| |
| |
| |
Stephan Doernberg
Professor Doernberg werd in 1924 in Berlijn geboren. Hij studeerde geschiedenis aan de universiteit van Moskou. In Berlijn behaalde hij zijn doctorstitel in de filosofie. Hij is thans directielid van het onafhankelijke Instituut voor internationale politiek en economie in Oost-Berlijn. Hij heeft een boek geschreven over de geschiedenis van de Duitse Democratische Republiek, dat vier drukken beleefde en ook in andere talen is verschenen. Naast een aantal artikelen publiceerde hij werken over internationale betrekkingen, over de Europese veiligheid met als titel Wohin geht Europa? dat in 1970 verscheen en over de nieuwe wereldgeschiedenis, bestemd voor schoolgbruik. Hij werkte mee aan een collectieve uitgave in acht banden over de geschiedenis van de Duitse arbeidersbeweging, en aan een uitgave in meerdere delen over de Duitse geschiedenis als geheel, vanaf de oude Germanen tot nu.
Het is mijn bedoeling een boek samen te stellen, met als thema dat de beide delen van Europa meer en meer moeten samenwerken. Men kan verschillende ideologieën hebben, die men niet moet proberen te veranderen. Laat elk zijn eigen overtuiging. Toch moeten we gaan samenwerken en nauwe banden aangaan. Mijn eerste vraag betreft de politieke deling van Duitsland als geheel. De London Observer is nog steeds van mening dat de politieke deling van Duitsland een potentiële bron van onverwachte explosies in de toekomst vormt. Er wordt zelfs gezegd dat een eventuele Duitse burgeroorlog heel Europa zal meeslepen. Acht u een conflict tussen Oost- en West-Duitsland eigenlijk nog wel mogelijk?
Volgens mij staan de belangrijke positieve veranderingen die vandaag de dag in Europa plaatshebben en die tot uitdrukking zijn gekomen in de Slot-akte van Helsinki, in verband met het feit dat alle deelnemende staten aan de conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa uitgaan van de bestaande realiteit. Zij hebben zich verplicht de betrekkingen tussen de Europese staten te handhaven, geen geweld te gebruiken binnen het kader van de internationale betrekkingen, de gelijkheid van alle staten te eerbiedigen evenals de onschendbaarheid van de grenzen, en zich niet te mengen in andermans aangelegenheden. Wanneer dit door alle staten zonder uitzondering zou worden nageleefd, is daarmee de vraag beantwoord dat er geen gevaar bestaat voor militaire conflicten van welke aard ook tussen twee staten, die mogelijk niet slechts een gevaar betekenen voor zichzelf, maar ook voor heel Europa. Dit geldt ook voor de beide Duitse staten, de Duitse Democratische Republiek en de Bondsrepubliek Duitsland. Een van de aspecten van de koude oorlog was, dat door de Bondsrepubliek Duitsland en ook door haar partners in de navo het bestaan van de Duitse
| |
| |
Democratische Republiek als staat niet erkend werd waardoor steeds de mogelijkheid van een conflict open gehouden werd, dus van een burgeroorlog zoals u zei. Ik geloof echter dat deze vragen op het ogenblik niet meer relevant zijn en dat het probleem van een zogenaamde Duitse kwestie nu niet meer bestaat gezien de verdragen die de Bondsrepubliek in de jaren 1970 tot 1973 heeft gesloten met de Sovjet-Unie, met Polen, met de ddr en met Tsjechoslowakije. Ook de Slot-akte van de Conferentie van Helsinki draagt hiertoe bij. Het is echter bekend dat er in de Bondsrepubliek, en niet alleen daar, stemmen opgaan die verkondigen dat er toch nog een duidelijke Duitse kwestie bestaat, waarmee natuurlijk in feite de overeenkomsten van Helsinki worden ondergraven. Het probleem van de betrekkingen tussen de beide Duitse staten is een zaak van henzelf. Natuurlijk is het ook een Europees probleem zoals de betrekkingen tussen alle staten. Het heeft eenvoudig geen zin de loop der geschiedenis proberen terug te draaien. De ontwikkeling na 1945 zouden een andere wending hebben kunnen nemen. Er was de overeenkomst van Potsdam. Er waren veel ideeën zoals voor een Duitse vredesregeling met de mogelijkheid van een Duitse eenheidsstaat. Het zou nu te ver voeren om uit te leggen waarom het niet is doorgegaan. We leven nu echter in het jaar 1976 en niet meer in 1945. Het zou ook te gevaarlijk zijn voor de wereldvrede om in dit verband de geschiedenis op de een of andere wijze terug te zetten. De werkelijkheid is, dat er een begin van verandering is. Nog lang niet genoeg, maar toch zodanig dat betrekkingen verbeteren, ook tussen de beide Duitslanden. Zij worden niet alleen genormaliseerd, maar krijgen ook een zakelijk karakter waarbij ervan wordt uitgegaan, dat er niet alleen sprake is van twee verschillende staten, maar ook van een verschillende orde, zowel economisch als politiek.
