Europa. 25 interviews over de toekomst van de Oude Wereld
(1976)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Lord ChalfontAlun Arthur Gwynne Jones werd op 5 december, 1919 in Zuid-Wales geboren. Hij ging naar de West-Monmouth-school en trad in 1939 toe tot het Britse leger. Hij vocht in de oorlog in Birma, India, Malakka en op Cyprus. Hierna volgden verschillende hoge functies waaronder bij de inlichtingendiensten in het Nabije Oosten, Parijs en bij het Rijn-leger. Hij bracht het tot luitenant-kolonel. In 1961 verliet Gwynne Jones het leger en werd Defensieredacteur van de London Times. In 1964 werd hij benoemd tot staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken. Hij werd toen verheven in de adelstand en ontving de titel van Lord Chalfont. Hij werd tevens benoemd tot lid van de Privy Council. Hij hield zich achtereenvolgens bezig met ontwapeningszaken en vooral ook Europese aangelegenheden. Een Sovjet-ambassadeur zei onlangs tegen mij: ‘Vergeet niet dat Groot-Brittannië over vijf jaar niet belangrijker voor ons zal zijn dan het groothertogdom Luxemburg.’ Dat is een interessante opmerking. In werkelijkheid geloof ik dat Groot-Brittannië in 1980 binnen de Europese gemeenschap uitermate belangrijk zal zijn. Voorlopig staan ons twee of drie zeer moeilijke jaren te wachten. Wij moeten het probleem van onze inflatie oplossen. Wanneer wij daar eenmaal in zijn geslaagd - en ik geloof dat wij daartoe in staat zijn - is er volgens mij een zeer belangrijke, een leidende rol voor ons weggelegd in West-Europa. De uitkomst van het referendum over het lidmaatschap van de eeg, dat onlangs in ons land is gehouden, zal waarschijnlijk een keerpunt in onze politieke geschiedenis blijken te zijn. Als de uitslag negatief was geweest, zou dat volgens mij een ramp zijn geweest, niet alleen voor ons, maar voor heel Europa.
Maar toch waarschuwde u in de Times van vanmorgen er voor dat onze tegenstanders of vijanden, mochten zij daartoe besluiten, Engeland aan de rand van een financiële afgrond zouden kunnen brengen. Niet in de eerste plaats doordat onze tegenstanders en vijanden daartoe zouden kunnen besluiten wanneer wij, Engelsen, de noodzakelijke maatregelen niet zouden nemen. Tot voor kort hadden wij een inflatiepercentage van zo'n vijfentwintig procent per jaar. Het is duidelijk dat onze regering, wil zij hier verandering in brengen, een aantal ondubbelzinnige besluiten zal moeten nemen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de overheidsuitgaven, zowel centraal als op plaatselijk niveau. Wij moeten een aantal duidelijke en kordate beslissingen nemen over het prijs- en inkomensbeleid. Al deze verschrikkelijk moeilijke en belangrijke besluiten zijn noodzakelijk, willen wij de inflatie onder controle krijgen en het inflatiepercentage terugdringen, want met de huidige vijfentwintig procent kunnen we het niet lang meer blijven | |
[pagina 38]
| |
volhouden. Dat betekent dat wij onder ogen moeten zien dat ons werkeloosheidscijfer misschien nog wel verscheidene jaren, hoog zal blijven. De eerstkomende jaren zullen erg moeilijk worden. Maar wanneer wij de noodzakelijke besluiten nemen, heb ik het volste vertrouwen in onze veerkracht en ons vermogen tot herstel. Nemen wij die besluiten niet, dan is het gevaar van een economische ineenstorting met alle maatschappelijke en politieke consequenties vandien, volgens mij zeer reëel.
