Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 16]
| |
C.H. WaddingtonProfessor C.H. Waddington is sedert 1947 hoogleraar in de dierengenetica aan de universiteit van Edinburgh, Schotland. Hij wordt als een van de voornaamste denkers van het Verenigde Koninkrijk beschouwd. Hij neemt actief deel aan de beraadslagingen van de Club van Rome. Het is van belang om enig idee te krijgen van wat men bij de huidige stand van de wetenschap wel en niet van computersimulaties van complexe situaties kan verwachten, en hoever het team van het m.i.t.Ga naar eind1 en de andere aan de Club van Rome verbonden geleerden tot dusver zijn gevorderd. De procedure die men bij het opzetten van een computermodel van een complex systeem volgt, komt ongeveer hierop neer: eerst kiest men op basis van gezond verstand een aantal belangrijke componenten van het systeem die geacht worden relevant te zijn. Het m.i.t.-onderzoek koos vijf hoofdvariabelen: bevolking, kapitaalafschrijving, natuurlijke hulpbronnen, vervuiling en kapitaalinvestering in de landbouw. Elk van deze variabelen wordt daarna onderverdeeld in een tweede niveau van actieve factoren; bevolking bijvoorbeeld in geboorte- en sterftecijfers, andere sectoren in factoren als de beschikbare hoeveelheid bouwland, de kapitaalkosten voor het in cultuur brengen van nieuwe gronden, enzovoort. Daarna moet men proberen kwantitatieve schattingen te maken van de mate waarin die factoren op elkaar inwerken, om die vervolgens eveneens in het model op te nemen. Bijvoorbeeld: wat heeft vervuiling voor effect op de bevolking? Op het ogenblik moeten wij meestal nog gissen naar die interactie-effecten (multiplicatoren zoals zij in het systeemtheoretisch jargon worden genoemd), omdat er maar een minimale hoeveelheid feiten is waarop wij onze schattingen kunnen baseren. De computer is echter flexibel genoeg om multiplicatoren te behandelen die, naar gelang van de werkelijke waarde van de op elkaar inwerkende factoren, veranderen. Zo besloot het team van het m.i.t. bijvoorbeeld dat vervuiling niet op alle niveaus een evenredig effect op het sterftecijfer heeft, maar dat er pas bij een tamelijk hoge waarde van enige invloed sprake is en dat deze vanaf dat punt steeds sneller tot dodelijke gevolgen leidt. Deze veronderstelling is gebaseerd op verschijnselen zoals bijvoorbeeld de enorme smogvorming van 1952 in Londen, die volgens deskundigen de dood van drieduizend mensen verhaast heeft. De geldigheid van dergelijke veronderstellingen kan alleen worden getest door na te gaan of het systeem als geheel een redelijk betrouwbaar beeld kan geven van de ontwikkelingen, die de erin op- | |
[pagina 17]
| |
genomen variabelen hebben doorgemaakt in een periode in het verleden, waarover cijfers bekend zijn - van 1900 tot 1960 bijvoorbeeld. Een reeks interactiewaarden die dat niet doet is uiteraard volledig onaanvaardbaar. Waarschijnlijk zullen een groot aantal uiteenlopende waarden die redelijk met de beschikbare gegevens overeenstemmen, vooral ook omdat sommige factoren die, voor zover wij dat kunnen beoordelen, in de toekomst uiterst belangrijk worden, zoals bijvoorbeeld een hoog niveau van vervuiling of de uitputting van een aantal natuurlijke hulpbronnen, pas in de allerlaatste tijd van enig belang worden. Wanneer men het model eenmaal heeft opgezet en aangetoond dat het in ieder geval voor het verleden, geldigheid bezit, kan de computer verder uitwerken wat er gebeurt wanneer de zelfde interactiewaarden ook in de toekomst van kracht zullen blijven. De uitkomst van het m.i.t.-model is, dat de wereld aan het eind van deze eeuw groot gebrek aan natuurlijke hulpstoffen zal hebben en niet meer in staat zal zijn om de enorm gestegen wereldbevolking in leven te houden, waardoor ook het sterftecijfer op dramatische, zelfs catastrofale wijze zal stijgen. Daarna heeft het team van het m.i.t. onderzocht welk effect de verandering van een aantal numerieke waarden op het gedrag van het model had. Omdat hun oorspronkelijke interactiewaarden tot uitputting van de natuurlijke hulpbronnen zouden leiden, lag het voor de hand om na te gaan waar een verminderd verbruik van hulpstoffen toe zou leiden. Het resultaat van deze nieuwe input was, dat de vervuiling uiteindelijk zou toenemen, wat eveneens tot catastrofale gevolgen op bevolkingsgebied zou leiden. Wat zou er gebeuren als het verbruik van natuurlijke bronnen daalde en de efficiëntie van de industrie in het bestrijden van de vervuiling toenam? De catastrofale gevolgen zouden in dat geval langer op zich laten wachten, maar het uiteindelijke resultaat was precies hetzelfde. In feite waren de enige wijzigingen in het m.i.t.-model die zouden leiden tot een wezenlijk stabiele situatie waarin de wereldbevolking geen abrupte veranderingen zou ondergaan, een sterke beperking op het gebied van kapitaalinvesteringen, grondstoffenverbruik en zelfs op dat van de voedselproduktie. Voor mensen die gewend zijn dat alles voortdurend groter en beter wordt, moet dit een zéer somber vooruitzicht inhouden.
