Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 73]
| |
Carl KaysenCarl Kaysen is sedert 1966 directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton, New Yersey. Hij promoveerde aan de Harvard-universiteit in de economie. Waarom staan sommige van 's werelds knapste economen zo kritisch tegenover het Rapport van de Club van Rome? Omdat het model, waarop de argumentatie is gebaseerd, enige elementaire economische stelregels buiten beschouwing laat. De belangrijkste elementaire economische stelregel, welke het model negeert, is deze: dat er aanpassingsmechanismen bestaan door middel van prijzen; dat wanneer goederen schaarser worden, en prijzen stijgen en veranderen, die verandering in de prijzen op haar beurt leidt tot verdere aanpassing en vraag aan de ene kant; hetgeen beperkend werkt op het aanbod, en dit aan de andere kant toch ook doet toenemen, doordat nieuwe technologieën, nieuwe vervangingsmiddelen te voorschijn worden geroepen. Deze aanpassingsprocessen hebben in het verleden geleid tot een toenemend aanbod van grondstoffen en andere hulpmiddelen. Het feit, dat deze economische stelregels nergens worden vermeld of bediscussieerd maakt economen argwanend jegens het model.
Kunnen bestaande reserves eigenlijk wel worden gemeten met economische of fysische maatstaven, door middel van computerberekeningen? Zeer zeker kunnen reserves worden gemeten met fysische maatstaven, en dat gebeurt ook regelmatig. Men spreekt van hectaren grond, van tonnen aan steenkoolreserves, van miljoenen tonnen oliereserves enzovoort. Aan de andere kant ben ik van mening dat men een beter inzicht in de bestaande reserves krijgt, door deze te meten of erover na te denken volgens economische maatstaven. Er zijn stukken land, die gemakkelijk bereikbaar en gemakkelijk te bewerken zijn. Meer grond kan daar tegen een hogere prijs aan worden toegevoegd door irrigatie of door landwinning of door betere afwatering en zo meer. Het zelfde doet zich voor als men nadenkt over reserves in mineralen. Er zijn daarvan gemakkelijk bereikbare voorraden. Dan zijn er de minder | |
[pagina 74]
| |
gemakkelijk te ontginnen voorraden; ook die zijn bereikbaar maar tegen een hogere prijs. Nog maar enkele dagen geleden had ik een gesprek met een directielid van een onzer grootste aluminiummaatschappijen, waarbij hij vertelde dat zijn maatschappij overging van bauxiet, dat het gemakkelijkst te bewerken aluminiumerts is, naar een moeilijker te bewerken aluminiumerts, dat voordien nooit werd benut, maar dat enorme reserves en potentieel bezit. Dat kan betekenen dat een ton aluminium een paar centen meer gaat kosten, maar ook dat voor die paar centen meer de reserves toenemen. Het is duidelijk dat een van de problemen bij de beoordeling van het Rapport dit is, dat bij het meten van reserves in fysische termen, het belangrijke feit op de achtergrond raakt dat die reserves een ander beeld vertonen wanneer zij met economische maatstaven worden gemeten.
Maar ontginning van nieuwe aluminiumertsen, vereist meer geld. Hoe zouden arme landen, hoe zou de Derde Wereld aan het geld moeten komen voor ontginning van land, irrigatie of ontwikkeling? Het probleem van de armoede in de Derde Wereld kan alleen worden opgelost door een algemene groei van de wereldeconomie. Zonder algemene groei van de wereldeconomie zal de problematiek van de Derde Wereld erger worden en niet beter. Ik beschouw het als volstrekt irreëel, te verwachten dat een radicale herverdeling van rijkdom en inkomen mogelijk zou zijn zonder actuele groei. In de eerste plaats, een hogere levensstandaard in de arme landen impliceert op zich reeds een economische groei in die landen zelf. Aangezien die landen ongeveer tweederde van de wereldbevolking omvatten, betekent economische groei in die landen economische groei in de wereld in haar geheel. Voorts hangt economische groei in de arme landen in hoge mate af van de handel met en van investeringen door de rijkere landen. Het is werkelijk onmogelijk aan te nemen, dat die arme landen meer handel zouden gaan drijven en meer investeringen verrichten, als het inkomen in de rijkere landen zou dalen in plaats van te stijgen.