U noemde het woord zakelijk. Denkt u dat de handel een sleutel kan zijn voor ontspanning?
Ja, ik geloof dat zeker de ontwikkeling van de handel en meer nog van economische samenwerking, een nieuwe vorm van coöperatie dus, zeer belangrijk voor de ontspanning kan zijn. Ik vind het dan ook van het grootste belang dat de besluiten van Helsinki een concrete vorm krijgen door overeenkomsten op het gebied van de energie, het milieu en het verkeerswezen. Hoewel er natuurlijk nog meer kan gebeuren, zijn dit drie terreinen waarvan het tegenwoordig duidelijk is dat zij alleen op Europees niveau en zelfs mondiaal niveau opgelost kunnen worden. Hoe nauwer de economische betrekkingen tussen de staten van Europa worden, hoe kleiner de kans op conflicten wordt. Hier komt bij dat deze economische ontwikkeling noodzakelijk is omdat wij het ons in het kader van de internationale arbeidsverdeling niet meer
| |
| |
kunnen veroorloven als het ware economisch onafhankelijke systemen naast elkaar te laten bestaan. In dit verband kan ik misschien nog een derde aspect noemen.
Er bestaan in Europa twee grote integratiesystemen; de Europese Gemeenschap van de negen en de Raad voor wederzijdse economische bijstand, de Comecon zoals u haar noemt. Daarnaast bestaan er in Europa natuurlijk nog andere staten die van geen van beide lid zijn. Ik geloof dat er naar vele vormen gezocht moet worden, zowel naar betrekkingen tussen de beide genoemde economische systemen, als naar een verdere ontwikkeling van bilaterale handelsovereenkomsten waaraan iedere staat kan deelnemen of hij nu lid is van genoemde systeemen of niet. Ik ga ook hier van de realiteit uit dat de mogelijkheden van economische samenwerking tussen landen die hetzelfde socialistische en economische systeem hebben groter is dan tussen socialistische en kapitalistische landen onderling. De economische banden tussen Nederland en Frankrijk of Groot-Brittannië, zullen natuurlijk sterker zijn dan die tussen Nederland en Oost-Duitsland. Dat is normaal. Maar beide vormen van samenwerking kunnen veel meer door elkaar gaan lopen. Er zijn interessante cijfers die aantonen dat de economische betrekkingen tussen de beide systemen de afgelopen vijf jaar aanzienlijk zijn verbeterd. In verschillende landen is dit zelfs vier tot vijf maal het geval. Als u de handelsbetrekkingen tussen de Bondsrepubliek en de Sovjet-Unie van 1970 tot 1975 nagaat, zult u zien dat er een stijging van vijf maal is bereikt. Er zijn nog meer voorbeelden, maar het is nog niet genoeg.
Het is niet eenvoudig te begrijpen hoe het mogelijk was dat de Duitse Democratische Republiek met zeventien miljoen inwoners de negende industriestaat ter wereld is geworden. In uw land is de levensstandaard de hoogste van de socialistische landen. Hoe is Oost-Duitsland erin geslaagd om binnen het socialistische systeem een enorme industriële macht te worden?