Hoeveel waarde moeten wij aan die resultaten hechten? Als voorspellingen geen enkele. De uitkomsten van het onderzoek hebben noch de pretentie, noch de bedoeling om te voorspellen wat er gaat gebeuren. Het belang ervan ligt op ander terrein, of liever op drie andere terreinen. Ten eerste geven deze uitkomsten een beeld van de catastrofale rampen die plaats zouden kunnen vinden wanneer de wereld zich in de toekomst blijft gedragen volgens dit model wat zeker niet al te onwaarschijnlijk is. De mensheid zou er goed aan doen om niet uit het oog te verliezen dat catastrofes in geen geval ondenkbaar zijn. In de tweede plaats vormt het m.i.t.-rapport een illustratie van het | |
[pagina 18]
| |
feit dat een verandering in een complex systeem volstrekt niet tot het verwachte of beoogde resultaat behoeft te leiden. Dit is een feit dat wij voortdurend weer opnieuw onder ogen zullen moeten zien. Het gedrag van een complex systeem is vaak ‘anti-intuïtief’, zoals het team van Meadows het noemt - het verdomde ding doet nu precies niet wat het zou moeten doen. Een team van m.i.t. heeft al eerder zo'n soort studie gemaakt over de groeiprocessen in de stedenGa naar eind2. Vooral in de Verenigde Staten is het al vaak gebeurd dat een stadsbestuur, van de beste bedoelingen vervuld, een saneringsproject op touw zette, een groot aantal nieuwe en in elk opzicht betere huizen liet bouwen, om dan na een paar jaar tot de ontdekking te komen dat de oorspronkelijke krottenwijken nog erger uitpuilden dan vroeger. Misschien is een van de oorzaken van dit anti-intuïtief gedrag het feit dat de nieuwe huizen een groot aantal mensen aantrekken, maar als die geen werk kunnen vinden, blijven zij arm en nemen zij nog meer mensen in huis dan vroeger. En dat is dan ook de voornaamste reden waarom men probeert modellen van complexe systemen te maken, namelijk om na te gaan waarom zij zich anders gedragen dan men verwachten zou. Het derde belang van het m.i.t.-wereldmodel is dat het een begin vormt van een reeks onderzoekingen naar een groot aantal verschillende modellen om te zien of er éen gevonden zou kunnen worden dat zich precies zo gedraagt als de wereld zelf.
Als de schat, de rijkdom van het leven inderdaad schuilt in de verscheidenheid aan genen van levende wezens en als verscheidenheid een noodzaak is, vernietigt de mens die noodzakelijke rijkdom dan niet met zijn huidige gedrag? Wat de natuur betreft, ongetwijfeld. Wij vernietigen een groot aantal levende soorten. In verschillende delen van de wereld wordt de flora en fauna reeds aanzienlijk uitgedund. Dat is een ontwikkeling waaraan zo snel mogelijk een eind zal moeten worden gemaakt. Vele genen die wij nodig hebben voor de verbetering van landbouwgewassen of voor de bescherming tegen ziekten en dergelijke, zijn alleen in wilde soorten te vinden. Als die verdwijnen, betekent dat dus dat wij die genen ook kwijt zijn. Het zal uiterst moeilijk worden om deze nog terug te krijgen. Wat de menselijke soort betreft, liggen de consequenties van onze activiteiten niet zozeer op genetisch als wel op cultureel terrein. Wij geven de mensen volgens mij op het ogenblik veel meer gelegenheid tot variatie dan zij ooit in het verleden hebben gehad, vooral ook omdat wij over meer welvaart, meer vrije tijd, meer mogelijkheden kunnen beschikken. De mens behoeft zich niet meer zo in te spannen om in leven te blijven. Over het geheel genomen zijn de mensen op het ogenblik beter in staat om ‘anders’ te zijn, en dat geldt zeker voor de ontwikkelingslanden waar tot voor kort iedereen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat moest werken om zich van zijn middelen van bestaan te kunnen verzekeren. In sommige hoogontwikkelde delen van de wereld, zoals in Europa, konden de rijkere klassen in het verleden misschien iets gedifferentieer- | |
[pagina 19]
| |
der zijn dan tegenwoordig. Er bestaat een aanzienlijke druk tot uniformiteit, maar volgens mij is die niet te vergelijken met die in de landbouwsamenleving van de middeleeuwen, toen de boeren de hele dag lang op de velden moesten werken en nauwelijks de kans kregen om iets anders te doen.
