Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 22]
| |
Jan TinbergenProfessor dr. Jan Tinbergen is hoogleraar in de wiskundige economie en ontwikkelingsprogrammering aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam. Wat zijn de plus- en de minpunten van het Rapport van de Club van Rome? Ik beschouw het als een zéer groot pluspunt dat er voor de eerste keer een poging is gedaan om het gecombineerde effect te schatten van een aantal nieuwe verschijnselen: de bevolkingsexplosie, de uitputting van energie en grondstoffen en de toenemende milieuverontreiniging. Dat is een uitermate belangrijk punt. Aan de andere kant zijn er, haast onvermijdelijk, ook minpunten. Het gebruikte model kan niet erg nauwkeurig zijn, vooral niet als het gaat om de spreiding over de wereld van de verschillende, laat ik zeggen: rampen, die waarschijnlijk kunnen plaatsvinden. Er bestaat daarom volgens mij ook een uitgesproken behoefte aan een nauwkeuriger benadering, en zoals u weet is men in aansluiting van het m.i.t.-rapport al begonnen met een aantal andere projecten.
Zoals? Allereerst willen wij hier in Nederland onder leiding van professor Hans LinnemannGa naar eind1, om de redenen die ik zojuist heb genoemd, een poging doen om het model te splitsen. Dat houdt in dat wij een stuk of zes verschillende delen van de aarde apart nemen, en bovendien de verwerkende industrie en andere economische sectoren uitsplitsen. Op die manier hopen wij met een verfijnd model te komen dat in sommige opzichten misschien betrouwbaarder is. Om een voorbeeld te geven. Het lijkt ons dat het probleem gedeeltelijk door de natuurlijke reacties van het prijsmechanisme is op te lossen. Wij kunnen verwachten dat de vervuilde industrieën duurder zullen worden, omdat zij, om de vervuiling te bestrijden, in aanzienlijke mate nieuwe dure apparaten zullen moeten aanschaffen. Een specialist van Unilever en andere onderzoekers in Amerika en Japan hebben bijvoorbeeld berekend dat wij de vervuiling naar alle waarschijnlijkheid beneden het kritieke niveau kunnen houden, als wij ongeveer drie procent van ons nationaal inkomen aan dergelijke noodzakelijke installaties zou- | |
[pagina 23]
| |
den besteden. Intussen blijft het uiteraard een ernstig probleem, dat tot op zekere hoogte eigenlijk door het marktmechanisme zal worden opgelost. Het hangt ervan af wat voor soort vervanging - of laat ik zeggen, het hangt af van de bereidheid van de consument om van het ene produkt naar het andere over te schakelen. Hetzelfde geldt voor de industriemanagers: kunnen zij hun processen in zoverre wijzigen dat zij niet meer, maar minder energie gaan gebruiken, kunnen zij proberen de toepassing van geheel, of bijna geheel uitgeputte grondstoffen zo veel mogelijk te vermijden, enzovoort. Het project vereist de samenwerking van een groot aantal zeer uiteenlopende specialisten, zoals u zult begrijpen. Daarom proberen wij te werken met een aantal subgroepen op natuurkundig, scheikundig en biologisch gebied, waarvan er al enkele aan de gang zijn.
Allemaal in Nederland? Dat hoeft niet, maar een aantal hebben wij hier. Wij zijn nog steeds op zoek naar andere Westeuropese partners voor ons project. Ook hebben wij ons van de medewerking van een aantal buitenlandse specialisten verzekerd.
Hoe lang zal het duren om het nieuwe model te ontwerpen? Wij hebben Aurelio Peccei beloofd dat wij ons best zouden doen om ongeveer midden of eind 1973 met iets substantieels gereed te komen. Maar ik geloof dat men de vraag bijna zou kunnen omdraaien. Wij nemen aan dat wij tegen die tijd met enige resultaten móeten komen. De vraag is: hoeveel zullen wij dan al kunnen vertellen.