Zijn er aanwijzingen dat ook de technologie zich exponentieel zal blijven ontwikkelen? Daarover bezitten wij veel historische gegevens. Natuurlijk blijft het voorspellen van de toekomst altijd een hachelijke zaak. Wij kunnen dat maar op éen manier doen: door naar de ervaring in het verleden te kijken. De Verenigde Staten vormen het gebied, waar dit onderwerp het best is bestudeerd, uitgedrukt in kwantitatieve termen. Bij benadering kan men stellen dat gedurende de afgelopen honderd jaar de technologie in de Verenigde Staten, de waarde van de ‘output’ die kan worden verkregen uit een bepaalde hoeveelheid ‘input’, ongeveer met twee procent per jaar is gegroeid, dus exponentieel. Wij beschikken over gegevens voor veel kortere perioden uit Japan en enige Europese landen. Ook die tonen op gelijke wijze een exponentiële groei van de technologie. Er is ook een flauwe aanwijzing, die ik zelf nog te onzeker vind om er een betrouwbaar oordeel op te baseren, dat de mate van technolo- | |
[pagina 75]
| |
gische groei in de laatste jaren nog is toegenomen. Ik meen dat men nog tien of twintig jaar zal moeten wachten alvorens men kan vaststellen of dit inderdaad juist is.
Als men die toename van technologische groei in het m.i.t.-wereldmodel zou verwerken, dan zou dat het uiteindelijk resultaat natuurlijk beïnvloeden. Het zou een fundamentele wijziging in het model betekenen. Dit m.i.t.-model zou men ruwweg op de volgende manier kunnen omschrijven. Er zijn bepaalde hoeveelheden, de bevolking, de industriële produktie en de energiebronnen, die exponentieel toenemen. Men heeft een vast plafond. Als die groeiende hoeveelheden tegen dat plafond botsen, kunnen zij daar niet alleen niet doorheen, maar zij storten neer met een daverende klap. Die daverende klap is de neergang van de wereldbevolking, het verminderen van de welvaart in de wereld, een catastrofe, als voorspeld door het m.i.t.-Rapport. Als wij echter rekening gaan houden met de exponentiële groei van de technologie betekent dit dat het plafond ook groeit. De vraag is dan maar hoeveel sneller de een groeit, in verhouding tot de ander. Voorts kunnen wij van dit punt uit de aarde onderzoeken, met het oog op het aanpassingsmechanisme, dat om het eens zo te zeggen de hoogte van het plafond of de groeisnelheid daarvan verbindt met de groeisnelheid van die andere factoren zoals bevolking, industriële produktie, verbruik van minerale ‘input’ en zo meer.
Zijn aanpassingsmechanismen van vitaal belang? Geen enkel economisch model is compleet zonder dat rekening word gehouden met aanpassingsmechanismen. Het uiterst belangrijk aanpassingsmechanisme, dat centraal staat in de economische denkwereld, is het mechanisme van het prijssysteem. Het m.i.t.-model erkent nergens dat men met dit mechanisme rekening moet houden. Kijkt u verder eens naar een zeer eenvoudige grond voor scepticisme inzake de beweringen die worden gedaan over de beperktheid van minerale reserves. Het is, sprekend in het algemeen, niet juist dat het aandeel van mineralen in de nationale produktie of het aandeel van voedingsmiddelen in de nationale agrarische produktie zijn gestegen. Integendeel, over langere tijd gerekend heeft zich een daling voltrokken. Dit is stellig zo in de Verenigde Staten, waar wij beschikken over cijfers voor een lange tijdsperiode. Het lijkt ook zo te zijn wat West-Europa betreft, ofschoon het mogelijk is dat onze informaties wat die vergelijking betreft niet zo volledig zijn of geen even lange tijdsperiode betreffen. Wanneer de m.i.t.-stellingen juist zouden zijn, dan zouden wij mogen verwachten een relatief groter aandeel waar te nemen in minerale ‘output’, dat dus meer reserves zouden moeten worden aangesproken om de schaarser en schaarser wordende mineralen te leveren. Wij zien echter het tegendeel, een geringe daling van het ‘output’-aandeel.
