Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 106]
| |
Alexander KingDr. Alexander King is Directeur-Generaal voor Wetenschappelijke zaken bij de o.e.s.o. in Parijs sedert 1961. Hoe waren reacties van wetenschapsmensen aan de o.e.s.o.Ga naar eind1 en in Verenigde Naties-kringen op het Rapport van de Club van Rome? Zeer uiteenlopend, en voornamelijk terughoudend. De meningen van de wetenschapsmensen zijn evenals die van het grote publiek zeer verdeeld. Natuurlijk zijn de wetenschapsmensen uit de aard van hun positie geneigd te denken dat de technologische aanpak in staat is om overal een oplossing voor te vinden. Maar zij raken er steeds sterker van overtuigd dat de tijdsfactor een belangrijke rol speelt. Ziet u, wij zijn het er op het ogenblik over eens dat het wetenschapsbeleid éen geheel moet vormen met het economisch en sociaal beleid. Maar omdat een nieuwe ontdekking een ontwikkelingsproces van tien à vijftien jaar moet doormaken om van ontwerp tot industrieprodukt of sociale vernieuwing uit te groeien, betekent dat dat de wetenschap vijftien jaar te laat komt als zij zich op de problemen van vandaag richt. In dat geval zal zij eerder een soort van eerste hulp zijn dan een werkelijk creatieve impuls. Het belang dat het Rapport van de Club van Rome voor de wetenschapsman heeft, en dat nu langzamerhand duidelijk begint te worden, is dan ook dat zij op veel langere termijn moet plannen en zich samen met economen en politici over ver verwijderde toekomstproblemen moet buigen, wil men voorkomen dat de resultaten van ons wetenschappelijk onderzoek al direct achterhaald zijn. Ondanks dat heb ik het gevoel, en vele van mijn collega's met mij, dat het belang van de technische factoren in het Rapport enigszins onderschat is. Het is mogelijk om meer te doen, maar alles hangt af van de aanwezigheid van overvloedige energiebronnen.
Professor Tinbergen zei mij dat er in het model behoefte is aan een nauwkeuriger aanpak. Uiteraard. Niemand gelooft dat het model volmaakt is. Ook de ontwerpers ervan niet. Wat volgens mij zo verbijsterend is - afgezien van de emotionele reacties van economen, wat erop wijst dat het hoog tijd was dat zij eens wakker werden geschud - is, dat zoveel mensen vinden dat deze nieuwe aanpak, deze pioniersarbeid, het eerste onderzoek op een nieuw gebied, op alle vragen antwoord zou moeten geven. Dat is | |
[pagina 107]
| |
in strijd met het hele patroon van een wetenschappelijke ontwikkeling. Het is een emotionele en geen wetenschappelijke reactie. Het opent een weg, meer niet. Maar ook dat is al een geweldig resultaat. De volgende fase is dat Tinbergen en zijn team en vele andere geleerden ons veel meer informatie, veel meer zekerheid zullen verschaffen, en het model zullen vertalen in termen die tot politieke actie zouden kunnen leiden.
In een gesprek met professor Skinner over zijn controversiële boek Verder dan Vrijheid en waardigheid, zei hij dat tachtig tot negentig procent van de recensies vernietigend waren geweest omdat naar zijn oordeel de recensenten niet konden lezen. Geldt dat ook voor het Rapport van de Club van Rome? Zonder enige twijfel. Dat geldt voor zoveel van de slechte recensies die ik heb gelezen. Ik moet bekennen dat een aantal goede recensies eveneens duidelijk op vooropgezette meningen geënt waren waarvoor het evenmin nodig was het boek te lezen. Zo wordt er bijvoorbeeld steeds weer in het boek vermeld dat het geen futurologie betreft, dat het geen toekomstvoorspelling biedt, maar alleen zegt wat er gebeuren zal als wij nergens verandering in zouden brengen. Toch stelt een aantal recensenten dat voorspellingen nooit uitkomen, dat er altijd wel iets tussenbeiden komt. Dat is nu juist het doel van het boek, met andere woorden. Men heeft het niet werkelijk gelezen.
Hoe reageren voor zover u weet de wetenschapsmensen uit de Derde Wereld? Hoe reageren de Oosteuropeanen, de socialistische landen? Dat is een enorm interessant vraagstuk. Het is duidelijk dat niet alleen de wetenschapsmensen, maar alle ontwikkelde mensen in onderontwikkelde landen aanvankelijk uiterst negatief zullen oordelen, omdat het Rapport een situatie schetst waarin ontwikkelingslanden een nog hachelijker positie innemen dan gewoonlijk wordt aangenomen. Daartegen moeten zij reageren. Het Rapport kan een onverbloemd neokolonialistische indruk wekken, als de reactie van een rijkaard die zijn nest bevuild heeft en zijn positie wil consolideren, en tegelijkertijd van alle anderen eist dat zij pas op de plaats maken. Maar mijn ervaring, vooral na de discussies die de Club van Rome in Rio de Janeiro heeft gevoerd, is dat de Latijns-Amerikaanse wetenschapsmensen als vertegenwoordigers van ontwikkelingslanden na enige tijd hun standpunt wijzigen. Zij zien in dat het Rapport op fundamentele feiten wijst waar zij evenmin onderuit kunnen. Daarom zijn wij in de Club van Rome uitermate blij dat Latijns-Amerikanen met financiële steun uit Canada die de Club voor hen heeft weten te verkrijgen, zich in deze studies verder zullen verdiepen en deze in feite vanuit hun eigen standpunt zullen gaan bekijken. Dat zal een zeer belangrijke stap vooruit zijn.
