Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 99]
| |
Leonard M. RossProfessor Leonard M. Ross werd in Los Angeles, Californië geboren, (1945). Hij studeerde rechten aan de Yale Law School en werkt momenteel aan zijn doctoraal Economie, eveneens aan de Yale-universiteit. Hij doceert rechten aan de Columbia-universiteit in New York. Professor Ross, u bent éen van degenen die het Rapport van de Club van Rome bekritiseerd hebben, in de New York Times bijvoorbeeld.Ga naar eind1 Het kwam er volgens ons op neer dat het een moedige en ambitieuze poging was, maar dat het uiterst negatieve consequenties met zich meebracht. Wij meenden dat het zo weinig aan redelijke wetenschappelijke normen voldeed, dat het eerder opnieuw bewerkt dan opnieuw gepubliceerd had moeten worden.
Ja, maar u noemde het een publiciteitsstunt. Voor zover ik de mensen die eraan hebben meegewerkt ken, ben ik ervan overtuigd dat zij ernstig geprobeerd hebben om een eerste wereldmodel te creëren. Waar wij kritiek op hadden was, dat er welbewust een enorm rookgordijn van publiciteit werd aangelegd, terwijl de uitgangsgegevens niet eens voor wetenschappelijke kritiek werden vrijgegeven. De normale prodecure van een serieuze wetenschappelijke studie begint allereerst met een periode waarin de resultaten door vakgenoten bekritiseerd en besproken kunnen worden. Daarna kan men eventueel besluiten er wereldnieuws van te maken. Onze kritiek richtte zich niet zozeer tegen de publiciteit, maar wel tegen de opvatting dat de publiciteit belangrijker was dan de studie zelf.
In Nederland was er geen sprake van een publiciteitscampagne. De resultaten van het Rapport werden normaal via t.v. en pers bekendgemaakt, en zij hadden een diepgaand effect op de publieke opinie. Maar wat zijn uw bezwaren tegen het soort simulatiemodel dat Forrester en Meadows gebruikt hebben? Wij hebben geen bezwaren tegen de simulatietechniek op zichzelf. Zowel in de natuurwetenschappen als in de economie - zij het met tamelijk strikte beperkingen - heeft deze zijn nut ruimschoots bewezen. Onze bezwaren richten zich dan ook niet tegen simulatie als zodanig, maar tegen de combinatie van veronderstellingen, die aan elke computerberekening in het model ten grondslag ligt. De negatieve elementen in het model, alles wat een ongunstige invloed op het milieu heeft, vervuiling, bevolkingsgroei, enzovoort, worden allemaal geacht exponentieel te groeien, terwijl alle positieve elementen, gunstige vormen van technologische vooruitgang, enzovoort, volgens de ontwerpers van het model alleen maar lineair kunnen groeien. Het Rapport neemt aan dat de vervuiling per produktie-eenheid door anti-vervuilingstechnieken met maximaal 75% beperkt kan worden. Deze beperking is bovendien eenmalig. Verdere verbetering is onmogelijk. Heeft men die veronderstelling eenmaal aanvaard, dan kan men zuiver wiskundig berekenen | |
[pagina 100]
| |
dat iets dat exponentieel groeit, iets anders dat éenmaal met een vast getal wordt vermenigvuldigd en daarna niet meer kan groeien, tenslotte geheel zal voorbijstreven. En zo bouwt men in deze veronderstelling de conclusie in dat de wereld ineen zal storten. Die conclusie zou volledig terecht zijn als de eerste veronderstelling inderdaad correct zou blijken. Maar het is gewoon onzin om aan te nemen dat anti-vervuilingstechnieken de vervuiling met niet meer dan 75% zouden kunnen beperken. Het is een veronderstelling die niet op feiten stoelt, en er worden ook geen concrete feiten genoemd die haar zouden kunnen staven. Onze huidige technologie is in staat om vele vormen van vervuiling met aanzienlijk meer dan 75% te beperken - daar is geen plotselinge, geheimzinnige nieuwe uitvinding voor nodig, maar alleen een politieke beslissing. Dat wil echter niet zeggen dat er enige garantie bestaat dat die politieke beslissing ook zal worden genomen. Wij delen de bezorgdheld - en een groot deel van het pessimisme - van het team van de Club van Rome over het tempo waarin de vervuiling door politici wordt aangepakt. Het is volledig juist om te stellen dat er een eind aan de vervuiling moet worden gemaakt. Als dat de enige strekking van het Rapport was, zouden wij die toejuichen. Maar het is nog wel iets anders om maar meteen te stellen dat de produktie moet worden stopgezet. Dat is een conclusie die niet op feiten gebaseerd is.