Zou professor Skinner's benadering tot een autoritaire vorm van (wereld) bestuur leiden? Misschien, maar uiteraard heeft Skinner er veel voor over om het niet zo ver te laten komen. Ik geloof dat Skinner er volledig terecht op wijst hoezeer wij elkaar beïnvloeden, en hoezeer wij ook door onze opvoeding, en wat dies meer zij, geprogrammeerd zijn. Maar het lijkt mij nog veel te vroeg om aan te nemen dat wij een programmeringssysteem zouden kunnen ontwerpen om de ideale mens te doen ontstaan. In die richting moeten wij ons voorlopig nog tastend een weg zoeken. Wij kunnen er niet aan ontkomen dat wij elkaar beïnvloeden en evenmin dat wij tot op zekere hoogte geprogrammeerd worden. Maar ik geloof dat Skinner een waardevol contributief element in de situatie te veel uit zijn proporties trekt. Ik geloof dat ChomskyGa naar eind3 anderzijds te ver naar de andere kant overhelt, namelijk dat alles volledig spontaan uit de diepten van de geest op zou wellen zonder dat wij daarbij door andere mensen of materiële omstandigheden zouden worden beïnvloed. Het lijkt mij dat zij beiden te veel nadruk leggen op hun eigen specifieke standpunten waar wel enige waarheid in schuilt, maar die geen van beide een volledig beeld van de werkelijkheid geven.
De waarheid ligt dan als gewoonlijk in het midden? Ongevéer in het midden.
Hoe staat u tegenover de moleculaire biologie welke ook wel het onbevoegd uitoefenen van de biochemie wordt genoemd? Er wordt voornamelijk over genetische ingrepen en verstrekkende biologische manipulaties gepraat door mensen die enigszins te ver vooruitzien. Het is misschien wel goed dat er over deze dingen gepraat wordt, al zal het nog wel zo'n tien of twintig jaar duren voordat zij in praktijk kunnen worden gebracht. Maar voor een belangrijk deel zal dat niet mogelijk blijken. Ik geloof niet dat wij in staat zullen zijn om betere genen uit te vinden, synthetisch dna Ga naar eind4 te vervaardigen en er de genen in aan te brengen. Ik geloof evenmin dat wij radicale veranderingen in de menselijke genen zullen kunnen ontwerpen en daarna uitvoeren. Ingrepen in menselijke eicellen en spermatozoïden lijken mij echter veel plausibeler. Het is bijvoorbeeld niet ondenkbaar dat wij grote aantallen identieke tweelingen zullen kunnen produceren. Met kikkers is dit al gelukt. Met zoogdieren zal het aanzienlijk moeilijker zijn, maar het lijkt mij best mogelijk om dergelijke methoden op onze veestapel toe te passen, op runderen, varkens en dergelijke. Als er een grootscheeps onderzoeksproject werd opgezet, zou het volgens mij over een jaar of tien al binnen ons bereik liggen. Daarna zou er een tweede ontwikkelings- | |
[pagina 20]
| |
project nodig zijn om het ook op mensen toe te kunnen passen. Als je zoiets met mensen wilt doen, moet je minstens negenennegentig komma negenennegentig procent zekerheid hebben, zo niet meer. Met vee zou het niet kunnen schelen als het in éen procent van de gevallen mislukte. Met mensen moet het werkelijk volstrekt betrouwbaar zijn. Dat is een opgave die zeer veel tijd en geld kost. Ik weet niet of u ooit een artikel bent tegengekomen van een zekere Djerassi, hoofd van de Syntex Corporation, de firma die ontdekte hoe je de steroïden moest vervaardigen die in anti-conceptiepillen gebruikt worden. Hij sprak in zijn artikel over wat het allemaal kost om een nieuwe, verbeterde versie van de pil te maken. Hij wees er daarbij op dat men volgens de Amerikaanse wet eerst zéer uitgebreide onderzoekingen naar eventuele vergiftigheidsverschijnselen of effecten op embryo's, en proeven met andere levende wezens gedaan moet hebben, voordat men met experimentele groepen mensen kon beginnen. Dit voorbereidend onderzoek kostte zo'n vijftien jaar en op z'n minst enkele tientallen miljoenen dollar. Hij zei dat er een kleine kans was om dit geld er weer uit te krijgen. Hij achtte het daarom ook bijna onmogelijk dat iemand eraan zou beginnen. Hij zei dat wij in 1984 - om maar een modieuze datum te noemen - in wezen nog dezelfde anti-conceptiemiddelen zouden gebruiken als op het ogenblik, omdat niemand het zich kon veroorloven om een werkelijk nieuw middel te ontwikkelen.