In StockholmGa naar eind2 nam Brazilië het standpunt in dat het niet van plan was de economische groei door ecologische overwegingen te laten doorkruisen. Dat is een uiterst natuurlijke, en uiterst begrijpelijke opvatting. In een | |
[pagina 108]
| |
uitgestrekt, leeg land is het erg moeilijk om voorrang te verlenen aan toekomstige ontwikkelingen op lange termijn, om ecologische schade zwaarder te laten wegen dan de uiterst begeerlijke economische voordelen op korte termijn. Dat is de onvermijdelijke schizofrenie van elk individu en van elk land, of het dilemma tussen het behalen van onmiddelijke voordelen en het behartigen van belangen op langere termijn.
Bent u van mening dat milieuproblemen langzamerhand tot het politieke bewustzijn van de wereld beginnen door te dringen? Wat de milieuproblemen betreft, ja. Uit de discussies die wij, met name Aurelio PecceiGa naar eind3 en ik, met politieke leiders en anderen gevoerd hebben, heb ik de indruk gekregen dat de overheden zich bewust beginnen te worden van het totale probleem. Het milieuprobleem als zodanig, het probleem van de vervuiling, krijgt de meeste aandacht Misschien mede omdat dit het meest toegankelijke deel is van het complex dat wij de ‘problematiek’ noemen. Het is een probleem dat in economisch en technisch opzicht zonder al te hoge kosten kan worden opgelost. Dat is het meest hoopvolle aspect. Maar of de politici de sociaal-economische en industriële problemen en de kwestie van de uitputting van de hulpbronnen werkelijk onder ogen zullen zien en dienovereenkomstig maatregelen zullen treffen, of het werkelijk het begin van het einde van de consumptie- en verspillingseconomie zal betekenen, zou ik op dit moment nog niet kunnen zeggen.
Bent u optimistisch? Ja, ik ben optimistisch, maar ik weet niet of wij wel genoeg tijd zullen hebben.
Als initiatiefnemer van de Club van Rome heeft u intensief samengewerkt met Aurelio Peccei. Professor William I. Thompson van York University in Toronto, Canada, heeft in het Harpers MagazineGa naar eind4 opgemerkt: ‘Peccei is het prototype van de multinationale manager, op zoek naar een nieuwe concentrische orde.’ Wat is uw mening? De kennismaking en samenwerking tussen Aurelio en mij dateert al van vele jaren geleden. Het hele idee van de Club van Rome is in feite afkomstig uit onze discussies, die hier in deze kamer zijn begonnen.Ga naar eind5 Volgens mij is hij uniek. Een representatief prototype is hij helaas niet, want de gemiddelde magnaat of multinationale ondernemingsbureaucraat gaat onvermijdelijk praktisch geheel op in de belangen van zijn firma. Desondanks ben ik het er mee eens dat multinationale ondernemingen met hun wereldomvattende activiteiten een mondiaal gerichte vise zouden moeten hebben, waardoor men van hun kant meer begrip en meer inzicht op langere termijn zou kunnen verwachten. Maar Peccei is in zoverre uniek dat de problemen van de wereld bij hem op de allereerste plaats komen. Hij is een van de meest toegewijde mensen die ik in mijn leven heb ontmoet. Hij brengt zijn opvattingen ook in praktijk, en ik heb geloof ik ook nog nooit iemand ontmoet die zuiverder gemotiveerd is dan hij. Hij werkt enorm hard. Hij besteedt | |
[pagina 109]
| |
een groot deel van zijn tijd aan dit soort zaken. Hij beschikt over een werkelijk wereldomvattende visie. Hij is zeker geen vertegenvoordiger van het multinationale zakenleven, en evenmin een vertegenwoordiger van de geïndustrialiseerde landen. Hij is een van de weinige mensen wie de wereld als geheel te harte gaat, het soort mensen waar wij er veel meer van zouden moeten hebben, al zal het geen eenvoudige zaak zijn, hen te vinden.
Hij zei tegen mij: ‘Wat zou ik anders kunnen doen wanneer ik naar mijn kinderen en kleinkinderen kijk?’ Ja. Zo zouden alle wereldburgers er over moeten denken. Helaas is dat niet het geval. Dat is het verschil tussen Peccei en de rest: hij bekommert zich om het lot van de mensheid en de meeste anderen niet. |