Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 104]
| |
Peter PassellProfessor Peter Passell studeerde te zelfder tijd als professor Ross aan de Yale-universiteit en haalde zijn doctoraal economie aldaar in 1970. Hij doceert op het ogenblik economie aan de Columbia-universiteit. Mijn belangrijkste bezwaar is dat het project van de Club van Rome een proeve van deductieve logica is. Alle conclusies zijn al in de veronderstellingen ingebouwd, zodat wij via een enorme massa pseudo-wetenschap op een conclusie uitkomen die al bij het begin volkomen duidelijk was.
U noemt dat: ‘fixing the wheel.’ Ja, precies. Als men uitgaat van de veronderstelling dat negatieve elementen exponentieel groeien en positieve elementen lineair, krijgen de negatieve dingen uiteindelijk de overhand, en wordt een algemene ineenstorting onvermijdelijk.
Het is dus de verkeerde conclusie dat het resultaat ongunstig zal zijn. Precies. Ik ben er persoonlijk niet zeker van wat zich in de hoofden van de deelnemers aan het project heeft afgespeeld, of zij begrepen waar zij mee bezig waren en om ideologische redenen ruchtbaarheid wilden geven aan het gevaar dat zij zagen, of dat zij zo naïef waren om te menen dat zij wetenschappelijk werk verrichtten. Het vormt een demonstratie van het feit dat economen er niet in slagen om hun opvattingen aan mensen buiten hun eigen vakgebied duidelijk te maken. Forrester, de geestelijke vader van het project, is duidelijk een zeer briljant geleerde; op andere gebieden heeft hij daar ruimschoots bewijs van geleverd. Het soort fouten dat hij in World DynamicsGa naar eind1 en in feite ook in zijn andere boeken maakt, zijn economisch gezien elementair, het soort fouten dat doctoraalstudenten op tentamens zessen opleveren. Het project heeft eigenlijk een tragisch aspect. Zoveel begaafde en enthousiaste mensen die hun tijd zo volledig verknoeid hebben.
Miste het team van m.i.t. medewerkers met een fundamentele wetenschappelijke economische aanpak? Ja, absoluut. Wat zij misten waren mensen met enig inzicht in eenvoudige inleidende economie, het soort economie dat je aan Amerikaanse universiteiten in je eerste jaar leert.
Zou je daar genoeg aan hebben? Daar zou je in ieder geval genoeg aan hebben om fundamentele fouten te ontdekken. Er zijn er aantal plaatsen in het Rapport waar iedereen die iets weet van het middelbare niveau van prijstheorie de fouten zou kunnen aanwijzen. Vooral wanneer ze het hebben over de toewijzing van schaarse hulpstoffen zonder dat ze daarbij iets over prijzen zeg- | |
[pagina 105]
| |
gen. Zó zou men dat probleem in de achttiende eeuw ongeveer hebben aangepakt.
Hoe zouden wij dat eerste model kunnen verbeteren, kunnen uitbreiden, want er bestaat behoefte aan een wereldmodel. Het model moet in ieder geval niet worden uitgebreid. De structuur ervan moet worden vereenvoudigd. Misschien hoeven wij niet eens van computers gebruik te maken. Wat wij nodig hebben is minder systeem-analytische, en meer economische inbreng. Daarbij denk ik aan de studie van Nordhaus en Tobin, een veel voorzichtiger poging om na te gaan hoe de wereldgrondstoffenreserve er op het ogenblik voor staat, en hoe zij zich de komende vijftig, zestig jaar zal ontwikkelen; het moet een studie worden met een belangrijke economische inbreng en een ondergeschikt econometrische en systeemtheoretisch aspect. Het belangrijkste element erin moet een zorgvuldige constructie van het probleem worden, geen lange reeks geschatte cijfers waarbij men zich gemakkelijk kan vergissen, of een arbitraire constructie van modellen waarbij een verkeerde specificatie het project al zijn betekenis ontneemt. Het lijkt mij dat dit de meest efficiënte aanpak van het probleem is. Ik wil echter niet zeggen dat er geen probleem is. Er is wel degelijk van een probleem sprake. Net als Forrester en Meadows stellen, is het heel goed mogelijk dat wij over honderd jaar nog maar over een miniem kleine hulpstoffenreserve kunnen beschikken. Het is ongetwijfeld uiterst nuttig om te weten of er ‘grenzen aan de groei’ zijn.
Voor een buitenstaander als ik die van de andere kant van de Oceaan komt vliegen, lijkt het interessant als de teams van Nordhaus-Tobin en Forrester-Meadows samen een nieuw model zouden construeren. Wel, het klinkt misschien arrogant, maar ik weet werkelijk niet of het Forrester-team wel iets te bieden heeft. Ik geloof niet dat hun kennis van erg veel nut kan zijn bij dit probleem dat in wezen van economische aard is. Zij hebben in ieder geval nuttig werk verricht omdat zij het probleem onder de aandacht van het publiek hebben gebracht. Maar Forrester's bekwaamheden liggen op het gebied van de systeemconstructie, niet op dat van de economie. En wat de nabije toekomst betreft, verwacht ik niet dat toepassing van de systeem-analyse op de meeste sociaal-wetenschappelijke gebieden van enige waarde zal zijn. |
|