Als ik dit kort moet beantwoorden, zou ik zeggen dat historische oorzaken tezamen met de duidelijke voordelen van de socialistische planning dit hebben mogelijk gemaakt. Ik wil beide voorwaarden wat verduidelijken. Het is bekend dat Duitsland ook vóor 1945 tot de hoogst geïndustrialiseerde landen behoorde, zodat van de voordelen waarop wij na 1945 konden terugvallen niet slechts een goed ontwikkelde infrastructuur deel uitmaakte, maar vooral het bestaan van een hoog gekwalificeerde arbeidersklasse. Er bestond dus een groot aantal hoog gekwalificeerde arbeiders en natuurlijk ook ingenieurs enzovoorts. Hoewel de ddr onder zeer moeilijke omstandigheden aan de wederopbouw begon - er was veel vernield na de tweede wereld- | |
| |
oorlog, daarbij kwamen de gevolgen van de deling van Duitsland, bovendien was er sprake van wanverhoudingen doordat een deel van de industrie zich in het oosten van Duitsland bevond en een deel in het westen en wij beschikten over weinig grondstoffen, en wat dies meer zij was het toch mogelijk dankzij het samengaan van de voordelen van een socialistische planning en de voordelen van morele factoren die het socialisme bezit - zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van het extra beloningselement voor meer en betere prestaties slaagden wij er in toch een hoog ontwikkelingstempo te bereiken. Nu behoort de ddr tot de tien hoogst geïndustrialiseerde landen. De berekeningen verschillen weleens. Sommigen zeggen dat wij de achtste plaats hebben. Anderen de negende of de tiende. Dit hangt waarschijnlijk van de statistieken af. Vergelijkingen is wat lastig met landen zoals misschien Canada of India of andere grote staten. Berekeningen zijn niet eenvoudig. Als we vooral de laatste jaren bekijken, is het zeer opvallend hoe Oost-Duitsland de afgelopen vijf jaar een voortdurende ontwikkeling heeft doorgemaakt. We noemen het de meest succesvolle jaren van onze economische ontwikkeling. We hebben
bereikt dat in deze vijf jaar de produktie per jaar gemiddeld vijf of zes procent kon stijgen. En dat in een tijd waarin de economie van bijvoorbeeld de West-europese landen door schommelingen wordt gekenmerkt. In het begin van de jaren zeventig bereikten wij een steeds snellere groei van de conjunctuur, daarna een terugval door verscheidene crisisverschijnselen, nu weer een zekere opleving. Wij weten dat de mogelijkheden die de ddr bezit sterk afhankelijk zijn van ons lidmaatschap van de Raad voor wederzijdse economische hulp (Comecon). De Duitse Democratische Republiek krijgt zestig tot vijfennegentig procent van haar grondstoffen uit de andere socialistische landen, uit de Sovjet-Unie, Polen, Hongarije en Tsjechoslowakije. We hebben een groot aantal samenwerkingsverdragen en meer dan tweederde van de handel van de ddr vindt plaats met de andere socialistische landen. We willen graag de handel en economische betrekkingen met juist de Europese landen, waaronder natuurlijk ook Nederland, verder ontwikkelen. Wij zouden echter onze ontwikkeling zonder de huidige economische banden met de Sovjet-Unie, Polen en Tsjechoslowakije niet kunnen volhouden, omdat wijzelf geen grondstoffen hebben zoals ijzererts, steenkool en aardolie. Bovendien is Oost-Duitsland een relatief klein land en we kunnen niet alles produceren. Een probleem dat momenteel voor ons centraal staat, is dat we de produktie een bepaalde richting uit moeten sturen. Als we bijvoorbeeld voor een warenhuis willen produceren, moeten we bijna alles zelf maken, maar in zulke kleine hoeveelheden en zo duur dat we noch onze eigen behoeften kunnen bevredigen noch concurrerend kunnen opereren op de wereldmarkt.
| |
| |
Ik geloof dat de toekenning van de levensstandaard in de ddr vooral het gevolg is van algehele economische ontwikkeling. We gaan ervan uit dat de levensstandaard in alle socialistische landen gezamenlijk moet verbeteren. Dus ook de economie moet omhoog. Deze verbetering mag niet ten koste gaan van éen bepaald land. In landen met weinig industrie zal meer gedaan moeten worden om te industrialiseren. Hetzelfde probleem speelt ook op nationaal niveau, zoals bijvoorbeeld in Tsjechoslowakije. De afgelopen jaren is er veel gedaan om het oostelijke deel, Slowakije, te industrialiseren. Hetzelfde speelt ook bij ons. Er is een groot verschil tussen het noorden, het vroegere Mecklenburg, en het zuiden, Saksen. In zekere zin bestaat het verschil nu nog, maar het is niet meer zo groot. Er is veel aan gedaan; er zijn industrieën in Mecklenburg gevestigd en de infrastructuur is verbeterd om overal de levensstandaard, het levensniveau, te verhogen. Ik wil er nogmaals de nadruk op leggen dat voor dit alles natuurlijk vrede en internationale veiligheid van het allergrootste belang zijn.