In een gesprek met professor NordhausGa naar eind1 in Yale, die samen met profes- | |
[pagina 76]
| |
sor Tobin een model construeerde, bleek deze van mening te zijn dat het m.i.t.-model veel te gecompliceerd was. Hij wees erop dat een veel eenvoudiger model nodig was. Het kan inderdaad in velerlei opzicht eenvoudiger, maar ik meen dat het op andere terreinen gecompliceerder zou moeten zijn, met name door rekening te houden met enige prijsaanpassingsmechanismen. Ik heb nog geen kennis kunnen nemen van het Nordhaus-Tobin-model.
U wijst het m.i.t.-model af; waarom precies? In feite omdat het fundamentele betoog, dat vervolgens leidt tot de conclusie dat wij de groei zouden moeten beperken, doodeenvoudig onjuist is en intellectueel niet overtuigend. Van het moment af, waarop wij zeggen dat de catastrofe niet onafwendbaar vlak voor de deur staat, moeten wij ons afvragen wat dan de alternatieve mogelijkheden zijn. Zoals ik al eerder opmerkte, als men eerst en vooral kijkt naar het vraagstuk van de armoede bij twee derde van de wereldbevolking, is het onmogelijk aan te geven hoe die armoede zou kunnen worden verminderd zonder voortdurende economische groei. Wanneer ik dit zeg zijn er twee dingen, die ik niet zou willen suggereren. Ten eerste, dat de groeipatronen dezelfde zouden moeten zijn als in het verleden. Misschien dienen zij te veranderen. Ten tweede, ik wil niet suggereren dat de problemen van milieuvervuiling en grondstofuitputting niet reëel zouden zijn, dat dit geen vraagstukken zouden zijn waar aandacht aan moet worden besteed. Ik acht de problemen van milieuvervuiling, zowel in de geïndustrialiseerde als in de industrialiserende landen, vraagstukken van de hoogste urgentie. Wij zijn in dat opzicht bepaald verkeerd te werk gegaan. Wij beginnen nu pas te begrijpen hoe wij dat moeten gaan aanpakken. Het is uiterst belangrijk dat wij dat ook werkelijk gaan doen. Een deel van het probleem van milieuvervuiling bestaat uit nadenken over de keuze van vormen van technologie, waardoor de vervuiling zal verminderen. Een ander aspect van het probleem is: wederom gebruik te maken van de doodeenvoudige voordelen van het prijsmechanisme en de vervuilers te laten betalen voor de schade, die zij aan de samenleving in het algemeen berokkenen. Bij ons huidige systeem is men om zo te zeggen vrij om vervuiling naar eigen goeddunken te veroorzaken, en aangezien het ieder vrij staat, zijn er ook geen economische prikkels om het na te laten. Zo staat het zeker ook vast dat er op de wereld een bevolkingsprobleem is. Maar de bespreking daarvan in het Rapport is erg oppervlakkig. Er wordt geen analyse gemaakt van, geen onderscheid tussen gewenste familieomvang en bereikte familieomvang. Er wordt niet over gesproken wat aan de ene kant de omvang van de bereikte familiesamenstelling bepaalt, en wat anderzijds bepaalt welke familieomvang men wenst. Mijn persoonlijke mening is dat, wat wij ook mogen ondernemen op het gebied van spreiding van kennis over geboortencontrole en van inzicht in de wenselijke mogelijkheid om tot kleinere families te komen, de mensen erop gewezen zullen moeten worden dat door | |
[pagina 77]
| |
betere overlevingskansen, vooral ten gevolge van de daling van het sterftecijfer, complete gezinssamenstelling bereikbaar is met een veel lager geboortencijfer, en dat de wereldbevolking inderdaad de komende dertig jaar schrikbarend zal toenemen. Wij zullen er meer over moeten nadenken hoe ons aan te passen aan die verhoogde maatstaf, dan dat wij blijven handelen alsof die verhoging niet zou plaatsvinden.
