| |
| |
| |
Franz kardinaal König
Franz kardinaal König werd op 3 augustus 1905 in Rabenstein aan de Pielach in Oostenrijk geboren. Hij studeerde filosofie en theologie aan de pauselijke Gregoriaanse universiteit in Rome. Hij volgde eveneens een studie in de antieke Perzische godsdienst en letteren aan het pauselijke bijbelse instituut. Op 27 oktober 1933 werd hij in Rome tot priester gewijd. In 1945 werd hij aangesteld als hoogleraar in Krems aan de Donau. In 1946 verhuisde hij naar Wenen. In 1948 naar Salzburg. Hier beëindigde hij het schrijven van een 3-delig standaardwerk Christus en de godsdiensten van de wereld. In 1951 benoemde Paus Pius xii dr. König als titulair bischop van Livias. Op 10 mei 1956 benoemde Paus Pius xii bisschop König tot opvolger van kardinaal Innitzer als aartsbisschop van Wenen. Tijdens het pauselijke consistorie van 15 december 1958 verhief Paus Johannes xxiii aartsbisschop König tot kardinaal. In de zomer van 1965 vertrouwde Paus Paulus vi kardinaal König het beheer toe over het pauselijke secretariaat voor niet-gelovigen.
Charles de Gaulle zag een toekomstig Europa van Lissabon tot de Oeral-bergen in de Sovjet-Unie.
Dat was een denkbeeld van een groot staatsman. Hij moet hebben gedacht aan het feit dat Europa op grond van historische tradities een eenheid vormde en misschien ook speelden zijn persoonlijke goede betrekkingen met de Sovjet-Unie een rol mee. Men kan zijn visie als een utopie beschouwen, doch men zal anderzijds moeten toegeven, dat de verstarde frontlijn, zoals die tot voor kort bestond, is veranderd in een netwerk van betrekkingen van allerlei aard tussen Oost- en West-Europa. Deze verbeterde betrekkingen heffen weliswaar de tegenstellingen niet op, maar naar menselijke maatstaven kunnen zij toch een noodlottige escalatie, die zelfs tot oorlog zou kunnen leiden, een halt toeroepen. Dit betekent nauwelijks dat daarmee de ideologische tegenstellingen zijn verdwenen.
Er zijn westerse diplomaten, die maar niet willen begrijpen, dat détente uiteraard niet betekent dat de ideologische strijd onverminderd voort zal gaan, zowel aan hun kant als aan de onze.
Europa leeft inderdaad in een spanning tussen minstens twee ideologische kampen. Waar het op aan komt, is dat deze spanningen menselijk worden opgelost. Niet de spanningen zijn barbaars. Barbaars is het wanneer de ideologische strijd zou uitmonden in blinde haat met als gevolg oorlog.
En de rol van de kerk?
De tegenstellingen tussen Oost- en West-Europa hebben natuurlijk behoudens ideologische betekenis ook historische oorzaken. Deze heb- | |
| |
ben een diepe invloed gehad op de psychologie van de volkeren. De kerk was vanaf het begin natuurlijk bij de conflictsituatie betrokken. De vestiging van een atheïstisch-communistische staatsmacht in de Sovjet-Unie was voor de kerk aanvankelijk een schok. Zij werd er diep door geraakt. De gemeenschappelijke strijd met de geallieerden tijdens de tweede wereldoorlog waarbij het kapitalistische Westen en communistische Oosten gezamenlijk tegen het nationaal socialisme en fascisme streden, werden de tegenstellingen tijdelijk naar de achtergrond gedwongen. Maar in 1945 ontbrandde al spoedig de koude oorlog. Ook de kerk moest stelling nemen. Sommigen van ons geloofden, dat het beter was te wachten tot op dag X het communistische rijk van Oost-Europa ineen zou storten. Tegenwoordig huldigen wij een ander inzicht. Het was Paus Johannes xxiii die een andere weg is ingeslagen. Hij was het ook, die mij indertijd verzocht om als een klein radertje in de betrekkingen met Oost-Europa te gaan fungeren. Het was tijdens een van mijn audiënties in Rome, dat hij er mij spontaan toe aanzette om kardinaal Mindszenty in zijn toenmalige toevluchtsoord in de Amerikaanse ambassade in Boedapest te gaan bezoeken. Op mijn bedenkingen kreeg ik onmiddellijk ten antwoord: ‘Wat zou daar moeilijk aan zijn? Gaat u naar het station in Wenen en koopt u een kaartje naar Boedapest!’