Zonder dat zou u inderdaad niet door kunnen gaan met werken en bouwen. In Le Monde schreef hoofdredacteur André Fontaine, dat er in West-Duitsland steeds meer rijke mensen komen en dat men zich zorgen maakt over het feit dat er een tendens kan ontstaan naar rechts, dus een conservatieve en reactionaire politiek in plaats van de ‘Ostpolitik’ van Brandt en Schmidt. Bestaat deze vrees in uw land? Le Monde schreef dat deze politiek dan gevaar gaat lopen, dat er rechtse krachten kunnen loskomen die zich gaan keren tegen de progressieve politiek van het socialisme. Vreest uw land een dergelijke opkomst van rechts?
Dat is een heel ander probleem. In de Bondsrepubliek bestaat evenals in andere Westeuropese staten het gevaar dat zij reactionair zullen worden. Als ik voor mezelf spreek, en ik denk dat de meeste mensen hier er zo over denken, moet ik zeggen dat wij een tendens naar rechts vanzelfsprekend niet zullen toejuichen, of het nu in de Bondsrepubliek, in Frankrijk, in Italië of in Nederland is. Wat wij wel toejuichen is, dat in al die landen de krachten die streven naar vreedzame samenwerking, aan invloed winnen. In dit verband is de Bondsrepubliek voor ons een staat als alle andere. Natuurlijk is het een buurland en daarom is het voor ons van belang welke politiek er gedreven wordt, maar verder neemt de Bondsrepubliek voor ons geen uitzonderingspositie in. Er is geen sprake van een rechtstreekse invloed op onze politiek. Wij houden vast aan onze koers. Het is duidelijk dat dit voor ons een vereiste is.
Zijn er in de Duitse Democratische Republiek ook jonge mensen, die
| |
| |
we in ons deel van de wereld de sceptische en pessimistische generatie noemen? Dus jonge mensen, die merken dat je veel geld kunt verdienen, maar dat je met dat geld, zoals bijvoorbeeld in de Sovjet-Unie, weinig of niets kunt doen?
Ik zou drie begrippen willen onderscheiden: scepticisme, pessimisme en het kritisch zijn. Van deze drie begrippen kies ik voor onze jeugd, onze jonge generatie het kritisch zijn en dat is goed. Een jonge generatie moet kritisch zijn want zij krijgt met nieuwe problemen te maken. Als men niet kritisch is en als men stil blijft staan na de bereikte resultaten van de eigen generatie, is er geen ontwikkeling meer. Daarnaast bestaat er een gezonde en een niet gezonde vorm van scepsis. Jonge mensen kunnen twijfelen of een bepaalde ontwikkeling wel de juiste is. Vaak komen zij door ervaring tot een resultaat dat de geschiedenis al eens bereikt heeft. Zij zien dan in dat het niet nodig is een tweede en derde maal het stuur om te gooien. Pessimisme komt bij ons niet voor. Ik geloof dat dit ook geldt voor de jeugd van alle andere socialistische landen. Wij spannen ons voortdurend in de materiële en culturele behoeften van de mensen te bevredigen. Dit is niet een statische arbeid. De behoeften blijven niet stilstaan. Zij ontwikkelen zich. Wij vinden het volkomen begrijpelijk als jonge mensen mooie kleren willen hebben, als ze reizen willen maken, als zij aan sport willen doen of als zij hun vrije tijd op een interessante manier willen besteden. Omdat deze behoeften steeds groeien, is er tevens sprake van een stimulans voor de industrie en de landbouw. We hebben in de ddr wél te maken met het feit dat men zich niet alles kan permitteren wat men graag zou willen hebben. Dat is in de eerste plaats een drijfveer om meer te werken, maar vaak is het ook zo dat men wel het geld heeft om iets te kopen, maar dat het artikel niet is te krijgen. Dat is inderdaad zo bij ons. Maar wat ik heel belangrijk vind, is dat onze jeugd is opgegroeid in de vanzelfsprekendheid dat men zich niet op de een of andere manier met geld verrijkt, dus om alléen kapitaal te vergaren.