Wanneer je op zo'n zomerochtend als deze, 19 juni 1975, van het vliegveld naar Londen rijdt en de vele Jaguars en Rolls Royces ziet, al die mensen die forenzen, vraag je je af of het Engelse publiek wel psychologisch is voorbereid op zo'n kritieke periode, ja, of het de symptomen van deze gevaren wel onderkent. Nee, het publiek is zich niet bewust van de gevaren. Het is eerlijk gezegd moeilijk te begrijpen hoe dit mogelijk is, omdat bijna elke redelijke politicus de mensen er momenteel voor waarschuwt. De minister van Financiën, Dennis Healy, heeft erop gewezen, de eerste minister, minister Crossland, andere leden van de regering -
- de leidster van de oppositie - - de leidster van de oppositie heeft er voor gewaarschuwd en vele andere politici eveneens. Ja, u heeft volkomen gelijk. Het kritieke van de situatie is nog maar nauwelijks tot het bewustzijn van het Engelse volk doorgedrongen. Nog steeds zie je Rolls Royces, nog steeds is Oxford Street vol met mensen die geld uitgeven alsof er geen dag van morgen was, nog steeds zijn de winkels welvoorzien, ook al stijgen de prijzen. Maar uiteraard betekent dit de stilte voor de storm. Het Britse volk zal zich pas van de crisis bewust worden als wij in plaats van gewone inflatie, hyperinflatie gaan krijgen. Wanneer de prijzen van consumptiegoederen te hoog worden, wanneer er een groot aantal werkelozen komt, dat eenvoudigweg niet in staat is om produkten te kopen, zelfs niet wanneer deze voorhanden zijn, dan zal er iets als een crisisbesef ontstaan. Maar het is van het allerhoogste belang dat de regering ingrijpt vóor dat het zover komt, want als wij eerst wachten tot het Britse volk de crisis aan de lijve gaat ondervinden, is het misschien al te laat. En dit soort dingen is uiteraard de voornaamste taak van elke regering, van elk soort leiderschap. De politici van dit land zijn gekozen omdat zij geacht worden dit soort gevaren te onderkennen, en de economische, politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, waarmee de gewone man zich bij gebrek aan tijd niet kan bezighouden te voorzien en maatregelen te nemen om deze rampen af te wenden. Dit | |
[pagina 39]
| |
is de kern van de crisis waarin het leiderschap van dit land zich bevindt.
Gelooft u dat het Atlantische bondgenootschap in deze situatie van essentieel belang is? Ja zeker. Het Atlantische bondgenootschap is in alle opzichten essentieel. Wat allereerst essentieel is, is de plaats die Groot-Brittannië in Europa inneemt, in de Europese gemeenschap en in de toekomstige ontwikkeling van Europa. De banden tussen Europa en Noord-Amerika zijn eveneens absoluut essentieel. Volgens mij heeft men waarschijnlijk nog nooit met zoveel recht kunnen stellen dat de veiligheid en het voortbestaan van de westerse industriële democratieën onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden. Je kunt het Atlantische bondgenootschap in dit opzicht al evenmin verbreken als dit op het gebied van de militaire veiligheid mogelijk is.
Is détente voor Europa niet een illusie? Nee, het is geen illusie. Het is een proces. Het is geen doel waarnaar wij op weg zijn. Het is een voortdurend proces, waarbij wij trachten met de Sovjet-Unie en haar bondgenoten te leven en waarbij wij tegelijkertijd de belangen die wij met elkaar gemeen hebben proberen te onderkennen. En in de allereerste plaats is het een poging om het met de Sovjet-Unie eens te worden over de allerbelangrijkste elementen van crisisbeheersing zodat wij, wanneer zich geschillen tussen ons voordoen of wanneer er ergens in de wereld een crisis uitbreekt, over een of ander mechanisme beschikken om de problemen in onderlinge, en niet onmiddellijk als rivalen elkaar het hoofd te bieden. Ik geloof niet dat détente een illusie is, maar ik geloof wel dat het een illusie is te menen dat détente een of andere vette prijs is die ons vroeg of laat ten deel kan worden. Het zal nooit meer zijn dan een voortdurend proces waarbij wij ons van coëxistentie in westerse zin kunnen proberen te verzekeren, dus geen vreedzame coëxistentie zoals de Sovjets die opvatten, maar een situatie waarin de Sovjets en wij naast elkaar bestaan en waarin wij ons realiseren dat wij hetzelfde ruimteschip bemannen en er samen voor moeten zorgen dat het goed blijft functioneren.