Behalve wanneer er een einde aan de zinloze verspilling in de Vietnamese oorlog komt. Zelfs dan zou men nog niet op de onderzoekskosten kunnen besparen. Maar het zal misschien mogelijk zijn in India of Brazilië, of een ander land met een enorm overbevolkingsprobleem en niet al te strenge veiligheidsvoorschriften. Maar ik vermeld dit alleen maar omdat procedures als ingrepen in de genen of produktie van identieke tweelingen, minstens evenveel onderzoek en controle zullen vergen voordat zij op mensen kunnen worden toegepast. Het enige wat volgens mij hoogst waarschijnlijk wel zal gebeuren is dat men het geslacht van zijn volgende kind zelf zal kunnen bepalen. Dit zou van beperkt belang kunnen zijn voor de landbouw. Voor de mens zou het daarentegen van enorme waarde zijn. Het lijkt mij nogal twijfelachtig of geboortenbeperking overal aanvaard zal worden, zonder dat men zelf kan beslissen over het geslacht van de twee baby's die je maximaal zou mogen hebben. Mensen die een zoon willen en van wie het eerste kind een dochter is, zullen er zeker van willen zijn dat hun tweede kind een jongen wordt, want anders zullen zij net zo lang door blijven gaan met kinderen krijgen totdat er een zoon wordt geboren. Het zou de geboortenbeperking ten goede komen als de mensen zelf het geslacht van hun volgende kind zouden kunnen bepalen. Op 't ogenblik is dat ook al mogelijk, maar alleen maar op een tamelijk onprettige manier. Je kunt het geslacht van het foetus laten vaststellen en je laten aborteren als je liever een baby van een ander geslacht wilt hebben. Dat is pas mogelijk als men enige tijd zwanger is. Bovendien | |
[pagina 21]
| |
is een abortus nauwelijks een prettige manier van geboortenbeperking, zeker niet als de moeder al aan haar kind gehecht is. Daarom heeft deze methode eigenlijk alleen maar nadelen.
Wordt er op dit gebied onderzoek verricht? Weinig. Dat wil zeggen: er zijn in de hele wereld misschien een stuk of twaalf geleerden die eraan werken, misschien zelfs niet meer dan de helft daarvan, wat een oneindig klein aantal is als men dat vergelijkt met het enorme aantal wetenschapsmensen, dat bij de ontwikkeling van het supersonische vliegverkeer is betrokken, bijvoorbeeld.
Gelooft u niet dat het van essentieel belang is dat dergelijke projecten onder auspiciën van een of ander mondiaal lichaam zoals de Verenigde Naties of de Wereld Gezondheidsorganisatie zouden worden uitgevoerd? Inderdaad. Zij staan noodzakelijkerwijs al onder overheidcontrole, omdat zij zó duur zijn dat zij alleen maar uitgevoerd kunnen worden door overheidsorganen met overheidsfondsen. Dat wil dus zeggen uit belastinggelden, die aan parlementaire controle onderhevig zijn, wat voor regeringsstelsel het desbetreffende land ook mag hebben. Ik denk dan ook niet dat dergelijke projecten door particulieren op touw kunnen worden gezet. Wat ik graag zou zien is dat zij onder controle kwamen te staan van een mondiale publieke organisatie.
U bent er een voorstander van om wat dat betreft met andere landen samen te werken ook met socialistische landen, de Sowjet-Unie, bijvoorbeeld. Inderdaad. Maar of de bestaande internationale instellingen voor een dergelijke taak berekend zijn is een vraag. De ervaringen met de Olympische Spelen, om maar een voorbeeld uit vele te noemen, wijzen er wel op dat onze huidige internationale instellingen nog niet zo mondiaal georiënteerd zijn. |