Gedurende mijn reizen naar Roemenië, Joegoslavië en Tsjechoslowakije begon ik in te zien van welke betekenis het was door persoonlijke contacten en bezoeken aan de christenen in die landen het saamhorigheidsgevoel met de kerk te bevorderen. Deze reizen naar Oost-Europa hebben mij overigens ten onrechte de reputatie van diplomaat van het Vaticaan bezorgd. Ik heb hier dikwijls tegen geprotesteerd maar het mocht niet baten. Officiële onderhandelingen met regeringen worden immers door het secretariaat van het Vaticaan zelf gevoerd? Ik reisde met medeweten van het Vaticaan, maar het waren geen officiële missies.
U bent dus duidelijk voor toenadering met Oost-Europa?
Ongeveer vijftien jaar geleden geloofde men nog, dat iedere reis naar Oost-Europa uitsluitend communistische regeringen ten goede zou komen. De katholieken in die landen zouden dergelijke bezoeken als verraad opvatten. Niets is minder waar. Tijdens al mijn reizen heb ik de dankbare blijdschap van de mensen ervaren. Blijdschap ook, dat men door de christenen in het Westen nog niet was afgeschreven. Op grond van mijn ervaringen in Oost-Europa geloof ik dat het voor de toekomst voor ons allen van groot belang zou kunnen zijn, dat de gemeenschappelijke historische betrekkingen zowel in Oost- als in West-Europa meer bewust worden gemaakt. Voor Oostenrijkers is deze ver- | |
| |
plichting wellicht vanzelfsprekender dan voor andere Europeanen. Oostenrijk dankt immers zijn herrijzenis aan de samenwerking tussen Oost en West. Oostenrijk kan alleen bestaan zolang er vrede is in Europa. Misschien heb ik door mijn Oosteuropese contacten een kleine bijdrage geleverd aan het krachtiger maken van deze gedachten.
Dus détente tussen Rome en de socialistische landen?
De kerk in Oost-Europa weet, dat zij met het communisme moet leren leven. Het communisme weet, dat het geloof geen verschijnsel is, dat door verandering van sociale systemen kan worden opgeheven. Coexistentie betekent in dit verband: met elkaar samen leven in tegenstellingen. Het kan wel zijn dat ons dit niet aanstaat of dat de christenen in Oost-Europa zich er evenmin gelukkig mee voelen. Het kan ook zijn, dat het communisme er theoretisch niets van wilt weten. Doch dit verandert allemaal niets aan de feiten. Het gaat om een verlichting van de druk. Het is niet de ineenstorting van het systeem waar wij op wachten, of om een officiële wijziging van de communistische doctrine. Wij wachten op de verdere ontwikkeling van een reeds bestaande discrepantie tussen theorie en praktijk, tussen de leer en het werkelijke leven in Oost-Europa.
De Italiaanse professor Lombardo-Radice heeft de term ‘meervoudig christendom’ ontworpen, waarmee hij de intensievere dialoog tussen christenen en marxisten wilde omschrijven.
Hij is een serieuze gesprekspartner. Hij heeft wellicht meer de Italiaanse dan de Europese verhoudingen voor ogen gehad. Van uit zijn standpunt heeft hij misschien ook een zeker belang bij de opdeling van christenen in ‘links’ en ‘rechts’. De huidige tendens wijst echter in tegengestelde richting, dus weg van het pluralisme naar een eenheid van christenen. Neemt u bijvoorbeeld de betekenis van de oecumenische beweging.
Toch is er veel kritiek op het Vaticaan ook vanwege deze milde houding.