Gelooft u dat de huidige stand van crisisbeheersing voldoende is? Ik geloof dat het er beter, veel beter voorstaat dan ooit tevoren. Je hoeft bijvoorbeeld alleen maar te kijken in welke mate de Sovjets en Amerikanen samenwerken bij de vredespogingen in het Midden-Oosten. Of je kunt denken aan het voortdurende overleg over de beperking van strategische bewapening, dat op zich zelf al een vorm van crisisbeheersing en een vorm van een strategische dialoog is. Maar op | |
[pagina 40]
| |
dat gebied is nog veel meer mogelijk. Het proces van détente draagt ertoe bij. Ik ben trouwens van mening dat het verlangen naar détente in het Westen de laatste jaren aanzienlijk is afgenomen. Er is een zekere mate van teleurstelling ontstaan als gevolg van de resultaten op de drie voornaamste terreinen van détente-onderhandelingen: allereerst het overleg over de beperking van strategische bewapening dat in feite niet tot enige beperking geleid heeft, verder de Europese Veiligheidsconferentie waarop de Sovjet-Unie schijnt te verwachten dat alle concessies van onze kant moeten komen, terwijl zijzelf niet bereid is op het gebied van liberalisatie en het vrije verkeer van personen ook maar iets toe te geven, en tenslotte de besprekingen over wederzijdse troepenvermindering, waarin de respectievelijke belangen naar mijn mening zozeer met elkaar in strijd zijn dat ik niet geloof dat de mogelijkheden van enige serieuze troepenvermindering in Europa groot zijn, wil de veiligheid van het Westen niet ernstig in gevaar komen. Dat wat de Ost-Politik genoemd werd, de politiek van détente met de Sovjet-Unie heeft zijn élan verloren.
De politiek van Willy Brandt. Ja.
Bent u bang voor een soort ‘finlandisatie’ van West-Europa? Ik geloof dat een dergelijk gevaar verre van denkbeeldig is. Ik vermoed dat dit éen van de doelstellingen van de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie is. Zoals u weet is deze politiek uitermate flexibel. Ik ben er van overtuigd dat de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie op het ogenblik niet is gericht op agressie, in welke vorm dan ook.
Giscard d'Estaing gelooft ook niet dat de Sovjet-Unie agressieve bedoelingen jegens Europa heeft. Ik ben het volledig met hem eens. Ik geloof niet dat er van enige militaire dreiging sprake is. Maar wat ik daarbij wel zou willen opmerken, is dat als wij zo dom zouden zijn om eenzijdig te ontwapenen en onszelf te verzwakken, de Russische buitenlandse politiek heel snel haar flexibiliteit zou tonen. Maar met het precaire evenwicht van dit moment - precair omdat de balans in aanzienlijke mate ten nadele van het Westen verschuift, maar hoe dan ook toch een evenwicht vormt - richt de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie zich meer op economisch en politiek terrein. Wat dat betreft is het voor hen uiteraard erg belangrijk om te proberen West-Europa verdeeld te houden en te voorkomen dat het een machtig economisch en politiek blok gaat vormen. | |
[pagina 41]
| |
