Grenzen aan de groei. Deel 1
(1973)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd75 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
[pagina 8]
| |
VerantwoordingDit symposium over het Rapport van de Club van Rome is het gevolg van een omschakeling in journalistieke belangstelling. Na twintig jaar voornamelijk met buitenlandse politiek bezig te zijn geweest stuitte ik eind 1970 op de Club van Rome.Ga naar eind1 Ik vertegenwoordigde die dagen de programmadienst van de n.o.s.Ga naar eind2- televisie in de Verenigde Staten. Bij geruchte vernam ik in New York, dat de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten gesprekken voerden over de oprichting van een Instituut voor toegepaste systeemanalyse. Ik benaderde McGeorge Bundy, destijds de Henry Kissinger van president John F. Kennedy, die ik kende uit de dagen van het Nieuw-Guinea-conflict. Hij bleek de onderhandelingen met de Russen te hebben overgedragen. Hij introduceerde mij bij zijn opvolger, dr. Philip Handler, president van de nationale academie van wetenschappen in Washington D.C. Het was dr. Handler, die mij tevens inlichtte over het werk van professor Jay W. Forrester aan het Massachusetts Institute of Technology. Ook sprak dr. Handler over de Club van Rome en de opdracht van deze groep aan de systeemingenieurs van het m.i.t. om de grenzen aan de groei met behulp van computermodellen onder de loep te nemen. Ton Neelissen, eindredacteur van het n.o.s.-programma Panoramiek liet mij de vrije hand, een documentaire over deze belangrijke informatie samen te stellen. Begin 1971 filmde ik achtereenvolgens dr. Handler (in Washington D.C.), professor Forrester (in Cambridge, Massachusetts), dr. Aurelio Peccei (in Rome: de oprichter en voorzitter van de Club van Rome; lid van de raad van bestuur van Fiat; vice-president van Olivetti; voorzitter van de Italiaanse denkfabriek Italconsult) en dr. Jermen M. Gvishiani (in Moskou: vice-voorzitter van de Sowjet-raad voor wetenschap en techniek en schoonzoon van premier Kosygin.) De film werd 26 september 1971 in het n.o.s.-programma Panoramiek vertoond. Het was een wereldprimeur voor Nederland. Het bericht over de plannen voor een Russisch-Amerikaans Instituut voor toegepaste systeemanalyse verscheen 14 oktober 1971 op de voorpagina van de gezaghebbende New York Times en was afkomstig van de correspondent in Den Haag. Het Rapport van de Club van Rome in zijn oorspronkelijke Amerikaanse ontwerp, Limits to growth, werd op 2 maart 1972 tijdens een plechtige bijeenkomst in het Smithonian Institute in Washington D.C. voor het Amerikaanse publiek en de Amerikaanse pers vrijgegeven. Intussen zijn ook de plannen voor bovengenoemd Instituut verwezenlijkt. Op 4 oktober 1972 tekenden twaalf landen in Londen een overeenkomst, bij welke gelegenheid dr. Gvishiani tot eerste voorzitter voor een periode van drie jaar werd gekozen. Behalve de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie nemen Italië, Frankrijk, Engeland, Oost- en West-Duitsland, Polen, Bulgarije, Tsjecho-Slowakije, Japan en Canada aan het project deel. Het Instituut zal op 15 kilometer buiten Wenen in het achttiende-eeuwse Laxenberg-paleis worden gevestigd. | |
[pagina 9]
| |
De reactie van het Nederlandse publiek op deze eerste n.o.s.-produktie over de Club van Rome en het Rapport was overweldigend. De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam benaderde het Nederlandse lid van de Club van Rome, professor dr. C.J.F. Böttcher, en uit dit initiatief is de in 1972 in Rotterdam gehouden tentoonstelling over de Club van Rome voortgekomen. Zij werd door koningin Juliana geopend en trok 40 000 bezoekers. Een half jaar na de televisieuitzending verscheen het Rapport van de Club van Rome in druk als 500ste Aula-pocket. Er werden een kwart miljoen exemplaren verkocht. 6 juli 1972 had ik een ontmoeting met dr. Aurelio Peccei op het vliegveld van Frankfurt. Uit dit gesprek is de gedachte geboren meningen over het Rapport te peilen, te verzamelen en te publiceren. Aanvankelijk was het de bedoeling een dertigtal deskundigen te interviewen; een tiental op voorspraak van de Club van Rome. Al spoedig besloot ik echter mij niet te bepalen tot opinies van economen, systeemingenieurs, biologen en ecologen, maar naar reacties uit een breder scala van disciplines te zoeken. Zodoende groeide het gezelschap tot 75 personen uit. Tot mijn spijt was een aantal uitgenodigde deskundigen niet in de gelegenheid een in ieders programma passende tijd of plaats voor een gesprek te vinden, zoals Jaques Monod, John Kenneth Galbraith (hij was in China), R. Buckminster Fuller, Barbara Ward (lady Jackson), Bertrand de Jouvenel, Hannah Arendt, Erik H. Erikson, David Riesman, Konrad Lorentz, J. Bronowski en anderen. Daar staat tegenover, dat men een dergelijke lijst onbeperkt zou kunnen uitbreiden, terwijl een boek als dit tenslotte ook aan grenzen is gebonden. Dankbaarheid voel ik jegens allen, die wél tijd hebben kunnen vinden om aan deze verzameling meningen en gedachten mee te werken, de teksten na te lezen en te corrigeren, en mij op velerlei wijze behulpzaam te zijn om wegwijs te worden in dit labyrint van oneindige problemen, die de Club van Rome, met haar revolutionaire studie van de absolute eindigheid van alle dingen, heeft aangesneden en opgerakeld. In het bijzonder dank ik Aurelio Peccei, Margaret Mead, professor Forrester en Philip Handler voor hun steun in raad en daad en warme belangstelling voor dit project. Het volgend jaar hoop ik een tweede bundel gesprekken te publiceren aan de hand van een zeventigtal ontmoetingen in socialistische landen en landen van de Derde Wereld, waarbij eveneens het thema ‘grenzen aan de groei’ centraal zal staan. Ik zou dan wensen, dat ik met beide series gesprekken een bijdrage heb geleverd aan de thans in brede kring op gang gekomen discussie over de problemen van onze planeet en de zich steeds meer verbreidende bewustwording, dat generaties van nu en morgen geen enkel recht hebben de kinderen van morgen en overmorgen een vuilnishoop na te laten.
Willem L. Oltmans Kerstmis 1972 |