Vanuit het christelijke beginsel van de naastenliefde moet Rome bereid zijn, ook tegenstanders als serieuze gesprekspartner te beschouwen. De moeilijkheid bij de marxisten is wel, dat men te maken heeft met een tegenpartij, die denkt en handelt in termen van machtspolitiek. Ondanks deze moeilijkheden moet een poging tot een gesprek worden gewaagd.
Toch wil die nieuwe dialoog niet zeggen dat het Vaticaan zal toestaan dat men voor een marxistische ideologie zou stemmen, zoals bijvoor- | |
| |
beeld in Portugal.
Allereerst moeten wij principieel stellen, dat het Vaticaan geen enkele katholiek voorschrijft op wie hij moet stemmen. De kerk verwacht van haar leden, dat zij dit in overeenstemming met hun geweten zullen doen. Hierbij zou ik willen aantekenen, dat het hier uiteraard moet gaan om een geweten, dat op de juiste wijze is gevormd en door de juiste informatie is gevoed. En wat Portugal betreft, de bisschoppen-conferentie daar heeft ten aanzien van bijvoorbeeld de verkiezingen van 25 april 1975 zeer duidelijke uitspraken gedaan. Christenen werd voorgehouden dat zij niet hun stem kunnen uitbrengen op een politieke partij welke er ideeën op na houdt, die diametraal tegenover het christelijke beeld van mens en wereld staan.
Het was Paus Johannes xxiii, die immers een opening naar Oost-Europa voor stond?
Het is inderdaad zijn verdienste geweest, dat hij de dialoog tussen kerk en wereld opnieuw tot leven heeft gewekt, en niet op de laatste plaats de dialoog tussen de kerk en het atheïsme, dus ook het atheisme zoals het door het marxisme-leninisme wordt gepostuleerd. Paus Paulus vi heeft vervolgens in deze dialoog, waaraan indertijd met groot enthousiasme werd begonnen, systeem aangebracht. In zijn encycliek Ecclesiam Suam wees hij op drie verschillende groepen, waarmee de kerk een gesprek moest aangaan: de afgescheiden christenen, de aanhangers van andere godsdiensten en tenslotte de niet-gelovigen. Voor de dialoog met elk van deze groepen richtte hij een apart secretariaat op in Rome. De kerk wil niet zelfgenoegzaam schijnen. Zij wil met de anderen in gesprek treden, met andere christenen, met gelovigen van andere godsdiensten en ook met hen, die geloof en godsdienst afwijzen of scherp bestrijden. De kerk heeft de positie van strijd en negatieve confrontatie verwisseld voor de positie van gesprekspartner die vragen stelt en wil begrijpen en helpen. Men kan de drie secretariaten met elkaar in relatie brengen op grond van het gemeenschappelijke, dat de kerk met elk van deze drie groepen heeft. Met de eerste groep heeft zij het geloof in Christus en de heilige schrift gemeen, met de aanhangers van niet-christelijke godsdiensten het geloof in God, of in ieder geval in een hoger wezen. Wat heeft de kerk echter met de niet-gelovigen gemeen? Kan er tussen hen en de kerk gemeenschap bestaan? Heerst er tussen christenen en niet-gelovigen niet een permanente toestand van oorlog? Eeuwenlang hebben christenen dat gedacht. Zij zagen in het ongeloof de vernietiging van elke menselijke orde en van de maatschappij. Zij beschouwden het ongeloof niet alleen als een vreselijke dwaling, maar zonder meer als een misdaad. Vandaag vertrouwt de kerk niet meer op anathemata. Zij zoekt daarentegen een grondige
| |
| |
geestelijke discussie. Niet allereerst met het oogmerk van bekering, maar om de beweegredenen van de niet-gelovigen te leren kennen en begrijpen. Bovendien hebben katholieken ook met niet-gelovigen een punt van overeenstemming: de humaniteit. Want geen mens kan uit de Hand Gods vallen, ook niet als hij deze Hand afwijst, of haar zelfs bestrijdt.
Hoe is het met de oprichting van het secretariaat voor niet-gelovigen in zijn werk gegaan?