Een geheel andere mentaliteit. Die heb ik ook in de Sovjet-Unie opgemerkt.
Deze andere mentaliteit is een feit. Ik zal een voorbeeld geven. Wie in ons land tegenwoordig een auto wil kopen, moet zo'n vier, vijf of zes jaar wachten. Dat is lang en we willen daar verandering in brengen. Er zijn veel mensen die een auto hebben en er zijn ook velen die een nieuwe willen kopen, zich daarvoor hebben opgegeven en tijdens het wachten op de nieuwe nog zolang in de oude rijden. Maar dit is natuurlijk geen hoofdprobleem. Waar het om gaat is dat we heel veel doen, en ook de jeugd juist veel doet aan eigen vorming, aan culturele
| |
| |
zaken. De laatste jaren is er een sterke bloei van zangkoren bij ons. Ik kan dat onbevooroordeeld zeggen, omdat ik niet kan zingen; ook al luister ik er graag naar. Mijn bekwaamheden zijn op dit gebied gering. Helaas geldt dit voor mijn hele familie. Ik heb een kleinzoon die pas is geboren. Misschien dat hij beter gaat zingen dan ik. Wat ik wil zeggen, is dat we hier een interessante ontwikkeling zien. Vooral bij jonge mensen in de fabrieken, op de scholen en universiteiten. Het betreft veel gebieden, vooral de sport. De successen van ons land op sportgebied zijn het resultaat van de omstandigheid dat de jeugd, vanaf de kinderjaren gelegenheid heeft sport te beoefenen en dat er een buitengewoon grote belangstelling voor de sport bestaat. Daar komt bij dat door vakbonden, jeugdorganisaties en rijksscholen de sport serieus wordt genomen. De mensen hier zijn er natuurlijk erg trots op dat een betrekkelijk klein land als de ddr op vele terreinen zoveel internationale sportsuccessen heeft geboekt.
Volgt u ook de Sovjet-methode om jonge mensen het historisch optimisme, de filosofie en het marxisme bij te brengen? Wat in de Sovjet-Unie indruk op mij maakte, was het optimisme van de jongeren.
Ja, vooral bij het vormingswerk wordt in dit verband veel gedaan. Het gebeurt ook duidelijk gericht. Ik bedoel dat het niet iets is dat men spontaan in zich opneemt. Het is stof, die vereist wordt door de hele levenswijze binnen het socialisme waar we de verschillende lagen van de bevolking en klassen bij elkaar willen brengen, zoals bijvoorbeeld de mensen uit de steden en van het platteland. Dit wordt mede bevorderd door wat de pers schrijft, door de televisie en oude films. Niet altijd op de juiste manier. Ik ben de laatste die zal beweren dat alles goed is wat wij doen. Er zijn veel problemen. Waar wordt geëxperimenteerd, begaat men fouten, ontstaan moeilijkheden. Maar het gaat inderdaad om dit historische optimisme en de zekerheid dat de wereld positief verandert, door het bewust handelen van de mensen natuurlijk.
De afgelopen tien jaar zijn er ongeveer vijfenveertig miljoen analfabeten bijgekomen. Volgens de Club van Rome en het rapport ‘Grenzen aan de groei’ is de toekomst problematisch voor wat betreft voedsel, energie, vervuiling en overbevolking. Hoe kunt u zo optimistisch zijn?
Ik vind dat een interessante vraag. Ik behoor niet tot de mensen, die denken dat er aanleiding is voor een vanzelfsprekend optimisme. We hebben nog heel veel te doen, naast ook de vele problemen van het eigen land. U hoeft alleen maar langs de straten te lopen om te zien dat er behalve veel welvaart ook nog veel armoede bestaat, of dat nu in Amsterdam, in Parijs of waar dan ook is. Ook in landen met een
| |
| |
hoge levensstandaard bestaan zeker nog grote problemen. Neem maar de gevolgen van het kolonialisme in Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Ik kom nu terug op het grote probleem dat eigenlijk de grondslag van dit betoog vormt: de ontwikkeling van de vreedzame samenwerking tussen de naties, vooral tussen de landen met een groot aandeel in de industriële produktie van de wereld, met een groot aandeel in de militaire uitgaven van de wereld. De staten die aan de Conferentie in Helsinki deelnamen, vertegenwoordigen zo'n vijfentachtig tot negentig procent van de militaire uitgaven en het militaire potentieel in de wereld. Ik doel dus op samenwerking ook met die landen, die in het verleden met koloniale mogendheden oorlog hebben gevoerd. Als deze vreedzame samenwerking tot stand komt, is dat niet slechts van belang voor de vreedzame toekomst van die landen, maar ook van onze verantwoordelijke plichten tegenover de ontwikkelingslanden. Dat geld in het bijzonder voor de ontwapening. Als er nu driehonderd miljard dollar per jaar voor militaire doeleinden wordt besteed, betekent dit dat na ontwapening bijvoorbeeld met slechts een deel van dat bedrag het grote probleem van het analfabetisme kan worden bestreden. Of dat de economische zwakte kan worden opgeheven waardoor voorkomen wordt dat nieuwe conflicthaarden ontstaan. Alles hangt af van een terugdringen van deze zéer gevaarlijke ontwikkeling die nog steeds bestaat.
