Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 34]
| |
Arnold J. ToynbeeDe Britse historicus Arnold J. Toynbee begon zijn carrière bij het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken reeds vóor de Eerste Wereldoorlog. Hij was verbonden aan het departement voor Politieke Inlichtingen. Van 1919 tot 1924 doceerde hij literatuur en geschiedenis aan de universiteit van Londen. In 1925 werd hij research-professor aan de London School of Economics. Ik geloof dat de reis naar de maan een zinloze verspilling is geweest. Misschien was het een waardevolle demonstratie van het simpele feit dat de leefruimte van de mensheid en alle andere vormen van leven, de biosfeer, zoals Teilhard de Chardin het noemde, in feite alleen maar een dunne laag lucht, land en water is rond het oppervlak van die ene planeet waarop wij toevallig ons bestaan vinden. Onze biosfeer is uiterst beperkt. Hetzelfde geldt voor de inhoud daarvan. Dat is de reden waarom een voortdurende, ongelimiteerde groei van het aantal en de welvaart van de mensheid onmogelijk is. Een dergelijke doelstelling is voor de menselijke soort niet haalbaar. Ieder menselijk wezen is hebzuchtig, maar de Westerse minderheid heeft de hebzucht geheiligd en er een doelbewust streven van gemaakt. Dit vond zijn begin bij de ontdekking van de twee Amerika's die de westerse volkeren een verkeerde indruk gaf, een indruk van onbeperkte ruimte en rijkdom die voor de westerse mens open zou liggen. Dit gevoel werd nog door een tweede ontwikkeling versterkt: de mechanisering van de industrie door de toepassing van de stoommachine gaf ons aan het eind van de achttiende eeuw de indruk dat wij een onuitputtelijke energiebron hadden aangeboord. In onze tijd heeft de mechanisering van menselijke activiteiten een buitengewone hoogte bereikt, maar plotseling zijn wij nu tot het inzicht gekomen dat de biosfeer niet oneindig is en dat zij grenzen aan onze materiële expansie stelt, die absoluut onoverkomelijk zijn. Door de uitbreiding van de techniek en de aanwas van de wereldbevolking zullen de grenzen spoedig worden bereikt. Voor zover dit simpele feit tot de mensen doordringt, moet het Rapport van de Club van Rome een revolutionair effect hebben op onze houding tegenover de doelstellingen en de idealen van het leven. Dat zal een uiterst moeilijke en pijnlijke ommekeer in de opvattingen en doelstellingen van de Westerse mens in de laatste vijfhonderd jaar met zich meebrengen. De niet-westerse meerderheid van de mensheid is het Westen ondertussen gaan benijden en probeert het na te volgen. Het zal zeer moeilijk zijn om deze landen ertoe te brengen hun pogingen zich te ontwikkelen op te geven - vooral omdat het juist deze arme en in technisch opzicht achtergebleven volkeren zijn die het snelst in bevolkingsaantal toenemen en het meest onder druk staan om hun | |
[pagina 35]
| |
produktie te vergroten. Volgens mij ligt de kwestie zo: zal de mensheid als geheel in staat blijken om haar opvattingen en doelstellingen te wijzigen voordat wij in een catastrofale situatie raken? Het Rapport van de Club van Rome is een erg knap boek. Het verschaft op een uiterst bekwame manier noodzakelijke wiskundige informatie aan mensen die, zoals ik, niet wiskundig ingesteld zijn. De gegevens die zij afdrukken kunnen ook door gewone mensen begrepen worden. Om feiten te kunnen begrijpen is het noodzakelijk ze wiskundig uit te drukken. Ik hoop dat het boek in brede kring gelezen en ter harte genomen zal worden en dat men er naar zal handelen.
Maar is in het Rapport mogelijk voorbijgegaan aan een mogelijke exponentiële groei op technologisch gebied? Technologie kan voor vele verschillende doeleinden worden aangewend. Tegenwoordig wordt zij vooral voor twee aan elkaar tegengestelde doeleinden gebruikt: voor vernietigings- en oorlogsdoeleinden en voor de maximale produktie van materiële rijkdom. Als wij oorlog afschaffen, en ons volledig op de produktie van rijkdommen concentreren, kan exponentiële technologische groei volgens mij een catastrofe nog enige tijd afwenden. Ik kan niet schatten hoe lang. Het zal alleen maar een kwestie van uitstel zijn. Het is onvermijdelijk dat wij de grenzen vroeg of laat bereiken.