En daar heeft u bezwaar tegen? Ja, de veronderstelling dat de problemen door produktieuitbreiding onvermijdelijk groter zullen worden, en alleen door produktiestagnatie kunnen worden opgelost. Wij zijn van mening dat de groei zelf -
Van een groei- naar een diensteneconomie, zoals u het zou formuleren. Ja, maar dat is eigenlijk een punt van secundair belang. De opstellers van het Rapport zijn daar overigens maar oppervlakkig op ingegaan. Ik geloof dat dat idee bij andere schrijvers sterker naar voren komt.
Professor Samuelson spreekt ook over een diensteneconomieGa naar eind2. Ja, dat de groei zich in de toekomst meer op diensten dan op industrieprodukten zal richten. Het lijkt mij dat deze veronderstelling zowel qua voorspelling als qua beschrijving eerder zal opgaan voor het ontwikkelde deel van de wereld dan voor het onderontwikkelde. Iemand die op een stoep in Calcutta moet slapen heeft niet noodzakelijkerwijs behoefte aan uitbreiding van de diensten, maar wel aan meer eten en een dak boven zijn hoofd. Daar is een bepaalde hoeveelheid industriële produktie voor nodig, en onze enige hoop op een verlichting van de wanhopige armoede die het grootste deel van de miljardenbevolking van de wereld moet ondergaan, ligt dan ook in een aanzienlijke uitbreiding van de industriële capaciteit. Wij zijn het volledig met de opstellers van het Rapport eens dat industriële produktie tot verschrikkelijke spanningen kan leiden, en dat er dringend politieke actie nodig is om iets aan die spanningen te gaan doen. Maar dat wil absoluut nog niet zeggen dat de machine dan ook helemaal moet worden stopgezet. | |
[pagina 101]
| |
Maar zij zeggen niet dat de produktie helemaal gestaakt moet worden, zij bepleiten een evenwichtstoestand. Zij willen naar een situatie zonder groei toe. Zij bepleiten een eerlijke verdeling tussen de rijke en de arme naties. Wij zijn het daar in principe volledig mee eens, maar wij zien niets dat erop wijst dat het ook zal gebeuren. Studies over het Labour-bewind in Groot-Brittannië en de New DealGa naar eind3 in de Verenigde Staten hebben uitgewezen dat zelfs deze zogenaamde sociale revolutie geen enkele verandering in de inkomensverdeling hebben teweeggebracht. Volgens recente onderzoekingen van Titnuss en zijn medewerkers hebben de twintig jaar Labour-bewind, de periode waarin de verzorgingsstaat ontstond en tot volle ontwikkeling kwam, absoluut geen wijziging gebracht in de relatieve inkomensverdeling tussen de verschillende klassen. Hetzelfde geldt voor de Verenigde Staten tijdens de New Deal. Met deze voorbeelden van de progressiefste sociale bewegingen in de westerse wereld voor ogen, zien wij dan ook nauwelijks reden om te veronderstellen dat de Amerikanen hun eigen levensstandaard plotseling tot vijfhonderd dollar per hoofd van de bevolking zouden moeten verlagen om de levensstandaard van de Indiërs tot tweehonderd dollar te kunnen verhogen. Hun idee mag op zichzelf nog zo verdienstelijk zijn, de wereld gaat nu eenmaal anders te werk.