De oprichting voltrok zich in drie stadia.
Het eerste stadium van de dialoog, vooral met het marxisme-leninisme, de meest ontwikkelde en actiefste vorm van ongeloof, werd gevormd door de encycliek Pacem in terris van paus Johannes xxiii. In deze encycliek richtte hij zich tot alle mensen van goede wil, en spoorde hen aan om samen met de christenen voor vrede in de wereld te strijden.
Het tweede stadium (het stichtingsdocument van het secretariaat voor de niet-gelovigen) werd gevormd door de encycliek van paus Paulus vi, Ecclesiam Suam: ‘... de kerk moet met de wereld, waarin wij leven, een dialoog aangaan... Voordat wij de wereld bekeren, of beter gezegd, om haar te kunnen bekeren, moeten wij tot de wereld naderen. Wij moeten met haar spreken...’ De dialoog van het heil hing niet af van de verdiensten van degenen, aan wie hij gericht was, zelfs niet van de resultaten die hij kon bereiken: ‘Niet de gezonde mens heeft een arts nodig.’ Evenmin zou deze dialoog grenzen of berekening moeten kennen. Deze woorden gebruikte paus Paulus vi in zijn eerste encycliek.
De derde schrede werd gezet door het tweede Vaticaans concilie, dat tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor de pastorale constitutie over de kerk in de wereld de noodzaak voelde om het verschijnsel van het hedendaagse atheïsme nauwkeurig te analyseren. Tijdens de derde zitting drongen enkele concilievaders erop aan, dat de kerk zich niet alleen gedurende het concilie met het probleem van de niet-gelovigen zou bezig houden, maar permanent. Dit vooral met het oog op het feit dat dit verschijnsel wijd verbreid is in de technische, verstedelijkte samenleving. Zo kwam het tot de stichting van het secretariaat voor de niet-gelovigen, in het jaar 1965. Tijdens de vierde zitting van Vaticanum ii werkten concilie en secretariaat samen aan die delen van de pastorale constitutie over de kerk in de wereld, die uitdrukkelijk betrekking hadden op het atheïsme. Daar kan men onder andere lezen: ‘Veel van onze tijdgenoten hebben geen belangstelling voor een innige en levende relatie met God, of wijzen een zodanige relatie zelfs nadrukkelijk af. Daarom moet het atheïsme als éen van de ernstigste pro- | |
| |
blemen van onze tijd worden gezien, en zorgvuldig worden geanalyseerd.’
De Duitse theoloog Karl Rahner heeft er eens de nadruk op gelegd, dat er voor de hedendaagse kerk geen belangrijker probleem is dan de intellectuele en pastorale discussie met het atheïsme. Wij moeten toegeven, dat het post-christelijke atheïsme over de hele wereld is verbreid. Als men dit probleem analyseert, stuit men op het feit, dat het atheïsme zijn wortels uitsluitend in de westerse wereld heeft. Naar de overtuiging van sommige historici is éen van de eerste oorzaken van dit atheïsme zelfs gelegen in het schisma van de kerk in de zestiende eeuw.