Margaret Mead heeft mij gezegd: ‘Wij hebben een nieuwe visie nodig, maar ik weet niet welke visie het zou moeten zijnGa naar eind1.’ Ik geloof dat er een oude visie bestaat, al is die vergeleken met de ouderdom van de mensheid niet zo erg oud. Ik denk daarbij aan de visie van de stichters van de grote religies. Ik denk aan de volgende namen - in chronologische volgorde - de Boeddha in India, Lau-Tse in China, Jezus in Palestina, en een westerling, Franciscus van Assissi.Ga naar eind2 Slechts éen westerling! Maar Sint Franciscus is erg belangrijk voor ons, juist omdat hij een westerling was. Hij heeft een voorbeeld gesteld waaraan wij aandacht moeten besteden, dat wij moeten proberen na te volgen. Deze religieuze stichters waren het niet met elkaar eens over het beeld dat zij zich van de aarde en het universum of van de aard van het geestelijke leven en de bron van een uiteindelijke geestelijke werkelijkheid moesten vormen, maar over hun zedelijke uitgangspunten waren zij het wel eens. Zij waren allen van mening dat het najagen van materiële welvaart verkeerd was. Wij moesten ons beperken tot het welvaartsniveau dat minimaal nodig is om in leven te kunnen blijven. Ons voornaamste streven moet geestelijk van aard zijn. Zij waren eenstemmig van oordeel dat het tot rampzalige gevolgen leidt als wij onze doelstellingen in de eerste plaats op materieel bezit richten. Zij legden er allen de nadruk op dat onze onzelfzuchtigheid en liefde voor onze medemens de sleutel voor geluk en succes in menselijke betrekkingen was. Zij verloochenden allemaal persoonlijk materiële rijkdom en macht. De Boeddha was de zoon van een koning van een klein rijk. Hij gaf het vrijwillig op. Hij hoefde het niet te doen, hij deed het uit eigen bewe- | |
[pagina 36]
| |
ging. Sint Franciscus was de zoon van een van de eerste succesvolle westerse zakenlieden. Zijn vader was groothandelaar in kleren.
Een voorloper van Aurelio Peccei dus. Inderdaad, wat zakelijk succes betreft, maar niet als u op hun beider inzicht doelt. De vader van Sint Franciscus wilde dat bij het familiebedrijf zou erven en overnemen. Sint Franciscus weigerde. In plaats daarvan koos hij de armoede als metgezel. Jammer genoeg hebben wij westerlingen wel lippendienst aan Sint Franciscus bewezen. Wij hebben hem een heilige genoemd, wat hij inderdaad ook was, maar degene die wij nagevolgd hebben, is niet Franciscus, maar zijn vader, Pietro Bernardone, niet Frencesco Bernardone. Pietro is het prototype van de succesvolle westerse zakenman, van een Peccei, bijvoorbeeld. Behalve dan dat Aurelio Peccei heel andere idealen nastreeft. Wat wij nu moeten doen, wat wij moeten proberen te doen, is een geestelijke revolutie tot stand te brengen. Dat is niet iets volstrekt nieuws. Het was de visie van Franciscus van Assisi, de visie van Jezus, de visie van de Boeddha, de visie van Lau-Tse. Zoals u weet geloofde de taoïstische filosofische richting in China in een minimale ontwikkeling van de materiële welvaart, en in een maximale ontwikkeling van bet geestelijk leven. Het was de tegenpool van het confucianisme, dat tamelijk materialistisch was georiënteerd. Ik geloof dat de mensen die zelfverloochening en het opgeven van materiële welvaart prediken, onze meest praktische adviseurs zullen blijken te zijn, omdat wij, zolang die biosfeer bewoonbaar is, daarin kunnen blijven voortbestaan, wanneer wij hun adviezen maar ter harte zouden nemen. Wij moeten de hulpbronnen van de biosfeer intact laten en niet verontreinigen. Volgen wij het advies van Sint Franciscus' vader, dan zullen wij de biosfeer vernietigen, onszelf vernietigen, en met onszelf alle andere vormen van leven die van ons afhankelijk zijn.