Wat betreft de poging om een wereldomvattend computermodel te maken om de reserves en problemen van deze planeet te inventariseren, staat u daar in beginsel positief tegenover? Wel, ik meen dat dit een kwestie is, te vergelijken met andere kwesties van intellectuele ondernemingslust. Dat zijn zaken die ieder voor zich moet uitmaken. Als iemand meent dat het een goed idee is en meent te weten hoe het te moeten doen, laat hem dan zijn gang gaan en het doen. Mijn eigen voorkeur gaat niet in die richting. Ik meen dat er op tal van terreinen nog zo'n enorm gebrek aan gegevens bestaat, dat het model in feite erg ruw zal zijn en men er derhalve ook maar weinig waardevolle conclusies uit zal kunnen trekken. En verder meen ik dat men te maken heeft met een heleboel computermystiek, die absoluut overbodig is. Veel van de hoofdgedachten van het m.i.t.-model zouden kunnen worden behandeld zonder die moeizame computerisering. Diepgaande computerbehandeling is belangrijk als een model een grote hoeveelheid gedetailleerde gegevens bevat, en wanneer het voor de uitkomst een reëel verschil uitmaakt of een bepaald cijfer de ene dan wel de andere grootte heeft. Rekening houdend zowel met het gebrek aan kennis inzake de aard van de relaties, betrokken bij het m.i.t.-model, en de uiterste grote kwantitatieve dimensies, ben ik van mening dat er veel en veel te veel nadruk is gelegd op de rol van de computer.
Maar het was in feite bedoeld als een heel bescheiden, allereerste stap. Zeker, het was bedoeld als een bescheiden eerste stap en misschien een belangrijke eerste stap. Ikzelf heb mij meer dan vele andere critici voor dit model geïnteresseerd. Misschien zal de ondervonden kritiek de makers van het model helpen een betere tweede stap te doen ...
Dat is de reden waarom ik hier ben. ... en dat is naar mijn mening altijd een wenselijke ontwikkeling. Er is echter, laat mij dat nog eens herhalen, het element van de computermystiek. Door de computer gemaakte berekeningen zijn niet per definitie juister dan berekeningen, gemaakt door een mens met potlood en papier of door een rekenmachine. Maar als een bepaald model voldoende gecompliceerd wordt in die zin, dat er een aangewezen aantal vergelijkingen of onderlinge verhoudingen in voorkomt, dan is het nodig om een computer te benutten. Dat dient men geval voor geval te beoordelen.
Meent u dat de mensheid, de samenleving, zich ontwikkelen naar een | |
[pagina 78]
| |
wereldbestuur op planetaire schaal, zoals i.b.m. of General Motors? Meent u dat het wenselijk is meer te gaan in de richting van een of ander soort van praktisch, pragmatisch beheer van deze planeet? Zo ver kan ik niet vooruit zien. Ik houd het erop dat sommige zaken op grote schaal zullen worden beheerd en andere juist weer op kleinere schaal. Als Amerikaan bezit ik een vorm van jeffersoniaansGa naar eind2 vooroordeel met te geloven dat de zaken eigenlijk op de kleinst mogelijke schaal zouden moeten worden beheerd. Een blik naar het huidige wereldtoneel doet niet de gedachte opkomen dat wij met noemenswaardige snelheid op weg zijn naar meer politieke eenheid, naar meer politieke homogeniteit.
Maar zouden de geleerden in staat zijn de politiek te beïnvloeden in de richting van, wat ik zou willen noemen, de meest noodzakelijke vorm van wereldbestuur? Sta mij toe op die vraag indirect te antwoorden met te zeggen, dat de sterkste politieke macht in de hedendaagse wereld het nationalisme lijkt te zijn, en niet rationele berekening. Ik vermoed dat wij daar nog langere tijd mee te maken zullen hebben. Er komen in de politieke wereld maar heel weinig dingen tot stand, omdat logische argumenten aantonen dat men dát het beste kan doen. Ik wil de rol van de rede, waar ik uiteindelijk in geloof, niet te laag aanslaan, maar het schijnt soms wel heel erg lang te duren voor de argumenten van de rede de overhand krijgen. |