Vervolgens werden de zeventiende en achttiende eeuw beheerst door het deïsme en de verlichting, die niet weinig bijdroegen tot de verzwakking van de voorstelling van een bovennatuurlijke orde, die gegrond is op de menswording. In de negentiende eeuw werden deze tendensen veel sterker. Misschien is het zo, dat het handelen van christenen op sociaal-economisch gebied, een handelen dat niet altijd in overeenstemming was met het evangelie, de verbreiding van het atheïsme heeft bevorderd. Evenzo kan het onjuiste godsbeeld van sommige christenen het atheïsme in de hand hebben gewerkt. Toch mag men niet uit het oog verliezen dat het atheïsme op een onjuist mensbeeld is gebaseerd. In zijn handelswijze houdt het secretariaat voor de niet-gelovigen rekening met het feit, dat het tegenwoordige atheïsme ons voor vragen stelt, die niet alleen maar op een tactische of pedagogische wijze beantwoord kunnen worden. Wij moeten deze vragen in al hun diepgang onder ogen zien. De katholieke kerk wil door de instelling van het secretariaat voor de niet-gelovigen tot uitdrukking brengen, dat zij in het post-conciliaire tijdperk niemand veroordeelt; integendeel, zij wil in vreedzame gemeenschap leven met alle mensen van goede wil. Ondanks dat moet de kerk ten aanzien van het militante atheïsme voet bij stuk houden, en erop toezien dat geen enkel godsdienstig mens ertoe wordt gedwongen om het atheïsme aan te nemen, want ieder mens heeft het onverbrekelijke recht op gewetensvrijheid. Dit standpunt moet de kerk vooral innemen ten opzichte van regeringen die atheïstisch zijn van aard. Want er kan geen twijfel over bestaan, dat bijvoorbeeld in de Oosteuropese landen de gelovigen tot de status van tweederangs burger worden teruggebracht, en dat bijvoorbeeld veel beroepen niet bereikbaar voor hen zijn, alleen vanwege het feit dat zij in God geloven. Het post-christelijke atheïsme beweert, dat de wetenschap het geloof in God
overbodig heeft gemaakt, en dat het bestaan van het kwaad in de wereld bewijst, dat God niet bestaat. Het atheïsme beweert voorts met Marx, dat de mens alleen dan heer over zichzelf kan zijn, als hij de eisen die zijn Schepper aan hem stelt naast zich neerlegt. In deze en in andere argumenten zo- | |
| |
als Nietzsche of Camus, Sartre of Malraux die geformuleerd hebben, ligt de uitdaging, om het beeld van de kerk te zuiveren van al te wereldlijke aspecten, die er wellicht niet weinig toe hebben bijgedragen, dat de opkomst van het atheïsme mogelijk werd. Het secretariaat voor de niet-gelovigen is vastbesloten om deze uitdaging aan te nemen, en het zijne ertoe bij te dragen, dat van de kant van de kerk alles wordt vermeden, wat hen zou kunnen belemmeren op hun weg naar deze kerk.
U bent kennelijk niet al te pessimistisch gestemd.
Er zijn ontwikkelingen en aanwijzingen in de huidige geestelijke situatie, die reden geven tot hoop.
Maar u weet hoe Somerset Maugham eens hoop omschreef in zijn Notebooks? ‘Hoe moeten de goden in hun vuistje hebben geglimlacht,’ schreef hij, ‘toen zij Hoop voegden bij al het kwaad dat zij in de doos van Pandorra stopten, want zij wisten zeer goed, dat dit het meest wrede kwaad van alles was. Want het is immers bij hoop, dat de mensheid wordt gelokt haar misère tot het einde der dagen te dragen.’
Neemt u het fiere bolwerk der humanisten, die een wereld zouden voorbereiden zonder God. Het begint zijn eerste scheuren te vertonen. Onze hedendaagse literatuur laat zien, dat mensen, die geloofden dat zij voor het atheïsme moesten kiezen, gingen wanhopen aan hun condition humaine. Men hoeft slechts te denken aan namen als Dostojewski, Gide, Hesse en Kafka.
Het secretariaat voor de niet-gelovigen wil de dialoog met de geestelijke stromingen van deze tijd aangaan, deze stromingen leren kennen, en zo de fundamenten leggen voor een nieuwe pastorale strategie.