Hoe minder eenheid wij vertonen, des te beter voor de Sovjets. Bent u bang voor een toenemend Amerikaans isolationisme, alle verzekeringen van Ford en Kissinger ten spijt? Ja, ik geloof dat dit een zeer reëel gevaar is, een gevaar dat grotendeels door het optreden van West-Europa zelf kan worden bezworen. Het lijdt geen twijfel dat de Amerikanen door hun ervaringen in Zuidoost-Azië zeer gedesillusioneerd zijn. Het is een zware slag voor hen geweest. Op een gegeven moment dacht ik dat het mislukken van de eerste ronde van Kissingers diplomatie in het Midden-Oosten hen nog verder zou desillusioneren, maar er schijnt nu toch van enig succes sprake te zijn geweest. In een bepaald stadium viel er in de Amerikaanse houding een zeer reëel gevaar te bespeuren dat zij zouden kunnen gaan geloven dat de last die zij in Europa op zich hebben genomen, te zwaar was. En naar mijn mening, is die last ook te zwaar. West-Europa zou er op dit moment zowel op het gebied van de buitenlandse politiek als op dat van de defensie, naar moeten streven een veel effectiever aandeel in de conventionele verdediging van Europa op zich te nemen, waarbij de Amerikanen voor de strategische nucleaire paraplu zouden kunnen zorgen, al zou dit uiteraard gecombineerd moeten worden met hun militaire aanwezigheid in Europa. Maar ik heb het gevoel dat wij in West-Europa te lang hebben aangenomen, dat de Amerikanen altijd wel voor de kosten zouden willen opdraaien en ons, indien nodig, te hulp zouden willen komen. Dit lijkt mij geen billijke manier om een bondgenootschap te onderhouden. Daarom hoop ik dat de toenemende politieke integratie van West-Europa er onder andere toe zal leiden dat onze defensie, ons West-europese defensiesysteem en onze overkoepelende defensiestructuur sterker zullen worden, beter gecoördineerd en meer in staat om het volle pond van onze verplichtingen jegens het bondgenootschap te dragen.
Maar wanneer je ziet dat de Sovjet-Unie, zoals in Tsjechoslowakije, simpelweg intervenieert wanneer haar filosofie jegens Oost-Europa bedreigd wordt, vraag je je af waarom West-Europa bijvoorbeeld niet ingrijpt in Portugal, waar de socialisten van Soares bij de verkiezingen een duidelijke overwinning hebben behaald, en waarom wij maar lijdelijk blijven toezien, hoe een minderheid de democratie aldaar ondergraaft. Ik geloof dat het antwoord daarop het hele verschil tussen beide bondgenootschappen aangeeft. Het westelijke bondgenootschap is een vrijwillige uiting van onze gemeenschappelijke belangen en de gemeenschappelijke structuur van onze politieke stelsels. Het Sovjet-bondge- | |
[pagina 42]
| |
nootschap, het Warschau-pact is voor een zeer groot deel gebaseerd op de overheersende positie van de Sovjet-Unie en haar vermogen haar wil aan haar bondgenoten op te leggen. In het geval van Portugal, gaat het volgens mij om een punt dat de grondslagen van onze politieke filosofie raakt, omdat wij daar misschien voor een situatie zullen komen te staan waarin de macht in handen valt van een communistische regering, die er daarna voor zal zorgen dat er absoluut nooit meer verkiezingen zullen kunnen worden gehouden. Ik geloof dat dit iets is waar wij met grote zorg op zullen moeten toezien.