Robert S. McNamaraGa naar eind2 zei in Stockholm dat beheersing van de vervuiling tegen circa drie procent extra kosten in ontwikkelingsprojecten zou kunnen worden ingebouwd. Dit bracht protesten teweeg van de ontwikkelingslanden, die niet bereid bleken om voor onze vervuilingsproblemen te betalen. Ik deel de moeilijkheden, of laat ik zeggen: de vrees van de ontwikkelingslanden voor de volle honderd procent. Ik ben van mening dat, als er iets noodzakelijk is, er een betere inkomensverdeling tussen landen zal moeten komen.
Bedoelt u daarbij zowel tussen landen als tussen werelddelen? Inderdaad allebei. Dat betekent dat wij zullen blijven pleiten voor een krachtiger ontwikkelingsbeleid voor de ontwikkelingslanden. Het houdt tevens in dat de rijke landen het leeuwedeel van die nieuwe investeringen op zich zullen moeten nemen. Bovendien zitten er gelukkig ook nog enkele positieve kanten aan de zaak. Als wij bijvoorbeeld onze nieuwe industrieën vanwege de reeds aanwezige vervuiling bepaalde voorwaarden opleggen, zullen onze prijzen daardoor stijgen, wat betekent dat de concurrentiepositie van de natuurlijke produkten daardoor sterker wordt. Als men rekent dat de synthetische industrieën over het algemeen veel vervuiling veroorzaken, zal de positie van de arme landen | |
[pagina 24]
| |
op de wereldmarkt in dat opzicht sterker worden. Er zijn vele verschillende aspecten, en in ons project zullen wij ons speciaal met dat probleem bezighouden. Dat is tevens de reden waarom wij zes verschillende geografische gebieden invoeren en daarbij onderscheid maken tussen industriestaten en ontwikkelingslanden.
De gebieden die u bestudeert, liggen dus voor een deel in het onderontwikkelde deel van de wereld? Ja, want wij blijven evenals het team van Meadows proberen de wereld als geheel te zien. In het Rapport werden geen bepaalde gebieden gespecificeerd. Wij hebben daarom het gevoel dat wij nog niets over de positie van de ontwikkelingslanden weten. Dit probleem, waarvan ons team zich wel bewust is, vraagt om een oplossing, omdat het ontwikkelingsprobleem en de benadering van de Club van Rome nauw aan elkaar verbonden zijn.
Het Rapport van de Club van Rome bepleit het afremmen van de exponentiële groei en van de race die louter en alleen op het behalen van winst is gericht. Maar hoe kunnen de ontwikkelingslanden de vooruitgang boeken die zij zo hard nodig hebben, zonder de fouten te maken die Japan en wij hebben begaan? De produktie van de ontwikkelingslanden moet blijven stijgen. Dat betekent dat de noodzakelijke afremming voor een groot deel in de rijke landen moet plaatsvinden. Zoals u weet verbruiken de inwoners van de arme landen per hoofd van de bevolking slechts een uiterst klein deel van de kritieke hulpstoffen, en het is daarom niet meer dan redelijk dat, mocht het nodig zijn om restricties in te voeren - en dat zal waarschijnlijk het geval zijn - deze allereerst door de industriële mogendheden moeten worden aangebracht. Er moet nog steeds hoge prioriteit worden gegeven aan de mogelijkheden van arme landen om hun positie te verbeteren, of laat ik zeggen, om zich van hun primaire levensbehoeften te verzekeren. Een ander aspect geldt uiteraard voor alle naties. Dat is het bevolkingsaspect. Het zal bijna overal nodig zijn om hun bevolkingsgroei op tamelijk drastische wijze af te remmen. Heel onlangs zijn er een aantal bemoedigende verschijnselen waargenomen. Wij hebben bijvoorbeeld ontdekt dat de geboortencijfers in sommige Oostaziatische landen reeds aan het dalen zijn, ondanks dat het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking er niet hoger ligt dan driehonderd dollar. Vroeger werd er algemeen aangenomen dat dit soort wijsheid pas bij een inkomensniveau van duizend dollar per jaar begon. In dat opzicht kunnen wij dus iets optimistischer zijn. Maar bevolkingsstabilisatie zou volgens mij in de allereerste plaats moeten plaatsvinden in de Europese landen die tamelijk onbevolkt zijn. U heeft de Blauwdruk voor Engeland gelezen. Ik zou niet de hele inhoud willen onderschrijven. In sommige opzichten is het te utopisch. Ik ben het echter eens met de gedachte dat wij in de toekomst op teruglopende bevolkingscijfers zullen moeten rekenen. Ik acht het zelfs moge- | |
[pagina 25]
| |
lijk dat er eens een tijd zal komen, zij het in een veel verder perspectief, dat dit voor de hele wereld de beste politiek zal blijken. Maar dat is een kwestie die pas over een eeuw actueel wordt.