Hoe probeert het secretariaat dat te bereiken? Rome is de zetel. De president, de vicepresident, en de secretaris worden terzijde gestaan door een staf van vakmensen, van wie er enkelen hebben meegewerkt aan een vierdelige encyclopedie van het hedendaagse atheïsme. Het Romeinse secretariaat ziet zichzelf in eerste instantie als coördinatiepunt voor de afzonderlijke nationale of continentale initiatieven. De leden van het secretariaat zijn drieëntwintig bisschoppen uit de gehele wereld, de deskundigen komen uit de meest uiteenlopende disciplines, van theologie tot sociologie. Deze deskundigen werken met de bisschoppen samen in werkgroepen over zéer verschillende thema's, waarin zij materiaal verzamelen en voorstellen voor verschillende projecten uitwerken. Omdat de paus de jezuïten een speciale opdracht heeft gegeven op het gebied van het onderzoek naar het atheïsme, werkten wij met hen samen. Daarbij blijven wij evenals zij onafhankelijk zowel wat de methoden als wat de doelstellingen betreft. Het secretariaat publi- | |
| |
ceert ook een informatiebulletin. Bijzonder belangrijk in de structuur van het secretariaat voor de niet-gelovigen zijn de regionale groepen, waarbinnen plannen bestaan voor gemeenschappelijke projecten met protestantse en orthodoxe christenen. In sommige landen, in Frankrijk en Nederland bijvoorbeeld, bestaan formele contacten met niet-gelovigen. En wel met die niet-gelovigen, die zich in Europa en in de Verenigde Staten hebben verzameld onder de titel van humanistische verenigingen.
Het is niet de bedoeling van het secretariaat om een kruistocht te organiseren tegen het atheïsme in het algemeen of tegen het militante atheïsme. Veeleer ligt het in de bedoeling van het secretariaat, ervoor te werken, dat de godsdienst van zijn juiste plaats in de menselijke samenleving is verzekerd, en dat er contacten worden gelegd in de hoop dat intolerantie verandert in tolerantie. Het secretariaat wil de dialoog voeren op een menselijk niveau. Éen van de belangrijkste bedoelingen is daarom, terdege na te gaan wat voor de kerk en voor haar gesprekspartner aan de andere zijde op menselijk niveau van gemeenschappelijk belang is. De belangrijkste van deze gemeenschappelijke taken is zeer zeker het handhaven van de wereldvrede. Om aan de totstandkoming van een vreedzame wereldorde en een vreedzame samenwerking tussen de volkeren van onze door verdeeldheid verscheurde wereld mee te helpen, is daarom, althans indirect, éen der bedoelingen van dit nieuwe secretariaat.
Onlangs hield u een rede in Chicago over ‘Het nieuwe petrochemische tijdperk en de toekomst van de religie.’ Hoe ziet u die toekomst bij een afnemende belangstelling over de hele linie voor de traditionele vormen van religie bij de jeugd?
Wie nadenkt over de toekomst van de religie, van het geloof, kan dat doen vanuit verschillende beweegredenen. Uit oprechte zorg over een maatschappelijke en geestelijke ontwikkeling, die de godsdienst steeds meer terrein doet verliezen. Of uit nauwelijks verholen vreugde over het feit dat men kan aantonen dat de godsdienst als belemmering voor de menselijke vooruitgang noodzakelijkerwijs tot afsterven is gedoemd. Want pas dán zou de weg naar zelfbevrijding, zelfverwerkelijking en zelfontplooiing van de mens worden vrijgemaakt. Achter alle speculaties over de toekomst van de godsdienst staan dus twee tegengestelde opvattingen. De ene is de opvatting dat godsdienst een wezenlijk kenmerk is van het menselijk leven, evenals de verticale lichaamshouding, het denken en de taal. Het vermogen tot geloven is dan uitdrukking van het menszijn zonder meer. Een vluchtige blik op de geschiedenis van de mensheid is voldoende om aan te tonen dat er voor deze opvatting, volgens welke godsdienst en gelovige houding wezenlijke kenmerken
| |
| |
van het menselijke leven zijn. Veel historische bewijzen kunnen hier worden aangevoerd.