Ik zou in dit verband nog een aspect willen noemen. De opvatting bestaat dat de vrede zou kunnen berusten op een militair evenwicht. Velen zeggen dat dertig jaren vrede in Europa daarvoor het bewijs vormen. Dit is echter een riskante en onstabiele vrede geweest. Ik geloof dat het nu zaak is om gerekend vanaf dit niveau van strategisch evenwicht de militaire factor te gaan drukken, evenals de uitgaven, door effectieve stappen te ondernemen tot proportionele en gelijksoortige ontwapening in het belang van de veiligheid van alle landen. Vooral moet verhinderd worden dat er een nieuwe cyclus in de bewapening op gang komt. We hebben nu atoomwapens. Volgens een rapport van de Verenigde Naties beschikt de wereld over zoveel atoomwapens dat de mensheid vijftig tot zestig maal kan worden vernietigd. Eénmaal zou waarschijnlijk ook al voldoende zijn. Maar er worden steeds pogingen ondernomen nieuwe wapensystemen te ontwikkelen, wat erg veel geld kost en absoluut niet meer veiligheid brengt. Het is duidelijk dat daarmee de bewapeningswedloop wordt gestimuleerd. Vandaar dat ik vind dat het nog belangrijker is dat iedereen zijn best doet de onderhandelingen in Wenen, de onderhandelingen in Genève en de Salt-onderhandelingen tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten te bespoedigen. Men mag een positief resultaat niet steeds laten afhangen van, laten we zeggen, ondergeschik- | |
| |
te zaken zoals verkiezingen in de Verenigde Staten.
In mijn ogen is het misdadig, dat de heer Ford enkele weken geleden weigerde te tekenen, omdat hij met verkiezingen opgescheept zat - dat is krankzinnig. Als of de prioriteit niet bij ontwapening zou liggen.
Inderdaad. Daarom is het van belang dat het probleem van de ontwapening veel meer aandacht krijgt terwille van de vrede. Daarom ben ik zo uitvoerig op al deze zaken ingegaan.
U bent de eerste in deze reeks die op deze problemen zo uitvoerig ingaat.
Daar ben ik dan niet trots op. Ik vind het jammer dat anderen dat niet hebben gedaan.
Willy Brandt heeft gezegd dat er volgens hem over twintig, dertig jaar geen westerse democratieën zullen bestaan, dat ze een verschijnsel van voorbijgaande aard vormen.
Heeft Willy Brandt dit gezegd? Dat wist ik niet!
Hij heeft in een interview in Newsweek gezegd dat er over twintig, dertig jaar geen vorm van westerse democratie meer zal bestaan en dat er een regeringsvorm komt die veel dichter staat bij die van de socialistische landen van nu. Dit leek ook mij een interessante stelling.
