggen. Wij verbruiken ze in ongeveer honderd jaar. Op dit punt kan de technologie ons goede diensten bewijzen. Daarom zou ik de ganse wereld van wetenschap en technologie willen mobiliseren om zich te concentreren op uitvindingen en vernieuwingen waar wij op het ogenblik nog geen profijt van kunnen trekken, maar die onontbeerlijk zullen blijken wanneer wij er ooit in slagen een redelijk evenwicht te bereiken.
Maar hoe kunnen de wetenschapsmensen en de heldere koppen de politici ertoe brengen om hoogst noodzakelijke besluiten te nemen? Over dat punt ben ik niet zo pessimistisch gestemd als sommige ande- | |
[pagina 113]
| |
ren. Politici zijn uiteraard geen duivels. Zij moeten in de smaak vallen bij hun kiezers, die meestal veel minder intelligent zijn en er soms ook veel lagere morele normen op na houden. U hoeft zich niet geschokt te voelen, wat ik zeg is de simpele waarheid. De Engelse Labour-partij heeft, tegen de meerderheid van de bevolking in drie werten weten door te voeren die volgens mij in moreel opzicht progressief zijn, namelijk de wetten op homoseksualiteit, abortus en doodstraf. Minstens tachtig percent van de publieke opinie was tegen afschaffing van de doodstraf. Hetzelfde geldt voor de e.e.g. Een referendum had zich ongetwijfeld tegen de e.e.g. uitgesproken.
Maar hoe kunnen wij de wetenschapsmensen mobiliseren, zodat hun invloed op de Verenigde Naties of een of andere vorm van wereldregering aanzienlijk zal toenemen? In de allereerste plaats zullen de wetenschapsmensen met een eenstemmig oordeel moeten komen. Op het ogenblik zijn de wetenschapsmensen het niet voor honderd procent eens over de resultaten van de studies van Forrester en Meadows. Zij moeten het in de eerste plaats eens worden. Als zij dan tot een eenstemmig oordeel kwamen zou er volgens mij wel degelijk naar hen geluisterd worden. Dezelfde vindingrijkheid waarmee het Apollo-project georganiseerd is, zou ook op andere gebieden kunnen worden toegepast. Je moet een ingenieur niet zien als een uitvinder van handige apparaten die met stukjes metaal werkt. Op het ogenblik ontwikkelt zich een belangrijke wetenschap van systemdynamics, die in het gewone spraakgebruik ‘informatiewetenschap’ genoemd wordt. Wij zijn tegenwoordig in staat om uiterst gecompliceerde systemen, waarover wij vroeger alleen maar een gebrekkige, intuïtieve kennis hadden, nu ook kwantitatief te benaderen. Er zal vooral naar wetenschapsmensen geluisterd worden als zij er eerst eenmaal in geslaagd zullen zijn om bij het organiseren van sociale projecten enig succes te boeken. Maar daarvoor is het allereerst dus nodig dat zij onderling fundamenteel tot overeenstemming komen.
Maar mag ik hierbij even opmerken dat professor Skinner en professor Chomsky in dezelfde stad wonen, namelijk in Cambridge, Massachusetts. Chomsky heeft Skinner in The New York Review of Books volledig afgemaakt. Toen ik Skinner vroeg of hij met Chomsky over zijn opvattingen gediscussieerd had, bleek dit níet zo te zijn. Chomsky vertelde mij later dat hij Skinner's boek alleen maar gerecenseerd had, omdat hem dat gevraagd was. Hij wilde er niet met Skinner over praten, omdat Skinner ‘zijn tijd niet waard is’. Zij wonen in dezelfde stad. Zij zijn het volledig met elkaar oneens. Waarom komen zij niet bij elkaar? Als wetenschapsmensen in Cambridge niet in staat zijn om elkaar te ontmoeten, hoe kunnen wij dan enige ordening in de wetenschappelijke wereld als geheel tot stand brengen? Chomsky en Skinner zijn uiteraard allebei alfa-wetenschappers. Ik had het in feite over de beta-wetenschappers, natuurkundigen, scheikundigen, biochemici, farmacenten en dergelijken. | |
[pagina 114]
| |
Maar zou men alfa- en bèta-wetenschappers niet eveneens moeten verenigen? Ik wou dat dat mogelijk was. Maar zoals u ook wel inziet, zal dat uiterst moeilijk worden. Het doet ons, bèta-wetenschappers, bijvoorbeeld nogal belachelijk aan, dat elke psycholoog die een eigen ideetje heeft, ogenblikkelijk een aparte school vormt. In de bèta-wetenschappen hebben wij geen scholen of partijen, en misschien zullen wij binnenkort ook in staat zijn om ons terrein ook tot de alfa-wetenschappen uit te breiden. De economie krijgt steeds meer het karakter van een bèta-wetenschap.