Maar wat zouden we moeten doen wanneer de communistische partijen van Frankrijk of Italië een meerderheid bij de verkiezingen behalen? Ik geloof niet dat wij in militair opzicht iets zullen kunnen doen. Maar in politiek en diplomatiek opzicht staan wij allerminst machteloos. Zo meen ik bijvoorbeeld - laten wij met Italië beginnen - dat de Italianen nog lange tijd zullen blijven geloven dat hun veiligheid voor een zeer belangrijk deel afhankelijk is van hun navo-lidmaatschap. Daar moeten wij hen voortdurend op blijven wijzen. Wat we hen eveneens duidelijk moeten maken is dat, wanneer de algemene verkiezingen hetzelfde beeld zullen vertonen als de gemeenteraadsverkiezingen en er een belangrijke communistische inbreng in de regering komt, het voor hen erg moeilijk zal worden om in al de navo-organen te blijven participeren, ik denk daarbij onder andere aan de nucleaire planningscommissie. Wat Portugal betreft, denk ik dat de oplossing voor de Portugezen nog drastischer zal zijn, omdat zij alles wel beschouwd niet zo verschrikkelijk belangrijk voor het bondgenootschap zijn. Er zijn een paar bases in hun land gevestigd, maar die kunnen worden vervangen. Ik geloof dat de buitenlandse politiek van de westelijke landen er voor een belangrijk deel op gericht zou moeten zijn te onderzoeken of wij geen tegenwicht in Spanje kunnen creëren. Kortom, ik ben van mening dat wij er bij de Portugezen geen twijfel aan mogen laten bestaan dat hun lidmaatschap van de Noord-Atlantische Verdrags Organisatie zeer twijfelachtig wordt en onderwerp van nieuwe discussies zal vormen, als zij een communistische regering krijgen. Ik ben er overigens niet zo zeker van of de gebeurtenissen in Portugal niet met aanzienlijke steun zo niet door inspiratie van buitenaf tot stand zijn gekomen.
Maar wij proberen de wereld onze beslistheid te tonen door mariniers aan land te zetten, wanneer er ergens bij Cambodja een schip moet worden bevrijd. Zou de vastberadenheid van het Westen niet veel duidelijker blijken wanneer er een vloot naar Lissabon zou worden ge- | |
[pagina 43]
| |
zonden en wij zouden verklaren dat wij, nu er vrije verkiezingen gehouden zijn, gekomen waren om de Portugese democratie te beschermen en Soares en zijn team te steunen? Eerlijk gezegd geloof ik niet dat dit nog mogelijk is. Wij zullen er niet toe overgaan en ik geloof niet dat wij nog in een wereld leven waarin wij dat zouden kunnen doen. Tenslotte is dat wat u voorstelt, in bepaalde opzichten zeer goed vergelijkbaar met wat de Verenigde Staten in Zuidoost-Azië hebben ondernomen. Zij hebben troepen gezonden om te proberen een democratisch regime tegen de communisten te beschermen en zij zijn er niet in geslaagd.
Maar Thieu is nooit via werkelijke verkiezingen aan de macht gekomen. Hij was een marionet, zoals Lon Nol een door de cia geselecteerde generaal was. Zij bestuurden antidemocratische regimes. Dit is een heel verschil met Soares en de vrije verkiezingen die in Portugal zijn gehouden. Ja, er zijn inderdaad zeer aanzienlijke verschillen, maar wat zij gemeen hebben is het gevaar dat verbonden is aan pogingen om dit soort politieke ontwikkelingen met militaire middelen te beïnvloeden. Volgens mij word je op deze wijze in een bepaalde positie gemanoeuvreerd, zonder dat je kunt voorzien hoe je deze weer verlaten kunt. Ik ben van mening dat het verschrikkelijk belangrijk is dat elke buitenlandse politiek ervan uitgaat dat je voordat je iets onderneemt, precies weet tot welk resultaat dit zal leiden. De politiek die u voorstelt is een zeer gevaarlijke politiek. Waar ikzelf, wat Portugal betreft, bang voor ben, is dat wij Portugal, althans voorlopig, waarschijnlijk al voor het vrije Westen verloren hebben laten gaan. Wij moeten ons nu in alle ernst gaan afvragen of verdere voortzetting van Portugals lidmaatschap van de navo niet in zekere zin een gevaar voor het Westen betekent.