Ik zou me niet willen vastleggen op een aantal jaren. Volgens mij leven we in een zeer interessante tijd van internationale en wereldomvattende verandering. Er zullen ongetwijfeld nog vele nieuwe en thans nog onbekende vormen van sociale verandering optreden, want in geen twee landen zijn de omstandigheden aan de basis van de veranderingen gelijk. De maatschappelijke orde van kapitalisme is de laatste vorm van een systeem waarbinnen de mensen in klassen zijn verdeeld. Dit moet worden opgevolgd door een socialistische orde. Wat Marx en Engels een honderdtwintig, honderdveertig jaar geleden geschreven hebben, wordt vandaag de dag bevestigd door het bestaan van de socialistische staten in Europa, door de tendens naar een socialistische oriëntatie in vele landen in Afrika, Latijns-Amerika en in Azië, die alle nogal van elkaar verschillen. Het wordt natuurlijk ook bevestigd door de groei van bepaalde politieke krachten in Westeuropese landen. En als u zegt dat dit de mening is van Willy Brandt, dan zou ik hieraan nog iets willen toevoegen: de sociale ontwikkeling in een land kan en moet de beslissing zijn van het volk van dat land. Van buitenaf kan men niet de vorm en inhoud van die beslissing manipuleren. Dat zou in strijd zijn met de grondbeginselen van, laten we zeggen, het wetenschappelijke socialisme, met de beginselen van vele verklaringen die in
| |
| |
alle oprechtheid uitgegeven zijn door de communistische partij, onze partij en andere communistische partijen. Natuurlijk is er sprake van belangrijke, internationale ervaringsfeiten. De volken leren van elkaar als zij horen welke nieuwe en internationale inzichten er zijn ontstaan. Het is duidelijk dat er op deze wijze een grote invloed van het socialisme uitgaat op andere landen. Maar de beslissing hierover moet genomen worden door de bevolking zelf. Wanneer dit zal gebeuren, is nu niet te zeggen. Wanneer het tegenwoordige socialisme invloed in deze richting heeft uitgeoefend, als het nieuwe normen en wetten op internationaal niveau heeft kunnen invoeren, zoals bijvoorbeeld het principe van de vreedzame coëxistentie, dan is daarmee iets unieks in de geschiedenis gebeurd. U weet net zo goed als ik dat dertig, veertig, vijftig jaar geleden oorlog voeren een volkomen wettelijk middel was in de wereldpolitiek. Er zijn altijd mensen geweest die tegen oorlog waren. Maar men zei toch dat het erbij hoorde, dat de geschiedenis bestond uit oorlog en vrede en dat men dus naar wens oorlog kon gaan voeren. Nu er tegenwoordig een veelvoud aan verdragen en overeenkomsten bestaat betreffende het niet aanwenden van geweld, de erkenning van bestaande grenzen en niet-inmenging, dus al die dingen die vroeger door de Westeuropese staten en de Verenigde Staten werden afgewezen, zijn wij er natuurlijk trots op dat dit mede bereikt is dankzij de socialistische staten. Het historische decreet voor de vrede van Lenin uit 1917 heeft daar ook een begin van gevormd. We weten dat het niet iets is wat alleen de socialistische landen ten goede komt, maar dat het wel degelijk iets is waarmee de gehele mensheid is gediend. In dit verband mag men de invloed van het socialisme ook niet onderschatten. Maar ik wil nog eens stellen dat een verandering, naar inhoud en vorm, een aangelegenheid is van ieder volk zelf.
Dan zitten we nog met de kern van de zaak: hoe moeten we het wantrouwen te lijf gaan? Als het wantrouwen verdwenen is, zou dat het einde van de bewapening kunnen betekenen?