Bent u van mening dat het Rapport van de Club van Rome te veel nadruk legt op de eindigheid van energiebronnen en te weinig rekening houdt met eventuele nieuwe ontdekkingen? Het is in ieder geval niet zo dat wij onze voorspellingen op concrete uitgangspunten kunnen baseren. Het is best mogelijk dat de ontwikkeling van kernfusie tot een uitgebreide en goedkope energietoevoer leidt, maar het is even goed mogelijk dat dat niet het geval zal zijn. Wij willen zeker niet beweren dat de door de conventionele brandstoffen teweeggebrachte vervuiling geen probleem vormt, of dat het ondenkbaar zou zijn dat de huidige energiebronnen uitgeput raken. Maar wij zien evenmin reden om de tegenwoordige trends van energiebronnen zonder meer in de toekomst te projecteren. De ontwikkelingen in de wereld hebben zich in het verleden altijd op een heel andere manier voltrokken. Historisch gezien is er altijd wel iets nieuws uit de bus gekomen.
Zijn er aanwijzingen dat de technologie eveneens exponentieel groeit? Dat is tenminste de conclusie van de beste studie, die tot dusver op dat gebied is verricht. Tobin en NordhausGa naar eind4 hebben de produktiefunctie in de moderne tijd geschat, en zij hebben daarbij ontdekt dat de technologie en de produktiviteit van de energiebronnen een exponentiële groei doormaken. Elke econometrische schatting, die van Tobin en Nordhaus niet uitgezonderd, draagt bepaalde gevaren in zich, wanneer zij als basis voor een toekomstvoorspelling voor twintig of vijftig jaar wordt genomen, maar liever goede econometrie dan het soort gedachteloze projectie waaraan de opstellers van het Rapport van de Club van Rome zich schuldig hebben gemaakt. | |
[pagina 102]
| |
Robert S. McNamara heeft in Stockholm gezegd dat de industriestaten circa drie procent van hun nationale inkomen zouden kunnen betalen om de ontwikkelingslanden bij het bestrijden van de vervuiling te helpen. Ik ben er absoluut vóor dat de industriestaten zich tegenover de ontwikkelingslanden aanzienlijk genereuzer betonen. Maar de norm van éen procent van het bruto nationaal produkt als ontwikkelingshulp is nooit gehaald. In de Verenigde Staten raken wij er zelfs steeds verder van verwijderd. Daarom zie ik ook geen reden om te veronderstellen dat een nieuw onderzoek of een nieuwe noodkreet plotseling tot een golf van ongekende vrijgevigheid zou leiden.
Maar is er behalve massale publiciteit dan nog een andere methode om de politici tot handelen aan te zetten? Nogmaals, onze bezwaren richten zich niet tegen de publiciteit als zodanig, maar tegen de punten waarop die publiciteit gericht is. Als die publiciteit zou pleiten voor een betere bestrijding van de vervuiling, voor een inkomensherverdeling, of voor hulp aan onderontwikkelde landen, zouden wij uiteraard geen enkel bezwaar hebben. Maar de publiciteit van het Rapport van de Club van Rome richt zich op de allerergste pseudo-oplossing - het saboteren van de machinerie die hoe het ook zij de oplossing voor de armoede in de wereld in zich draagt.
Toen u de modellen van professor Forrester en Dennis Meadows met elkaar vergeleek, zei u dat Forrester tenminste nog enige hoop in zijn wereldmodel toeliet. Forrester gebruikte dezelfde methodiek, maar enigszins andere, zij het eveneens arbitraire veronderstellingen, en kwam zo tot iets minder wanhopige conclusies. Ik ben echter van mening dat beider conclusies zozeer van hun veronderstellingen afhankelijk zijn, dat zij volstrekt geen waarde hebben.
Maar hoe kan men dit bestaande wereldmodel dan verbeteren, zoals professor Tinbergen in Rotterdam probeert? Tinbergen is uiteraard een van de eminentste economen die de wereld bezit. Ik ben niet van zijn model op de hoogte, maar ik twijfel er niet aan dat hij totaal anders te werk gaat dan Forrester en Meadows.Ga naar eind5 |
|