Zou Portugal dan de eerste domino in West-Europa zijn die valt? Nee, ik geloof niet dat het domino-effect in West-Europa opgaat evenmin trouwens als in Zuidoost-Azië. Het beeld van de domino was wat al te simpel. Er zijn meerdere mogelijkheden. Wie zou tenslotte een jaar geleden de huidige ontwikkelingen in Portugal hebben voorzien? Er zijn nu enige tekenen die erop wijzen dat zich ook in Spanje politieke veranderingen beginnen te voltrekken. Wie weet wat er in Joegoslavië gaat gebeuren als Maarschalk Tito sterft? Wij gaan ongetwijfeld een veelbewogen tijd tegemoet, maar een domino-effect - nee, ik geloof niet dat daar in West-Europa sprake van is.
Ik lees een boek over de Sovjet-Unie, geschreven door de vroegere | |
[pagina 44]
| |
Italiaanse ambassadeur in Moskou, die onder andere beweert dat de Sovjet-Unie, met of zonder hulp van het Westen, onvermijdelijk de grootste economische wereldmacht wordtGa naar voetnoot1.. Hij gelooft dat de hulpbronnen waarover de Sovjet-Unie kan beschikken, zo enorm zijn dat, wanneer wij deze met onze technologie zullen helpen ontwikkelen, de Sovjet-Unie de leidende positie in de wereld zal gaan innemen.
Ja, dat lijkt mij inderdaad zeer wel mogelijk. Uiteraard hangt er ook vanaf hoe ruim je een economisch blok definieert. Wanneer Amerika en West-Europa met elkaar verbonden blijven, zullen wij in combinatie altijd sterker blijven dan de Sovjet-Unie.
Maar als Portugal, Italië, Frankrijk uitvallen... Als dat gebeurt, wanneer zich een dergelijke desintegratieproces inzet, zijn de gevaren uiteraard zeer groot. Niet alleen het gevaar voor economische overheersing, maar ook andere gevaren. Dit is natuurlijk nauw verbonden met de kwestie van de détente. Er wordt wel gesteld dat wij door onze handel met de Sovjet-Unie en onze détentepolitiek in het algemeen, de Sovjets gelegenheid geven zich op hun economische hulpbronnen te concentreren, terwijl zij anders allereerst aandacht aan hun leger zouden moeten besteden. En op grond daarvan, zo stelt men, bestaat het gevaar dat wij hen in feite helpen ons in economisch opzicht te beconcurreren.
Terwijl zij in ruil voor de technologische voordelen te weinig politieke concessies doen... Ja, inderdaad, ik geloof dat wij de grootste, de allergrootste voorzichtigheid moeten betrachten bij onze toekomstige betrekkingen met de Sovjet-Unie. Éen van de dingen die ik graag zou willen zien is een veel nauwere samenwerking tussen de westelijke landen, Amerika en Europa, op het gebied van de handel met de Sovjet-Unie. Ik zou graag willen dat de nationale regeringen veel meer aandacht gingen besteden aan de zakelijke transacties die de Sovjets in het Westen afsluiten. Zo is de Sovjet-Unie er bijvoorbeeld in geslaagd bijna de hele Amerikaanse graanoogst op te kopen, omdat zij gebruik wisten te maken van de concurrentie tussen de Amerikaanse ondernemingen. Dit zijn volgens mij zaken, waarop regeringen zouden moeten toezien, en niet alleen regeringen. Er zou in het Westen een soort instantie gevormd moeten worden voor al het handelsverkeer met de Sovjet-Unie en deze zou er op moeten toezien dat de Sovjets geen misbruik maken | |
[pagina 45]
| |
van de concurrentie binnen een bepaald land of tussen de verschillende landen onderling.