Over wetenschap gesproken, u heeft geschreven dat de combinatie van wetenschap en nationalisme een situatie heeft geschapen, waarin een totale oorlog een eind aan de beschaving zou kunnen makenGa naar eind5. Wij hebben zojuist over hoop gesproken. Heeft u hoop dat dit nationalisme via onder meer de wereldmodellen van Forrester kan worden uitgewist, zodat wij inderdaad reden kunnen hebben om hoop te koesteren? In dat opzicht ben ik erg optimistisch. Optimistscher nog dan toen ik mijn laatste boek schreef, en een kernoorlog in deze eeuw tussen Ameririka en Rusland volledig uitgesloten achtte. Ik was minder optimistisch over China, maar wat ik sindsdien over China te weten ben gekomen heeft mij hoopvol gestemd. Het is overduidelijk dat China geen pogingen zal doen om de rest van de wereld te vernietigen, zolang de leer van Mau van kracht blijft. China lijkt zich op een soort technologisch tussenniveau te willen richten. Het streeft er niet naar om zich tot een industriële supermogendheid en een consumptiemaatschappij te ontwikkelen. Hierin bespeur ik nu werkelijk iets van die ‘oosterse wijsheid’, die mij gewoonlijk nogal twijfelachtig voorkomt. Ik ben oprecht van mening dat wij absoluut geen rekening behoeven te honden met de mogelijkheid van een biologische oorlog in de twintigste eeuw.
Is de strijd niet noodzakelijk voor de mens? Heeft de mens niet even veel behoefte aan opwinding als aan zijn dagelijks brood? Ik vrees van wel. Maar de opwinding die wij op het ogenblik uit industriële geschillen krijgen zou tot zo'n ernstige crisis kunnen leiden dat de meerderheid een sterke regering zou willen, wat uiteraard op een dictatuur zou neerkomen.
Een hernieuwd fascisme? Het zou inderdaad tot een hernieuwd fascisme kunnen leiden. Ik ben veertig jaar geleden in Duitsland getuige geweest van een dergelijke ontwikkeling. Ik vrees dat er op het ogenblik ook in andere landen tendensen in dezelfde richting zijn. Bijvoorbeeld in Italië, waar het fascisme zoals u weet in opkomst is, al heeft het nog geen gevaarlijk niveau bereikt. In een vrije samenleving moet er echter een of andere vorm van strijd blijven bestaan. Er moet een of andere vorm van opwinding zijn. Laten wij alleen maar hopen dat het tot een niveau beperkt kan worden waarmee wij kunnen leven. | |
[pagina 115]
| |
Gelooft u niet dat de televisie voor een grote hoeveelheid ‘strijd’ in de slechtste zin van het woord zorgt? Inderdaad in de slechtste zin van het woord, doordat het geweld als iets doodnormaals afgeschilderd wordt. Ondanks dat ben ik over het geheel genomen van mening dat televisie op vijfennegentig procent van de mensen een soort louterend effect heeft. Ongeveer vijf procent proberen het geweld na te volgen, terwijl de overige vijfennegentig zich met imaginair geweld tevreden stellen.
Ja, maar voor een Robert F. Kennedy-moord heeft men maar éen schutter nodig. Ik ben bang dat die vijf procent werkelijk een ernstig gevaar vormen. Men zou kunnen zeggen dat de vijf procent aan het ene uiteinde van de intellectuele ladder de wereld vooruit helpen, terwijl de vijf procent aan het andere uiteinde, de zwakzinnige misdadigers - en soms niet eens zwakzinnig - de wereld in gevaar brengen.
Toch kan éen kogel de wereld nog steeds neerhalen. |
|