Wat voor kansen ziet u voor de kinderen van vandaag, van 1972, nu het jaar 2000 snel nadert? Ik heb twee achterkleindochters, die wanneer zij even oud zouden worden als ik - ik ben nu drieëntachtig - in het jaar 2050 nog in leven zullen zijn. Nu kunnen u en ik niet voorzien hoe de wereld er in dat jaar uit zal zien. Ik voel mij bezorgd over deze arme kleine kinderen die op de wereld zijn gebracht, zonder dat iemand daarvoor om hun toestemming heeft gevraagd. Hun ouders weten evenmin als u en ik in wat voor wereld zij zullen moeten leven. Ik geloof dat wij geen tijd meer te verliezen hebben. Ik geloof dat de generatie van mijn kinderen, de generatie van mijn kleinkinderen, de generatie van mijn achterkleinkinderen, onverwijld hun doelstellingen in het leven moeten veranderen, en moeten leren om ver vooruit te zien, en op dezelfde onzelfzuchtige manier te denken die door de Boeddha, Jezus, Sint Franciscus en Lau-Tse gepredikt werd. Te denken in termen van de volgende twee miljard jaar, in termen van het voortbestaan van de menselijke soort. Het valt ons erg moeilijk om niet aan ons onmiddellijke voordeel te denken, | |
[pagina 37]
| |
en dat aan een verder verwijderde toekomst ondergeschikt te maken. Maar wij kunnen in ieder geval aan de kinderen denken die wij al ter wereld hebben gebracht. Wij voelen ons voor hen verantwoordelijk, en wanneer wij ons voor ogen houden dat zij misschien in het jaar 2050 nog in leven zijn, zoals mijn twee achterkleindochtertjes, dan moeten wij onze activiteiten onmiddellijk op heel andere doelstellingen gaan afstemmen dan wij op het ogenblik doen. Dit zal ons uiterst moeilijk vallen, maar het is zeker niet onmogelijk. Het impliceert inderdaad een soort bekering, zoals waar Margaret Mead over sprak.
Dr. Toynbee, bent u op de hoogte van professor Skinner's theorieën in Beyond Freedom and Dignity, dat de mens door zijn milieu geprogrammeerd wordt? Ja, ik heb zijn boek gelezen, met respect - hij is een zeer bekwaam man - maar niet met instemming. Ik geloof inderdaad dat er geen twijfel over bestaat dat de omgeving een enorme invloed op ons heeft. Ik geloof dat het een van de vroegere jezuïetenpriesters is geweest die eens heeft gezegd: ‘vertrouw mij een kind de eerste zeven jaar van zijn jeugd toe, en ik conditioneer hem voor de rest van zijn leven.’ Een kind dat geconditioneerd is kan die conditionering echter doorbreken. Ik geloof dat een mens, omdat hij zich bewust van zichzelf is, over zekere keuzemogelijkheden beschikt, over een zekere mate van vrijheid. Over deze kwestie van het al of niet bestaan van een vrije wil wordt al vanaf de tijd van Augustinus en Pelagius gediscussieerd. Zelf geloof ik dat wij voor een deel geconditioneerd worden, en voor een deel over een vrije wil beschikken. Daarom ben ik het ook niet met Skinner eens. Skinner is een extremist, nietwaar? U kent de Hindoestaanse leer van de Karma. Karma is geloof ik een Sanskritisch woord.Ga naar eind3 Letterlijk betekent het: handeling. De technische betekenis van Karma is: de som van al onze vroegere handelingen in termen van goed of kwaad; in een heel mensenleven, of, wanneer je in reïncarnatie gelooft, in een reeks van levens. Volgens de leer van de Karma heeft een mens een soort zedelijke winst- en verliesrekening; hij voegt steeds iets aan een van beide kanten toe, de winstkant of de verlieskant. Soms staat hij ‘rood’, soms is zijn balans positief, maar zijn rekening blijft altijd openstaan. Ik geloof dat dit veel dichter hij de waarheid is dan Skinner's theorie. Wij worden geconditioneerd, in enorme mate geconditioneerd door de Karma die wij geërfd hebben. Wij kunnen niet volledig over ons lot beschikken, maar wij zijn wel voor een deel vrij. Wij kunnen ons Karma veranderen. Wij kunnen het in zekere mate beter of slechter maken. Dat is een belangrijk punt: onze vrijheid om ons Karma tot op zekere hoogte te veranderen.