Bernard Shaw noemde ontevredenheid de voornaamste drijfveer van de vooruitgang. Maar wat zal er gebeuren als grondstoffenreserves nog verder teruglopen? Hoe biedt men dan de agressie het hoofd? U roert daar een uiterst belangrijk onderwerp aan. Maar het is uiteraard niet eenvoudig om op dat gebied een mening te formuleren. Volgens Konrad Lorenz vormt ruimtegebrek éen van de aspecten van agressie. Wanneer ik zeg dat de bevolking van een aantal rijke landen kleiner moet worden, denk ik daarbij vooral aan een land als Nederland, waar ruimtegebrek een heel belangrijk verschijnsel is. Het vormt al een van de factoren van de irritatie die wij dagelijks om ons heen kunnen zien.
En hoe kunnen wij tot een betere verdeling van de welvaart komen? U heeft volkomen gelijk dat behalve het ruimtegebrek, ook de verdeling van steeds schaarser wordende grondstoffen een enorm probleem zal vormen. Wij kunnen wat dat betreft nog geen uitspraak doen, omdat dit ook afhangt van een verdere uitwerking van onze modellen. Maar het blijft mogelijk dat er op een gegeven moment verbruiksovereenkomsten gesloten zullen moeten worden, niet alleen voor landbouwprodukten, maar eveneens voor koper, zilver en andere metalen. Aluminium vormt misschien een minder ernstig probleem omdat wij nog grote bauxietreserves hebben. Dit zal ongetwijfeld een uiterst belangrijk aspect worden, en het zal voor een aanzienlijk deel van de wijsheid van het Westerse en het socialistische blok afhangen of dit probleem met vreedzame middelen kan worden opgelost.
Barry Commoner stelde in Stockholm dat wij naar de rubberboom terug moestenGa naar eind3. Ik zou nog een stap verder willen gaan. Volgens mij is een van de grootste problemen waarmee wij op het ogenblik geconfronteerd worden, het feit dat wij op landbouwgebied een keuze moeten maken. Er is duidelijk van twee stromingen sprake: een die ik om kort te zijn de Groene Revolutie zou willen noemen: het gebruik van steeds meer kunstmest, water, enzovoort; en een tweede, de zogenaamde Natuurlijke-Kringloop-Landbouw, die op het ogenblik op de voorgrond treedt en waarvan het heel goed mogelijk is dat zij een van de oplossingen vormt. In feite is het belangrijkste probleem dat wij op langere termijn moeten oplossen: hoe wij onze economieën kunnen omschakelen van het gebruik van een eindige grondstoffenvoorraad, naar de toepassing van de grote hoeveelheden zonneënergie die binnen komt stromen en die veel te weinig benut wordt. Volgens mij is dat het grote probleem, dat vooral in de landbouw naar voren zal komen. Een aantal alternatieve landbouwmethoden maken inderdaad gebruik van de binnenstromende zonneënergie, en daarom | |
[pagina 26]
| |
houdt een van onze subgroepen zich bezig met de vraag welke nieuwe mogelijkheden hierdoor worden geschapen.
Zal dit in het tweede Wereldproject van de Club van Rome worden verwerkt?Ga naar eind4 Als u het zo zou willen formuleren, inderdaad. |
|