Ik weet daarvoor geen kant-en-klare oplossing. Ik geloof echter, dat men iedere dag zijn best moet doen dit wantrouwen weg te nemen en het internationale vertrouwen te versterken. Wat is hiertoe nodig? Dat men niet de positieve ontwikkelingen die ingeluid zijn, in twijfel gaat trekken, maar deze daarentegen gaat versterken. Daar is ook voor nodig dat men niet probeert zijn eigen ideeën als de enig juiste door te drukken, maar zich houdt aan de normen vastgelegd in ideologische discussies, zoals bijvoorbeeld over de niet-inmenging in andermans aangelegenheden. Als ik nu de ontwikkelingen van na Helsinki beschouw, kunnen we vaststellen dat niet weinig kranten een fellere campagne zijn begonnen om de politieke bedoelingen, de politieke doeleinden, de
| |
| |
politieke posities eerst te bagatelliseren en om daarna de politieke doeleinden van bijvoorbeeld de socialistische landen, in twijfel te gaan trekken. We weten dat er op momenten als er in het parlement gediscussieerd wordt over goedkeuring van begrotingen voor militaire objecten, er vanzelfsprekend vele en nieuwe interpretaties aan te geven zouden zijn. Drie dagen later zegt dan iemand: nee, dat klopt niet, dat is helemaal niet waar. Voorlopig is echter aan het doel voldaan. We hebben hier te maken met het feit dat regeringen of de politiek verantwoordelijken in de partijen niet de mogelijkheid bezitten de pers als het ware te censureren, bij te sturen. Daar gaat het hier niet om. Ze kunnen wel hun invloed en kracht in het werk stellen om een gunstig klimaat te scheppen. We weten dat er veel kranten en journalisten zijn, die zich beijveren om dit klimaat van wederzijds vertrouwen te helpen bereiken en die inzien dat de regeringen en politieke partijen dienen te worden gesteund. Ik vind dit een zéer belangrijke zaak. In de tweede plaats gaat het natuurlijk niet slechts om propagandistische verklaringen en morele eisen die misschien op zichzelf belangrijk zijn, maar het gaat om de praktijk. Ik zou nu nog éen keer willen terugkomen op de voorstellen van de zijde van de socialistische landen over de samenwerking op het gebied van de energie of de milieubescherming gedaan. Volgens mij zou het bevorderlijk zijn voor het wederzijds vertrouwen, wanneer deze voorstellen zouden worden aangegrepen om oplossingen te zoeken, waarvan beide partijen baat zouden kunnen ondervinden. Waarschijnlijk is dit niet van vandaag op morgen mogelijk. Maar het proces van ontspanning moet men - misschien is dit geen goed voorbeeld - voortdurend aan de gang houden. Men moet steeds weer met nieuwe intiatieven, nieuwe gedachten komen. Door deze materialisering van de ontspanning wordt ook het vertrouwen groter. Hierbij behoort een intensievere culturele uitwisseling.
Hierbij horen economische betrekkingen, het elkaar beter leren kennen en natuurlijk vooral het wederzijds constructief zoeken naar mogelijkheden voor ontwapening. Ik weet dat het niet eenvoudig is, door de vele militairtechnische problemen en dat er veel gerekend en gediscussieerd zal moeten worden. Ik wil in elk geval enkele voorbeelden noemen van mogelijkheden voor een eerste stap: in Wenen zou men kunnen afspreken dat alle staten in Midden-Europa hun huidige troepensterkte niet verder verhogen, dat dus de bewapening bevroren wordt. Dat zou een eerste symbolische daad zijn, die echter op zichzelf al van groot belang is. Men zou ook een overeenkomst kunnen aangaan betreffende de stopzetting van een verdere verhoging van militaire uitgaven en van de handhaving van het huidige peil. Dat is dan weliswaar nog geen echte ontwapening, maar het betekent toch een stap in die richting, een eerste begin. Ik wil maar zeggen dat er vele mogelijkheden zijn om te
| |
| |
beginnen, waarna men verder kan uitbouwen. Als men op een bepaald gebied de slotverklaring van Helsinki gaat verwerkelijken, leidt dat tot een klimaat van versterking van wederzijds vertrouwen. Er bestaan nog altijd vele bijverschijnselen van de koude oorlog. Het is niet eenvoudig het wantrouwen weg te nemen, dat is begrijpelijk. Maar er kan in die richting iets gebeuren. Ik zie hier ook een grote taak voor de openbaarheid. Het betekent niet alléen werk voor de regering, maar ook voor de massamedia, werkgroepen, parlementariërs, samenwerking van verschillende partijen. Ik heb zojuist deelgenomen aan een internationaal seminarium in Portugal. Daarvóor woonde ik verscheidene andere conferenties bij. Er is vaak sprake van heel verschillende opvattingen tussen communisten, sociaal-democraten, christelijke politici en liberalen, die het op veel terreinen helemaal niet met elkaar eens zijn, maar die op éen punt toch een gemeenschappelijke opvatting bleken te hebben: de vrede moet versterkt worden en het proces van ontspanning moet voortgaan. Als hieraan prioriteit wordt verleend en als hier gezamenlijk wordt opgetreden, ontstaat er een klimaat waarin geen enkele regering die tegen ontspanning is, nog een verkeerde stap zou kunnen zetten. Daarmee wordt bereikt - we hebben er al eerder over gesproken - dat een internationale overeenkomst niet door overwegingen van binnenlandse politieke aard twee of drie weken wordt verschoven, maar dat men zegt: ondertekening is zo belangrijk dat het zo snel mogelijk moet gebeuren.
|
|