Maar professor, hoe moeten wij uw visie van een Alexander aan het roer van de wereld in overeenstemming brengen met individuele vrijheid voor zeven miljard mensen? Kunnen wij onze vrijheid en individuele groei handhaven, of moeten wij geprogrammeerde marionetten worden van een grote Alexander die de wereld regeert? | |
[pagina 38]
| |
Ik geloof dat alle creatieve, alle goede elementen in het leven van de mens voortkomen uit individuele vrijheid, individueel handelen, vrijheid van handelen. Alle slechte elementen komen daar eveneens uit voort, omdat het de bron van alle geestkracht is, of deze zich nu op het goede of op het slechte richt. Ik geloof, zoals ik al gezegd heb, dat de samenwerking tussen mensen het moeilijkste aspect van het menselijk leven is. Technologie is gemakkelijk, artistieke prestaties zijn gemakkelijk, maatschappelijke samenleving voor een goed doel is erg moeilijk. Daarom denk ik dat wij uit twee kwaden moeten kiezen, zoals zo vaak in het verleden wanneer er in zeer korte tijd een drastische sociale verandering tot stand moest komen om een dreigende ramp af te wenden. Ik geloof dat het alternatief voor de op handen zijnde catastrofe een soort tijdelijke dictatuur zal zijn. De Romeinen hadden een zeer interessant systeem. Zij hadden een staatsbestel met door het volk gekozen magistraten. Deze traden tijdelijk af en benoemden een dictator met volledige volmachten. Zodra de dictator de crisis had afgewend, wanneer hij daarin tenminste slaagde, trad hij weer af, en de magistraten kwamen weer op hun plaats terug. Nu ben ik daar absoluut geen voorstander van. Ik zou veel liever zien dat wij het noodzakelijke via democratische methoden konden bereiken, maar ik geloof dat wij daar waarschijnlijk geen tijd voor zullen hebben. Daarom zullen wij misschien een tijdelijke dictatuur in moeten stellen. Dat is uiterst gevaarlijk, want de grote vraag is, zal deze inderdaad tijdelijk zijn? Julius CaesarGa naar eind4 en keizer AugustusGa naar eind5 beweerden dat zij tijdelijk dictatoriale macht op zich namen om een crisis af te wenden, maar hun dictatoriale volmachten werden door hun opvolgers niet meer afgestaan. Dat is een gevaar. Maar het hele menselijk leven is een keus tussen twee of meer kwaden. Dit is het minste kwaad. Ik ben van mening dat er absoluut een bepaalde minimale vorm van wereldregering nodig is om het probleem van de verontreiniging op te lossen en om de oorlog af te schaffen. Om een heel eenvoudig voorbeeld te geven: de wereld is formeel in ongeveer honderdveertig afzonderlijke onafhankelijke staten verdeeld. De lucht en het water die op verschillende plaatsen verontreinigd zijn, zijn in theorie ook verdeeld, maar in werkelijkheid kan je de oceaan of het luchtruim niet in afzonderlijke soevereine stukken verdelen. Om de verontreiniging tegen te gaan, is een of andere wereldomvattende actie nodig, die in feite op een wereldregering neerkomt. Wanneer deze in het begin dictatoriaal moet zijn, is dat volgens mij minder erg dan een allesvernietigende ontwikkeling. Misschien hebben wij dus een tijdelijke dictatuur nodig. Dat kán een kwaad betekenen, maar in ieder geval blijft de mensheid dan voortbestaan, en zolang er leven is is er hoop. In de daaropvolgende tweeduizend jaar kunnen wij ons misschien van die dictatuur ontdoen, terwijl wanneer wij onszelf vernietigen - wel, dat zou dan het einde van alles betekenen.
Wat uw achterkleindochter betreft, bent u van mening dat het onderwijs in voldoende mate reageert op de enorme veranderingen in de men- | |
[pagina 39]
| |
selijke leefwereld? Helaas is de moderne reactie op de grote toename van informatie en potentiële kennis, specialisatie waardoor de kennis van het universum in vakjes wordt gedeeld, zoals wij ook de biosfeer in afzonderlijke nationale staten hebben verdeeld. Onderwijs bestaat tegenwoordig voor een veel te groot gedeelte uit specialisatie. Ik ben bang dat Engeland in dat opzicht verder is gegaan dan bijna welk ander land dan ook. Verder dan de Verenigde Staten, waar de studenten op de meeste universiteiten éen jaar lang, het eerste jaar, verplicht worden hun studie over meerdere disciplines te verdelen. Nu is een dergelijke specialisering niet alleen zeer ongunstig voor het onderwijs, maar ook voor het voortbestaan van het menselijk leven in de wereld waarheen wij op het ogenblik op weg zijn, omdat daar een allesomvattende werkelijkheidsvisie voor nodig is. Zoals u weet hebben vele collegae-historici kritiek op mij uitgeoefend omdat ik weiger mij te specialiseren, en zoveel mogelijk probeer algemeen te blijven. Zij zeggen dat ik een amateur ben, geen echte historicus.