Nu is er ook een andere opvatting. Degenen die deze opvatting huldigen zijn van mening dat godsdienst slechts een verschijnsel is dat hoort bij het zogenaamde voorwetenschappelijke stadium van de mensheid. Zij stellen, dat godsdienst een poging is tot het verklaren van die gebieden die nog niet door de wetenschap zijn doorvorst. Religieuze voorstellingen zijn in dat geval een soort denk- en levenshypothesen, met behulp waarvan men zich in een ondoorzichtige wereld toch op zijn gemak kan voelen. Deze voorstellingen zouden dan ook overbodig worden, zodra de natuurwetten doorzien, doorvorst en bewijsbaar zijn geworden. Op haar weg naar haar definitieve bevrijding zou de mensheid ook de boeien van het godsdienstig geloof van zich afwerpen. Deze twee beknopt weergegeven meningen - want het gaat om meningen, en niet om wetenschappelijk gefundeerde opvattingen - staan tegenover elkaar in de huidige tijd. In vele landen wordt het geloof door de aanhangers van de laatstgenoemde mening systematisch onderdrukt. Maar het grootste gevaar is niet dat geloof en kerk administratief worden uitgeschakeld. Juist in tijden van vervolging is altijd gebleken dat het geloof niet is uit te roeien. Groter leek tot voor kort, voordat vooral onder de jeugd tekenen van een omgekeerde tendens merkbaar werden, het gevaar dat de godsdienst langzaam zou wegkwijnen in dat deel van de wereld waar de kerk alle vrijheid heeft. Nog steeds schijnt de kracht van het secularisatieproces, dat zich ten gevolge van de Franse revolutie en de industrialisering in alle van oudsher christelijke landen manifesteerde, ongebroken. Ook in de godsdienststatistiek kan men daarvoor aanwijzingen vinden: het afnemende aantal kerkbezoekers, het afnemende aantal groeperingen, een toenemend aantal mensen, dat de kerk de rug toekeert, steeds minder kinderen die deelnemen aan het godsdienstonderwijs, uitholling van de godsdienstige levenshouding. Nu moet men statistiek natuurlijk altijd met een zekere voorzichtigheid
behandelen. Bovendien wacht de kerk deze ontwikkeling niet rustig af. Zij stelt alles in het werk om een antwoord te vinden op de veranderde omstandigheden, om de onveranderde inhoud van haar boodschap zo te presenteren, dat hedendaagse mensen, die de school van de secularisatie hebben doorlopen, hem kunnen begrijpen en aanvaarden. Het zichtbare teken van deze inspanning was het tweede Vaticaans concilie, dat nu rustig, geduldig en allerminst spectaculair in de afzonderlijke diocesen van de katholieke kerk in praktijk wordt gebracht.
Ik zou nog op een ander punt willen wijzen: In uw vraag hebt u het over de sterk verminderde religieuze belangstelling van de jeugd. Nu valt er juist onder de jeugd een nieuwe godsdienstige opbloei waar te
| |
| |
nemen, die men niet kan ontkennen. Deze opbloei doet zich zowel in het Westen als in het Oosten voor. De kerk koestert zich niet met de illusie, dat haar moeilijkheden door deze opleving om zo te zeggen vanzelf opgelost kunnen worden. De kerk weet dat er heel wat kaf onder het koren is. Zij weet dat er tengevolge van een oplevende godsdienstige belangstelling ook duister bijgeloof en occulte praktijken zijn, die zich onder de jeugd dreigen te verbreiden.
Aan de andere kant lijkt mij deze godsdienstige opbloei van de jeugd er een bewijs voor te zijn dat de existentiële vragen van de mens niet verdrongen kunnen worden, zoals de vraag naar de oorsprong en het doel van de mens, de vraag naar de dood, het leed, de pijn, de vraag naar de zin van het leven. Noch de overvloed aan consumptiegoederen van het Westen, noch de materialistische ideologie van het Oosten kunnen deze vragen de kop indrukken. Een inzicht overigens, dat een aantal iets dieper gravende marxistische denkers reeds op indrukwekkende wijze geformuleerd heeft. Ik denk hier aan mensen als Kolakowski, Gardavski en Garaudy.
Hoe de godsdienst van de toekomst eruit zal zien is moeilijk te zeggen. Wat de katholieke kerk betreft zou ik willen zeggen dat het een godsdienst zal zijn die het mysterie weer ontdekt, zich niet uitput in sociaal activisme, de volledige mens in al zijn lichamelijke, geestelijke en zielsdimensies serieus neemt, de last van het profetenambt niet afwijst. Het zal echter in geen geval een christendom voor een gereduceerde prijs zijn, maar een christendom dat de enkeling aanmoedigt en uitdaagt.
|
|