In Nederland hebben wij een minister voor Ontwikkelingssamenwerking, met andere woorden, speciaal iemand om miljoenen aan Angola en Mozambique uit te delen, maar geen minister voor de betrekkingen met het Oostblok. Er is wel gesteld dat het hoog tijd wordt dat onze relaties met dit kolossale blok dat op een paar honderd kilometer van onze grenzen begint en zich tot Japan uitstrekt, wat minder fragmentarisch worden. Dat is absoluut waar. Wij weten te weinig van hen af. Wij weten niet wat hun bedoelingen zijn. Wij weten niet waar zij op uit zijn. Wij volgen hun economische activiteiten in onvoldoende mate. Wij zouden veel, veel nauwer moeten samenwerken en onze inspanningen veel beter moeten coördineren, vooral op het gebied van de handel met de Sovjet-Unie, want, zoals u terecht zegt, zij vormen een hecht monolitisch blok. Hun activiteiten worden gecontroleerd door Moskou, dat daarbij nauwlettend toeziet op de effecten die deze handelstransacties op de buitenlandse politiek hebben. Willen wij met hen concurreren, dan mogen wij wat dat betreft niet voor hen onderdoen.
Er is nog een punt dat u onlangs in het interview met Time hebt aangeroerd. John Adams heeft indertijd al gezegd: ‘Er is nog nooit een democratie geweest die geen zelfmoord heeft gegpleegd.’ Ik geloof dat u er nogal bang voor bent, dat de democratie als zij op deze manier verder gaat, ten onder zal gaan en in een linkse of rechtse dictatuur zal veranderen. Ja, ik geloof dat een dergelijk gevaar zeer reëel is.
U blijft daar voortdurend op hameren. Inderdaad. Omdat democratieën het begrip vrijheid, dat voor liberale democratieën zeer belangrijk is, steeds verder willen ontwikkelen, bestaat het gevaar dat zij in politiek opzicht (ik bedoel dus niet in zedelijk opzicht) wat al te tolerant worden waardoor zij sommige mensen de kans geven de democratische instrumenten te gebruiken om het democratische systeem omver te werpen. Dat is een verschijnsel dat op het ogenblik overal valt waar te nemen. Je ziet het in West-Duitsland. Je ziet het hier in Engeland. Je ziet het in Frankrijk, in Italië. En wanneer wij ons politieke stelsel van parlementaire democratie willen behouden - en volgens mij is dat absoluut essentieel omdat het immers éen van onze kostbaarste verworvenheden is - moeten wij er op bedacht zijn het met meer energie te verdedigen. Wij moeten wat minder begrip tonen, wat minder tolerant zijn voor | |
[pagina 46]
| |
mensen die bereid zijn om de democratie met ondemocratische middelen, al of niet van gewelddadige aard, omver te werpen. De democratie moet er op bedacht zijn zichzelf te verdedigen.
Het was een interessante ontwikkeling dat Sir Christopher Soames uit China terugkwam met het bericht dat de Chinezen bereid waren een ambassadeur naar Brussel te sturen. Ik geloof dat het daarmee met Joegoslavië het eerste communistische land is dat een dergelijke stap onderneemt. Ja, dat is zeker een interessante ontwikkeling, al was het geen complete verrassing. Zelf ben ik een jaar of twee geleden in China geweest, als lid van de eerste Britse parlementaire delegatie die na de opening van de grenzen een bezoek aan dat land bracht. De Chinezen hechten zeer veel waarde aan het idee van een sterk West-Europa dat een tegenwicht kan vormen voor de overheersende positie die de supermogendheden in dit deel van de wereld innemen. Zij zijn vurige aanhangers van de Europese eenwording en ik heb kunnen constateren dat zij bereid zijn om daar in belangrijke mate aan mee te werken, vooral op diplomatiek gebied. Ik ben dan ook allerminst verrast dat zij een ambassadeur naar Brussel willen sturen. Ik beschouw het overigens wel als een zeer verheugende ontwikkeling.
Maar het zou in feite zeer belangrijk zijn als er ook een Sovjet-ambassadeur in Brussel gestationeerd werd en wij ook daar aan de détente zouden kunnen gaan werken. Inderdaad, maar ik geloof dat een dergelijk vooruitzicht vooralsnog wat al te voorbarig is. |
|