Dat is precies waar Aurelio Peccei op hamert: ‘Wij hebben mensen met een algemene visie nodig.’ Ja, het probleem is dat de populaire, de gewone vorm van onderwijs specialisatie is. Generalisatie wordt overgelaten aan amateurs, of zelfs aan charlatans. Waar wij behoefte aan hebben, is dat onze beste mensen zich op een algemene visie gaan toeleggen. Ik vind dat er in Frankrijk een goede traditie bestaat van wat de Fransen ietwat ironisch ‘oeuvres de généralisation’ noemen. Het zal u opgevallen zijn dat de grootste Franse geleerden hun beste werk in deze zogenaamde ‘œuvres de généralisation’ leveren, te beginnen bij mensen als Renan. Sommige van zijn werken zouden tegenwoordig door specialisten niet eens als serieuze onderzoekingen worden beschouwd. Dat zijn zij echter wel. Zij vormen de kern van de vorming van gewone mensen. Het publiek waarop wij ons moeten richten is het niet-gespecialiseerde intelligente publiek. Dat is het grote publiek dat de wereld in beweging zou kunnen brengen en kunnen veranderen. Het moet niet gedwongen worden om zijn opleiding in een of andere vorm van specialisatie te gieten noch in de alfa- noch in de beta-wetenschappen. Het moet in staat worden gesteld om een algemene opleiding te ondergaan, een opleiding tot een inzicht in het universum zoals dat werkelijk is - het universum waarin wij zullen moeten leven.
Gelooft u dat het Rapport van de Club van Rome en het shock-effect dat het teweeg heeft gebracht, een positief element betekent op de huidige tweesprong waarop wij tot onmiddellijke maatregelen zouden moeten overgaan? Zoals Margaret Mead in Culture and Commitment heeft gezegd: ‘De toekomst is nuGa naar eind6’? Ja, dat is erg goed gezegd, ‘de toekomst is nu’. Het belangrijkste shock-effect zal het Rapport teweegbrengen bij mensen van middelbare leeftijd in de Verenigde Staten, de mensen die de economische crisis van | |
[pagina 40]
| |
1929 en het begin van de jaren dertig hebben meegemaakt, die alles in economische groei en materieel succes hebben geïnvesteerd, en wier kinderen zich nu tegen hen keren. Dat brengt deze ouders erg van streek. Zij hebben hun kinderen in luxe grootgebracht, maar hun kinderen hebben dat afgewezen, ongeveer op dezelfde manier waarop Sint Franciscus zijn vaders rijkdom afwees. Het shock-effect komt bij deze mensen het hardst aan. Het shock-effect zal daarentegen bij de hippies niet zo groot zijn. Ik wil er graag op wijzen dat Sint Franciscus zelf ook een hippie was. Toen zijn vader zich op een zeker moment verzette dat zijn zoon de armoede verkoos, kleedde Franciscus zich helemaal uit. Dat is de manier van doen van een hippie. Hij gooide zijn mooie kleren midden in het gezicht van zijn vader. De bisschop die bij deze scène aanwezig was, haalde Franciscus naar zich toe, en sloeg zijn mantel om hem heen. Dat was een fantastisch gebaar van die bisschop, want Franciscus' vader was een van zijn belangrijkste parochianen, en toch durfde hij hem te trotseren. Dat was erg dapper. Het pleit voor die bisschop. Maar wat ik wilde zeggen is dat Franciscus wel als hippie begon, maar niet als hippie eindigde. Uiteindelijk stelde hij zichzelf onder strenge discipline, en verrichte hij uiterst constructief werk. Nu was hij geen organisator en geen bestuurder, en toen zijn nieuwe orde van bedelmonniken plotseling erg populair werd zag hij dat zelf ook in. Hij trad als hoofd van de orde af, en stelde zich als ieder lid van zijn orde onder de discipline van een medemonnik, en deze broeder Elias, een uiterst twistzieke figuur, werd de eigenlijke stichter van de Franciscanen. Hij was een rasbestuurder. Hij had er talent voor. Franciscus niet, en hij besefte dat zelf ook. Hij streefde naar persoonlijke verlossing, naar de navolging van Christus, zoals die Nederlander in de vijftiende eeuw, de schrijver van De Imitatione ChristiGa naar eind7 ...
Thomas à Kempis. Misschien is de hele hippie- en drugbeweging een voorloper van een terugkeer naar de mentaliteit van Franciscus van Assisi. Misschien wordt het krankzinnige streven naar hogere produktiviteit uit louter winstoogmerken eens opgegeven. Uit louter winstoogmerken, inderdaad. Daar moeten wij vanaf.
Maar in de Sowjet-Unie schijnt zich een zelfde streven te ontwikkelen. Een kelner van een Moskous hotel wilde mijn jeans kopen. Helaas. Je zou kunnen zeggen dat wij onze doelstelling, ons ideaal zouden moeten veranderen. Dat van Franciscus' vader in dat van Sint Franciscus zelf. |
|