| |
| |
| |
Georgi A. Arbatov
Georgi A. Arbatov werd in 1923 in de Sovjet-Unie geboren. Hij promoveerde in de geschiedenis. Hij heeft eveneens het Moskouse staatsinstituut voor internationale betrekkingen doorlopen. Hij is zogenaamd Academicus van de Sovjet-Academie van Wetenschappen en bovendien directeur van het in 1968 opgerichte Amerikaanse Instituut van deze Academie. Hij behoort tot de voornaamste adviseurs van het Kremlin, vooral met betrekking tot de Verenigde Staten. Hij is lid van de Opperse Sovjet. Van de hand van professor Arbatov zijn onder meer verschenen, De ideologische strijd onder huidige internationale verhoudingen; De Nixon-doctrine; De Verenigde Staten, moderne bestuursmethoden en De technische revolutie en de buitenlandse politiek van Amerika. De auteur filmde professor Arbatov voor de eerste maal in Moskou in 1971 in opdracht van de nos-televisie.
Verwacht u dat de betrekkingen tussen de Westeuropese landen, Canada en de Verenigde Staten statisch zullen blijven, gebaseerd op het huidige Atlantische bondgenootschap of zullen zij bijvoorbeeld tegen de jaren negentig een losser karakter gaan dragen?
Het antwoord op uw vraag hangt allereerst af van de betekenis die aan het woord ‘bondgenootschap’ wordt gehecht. Dit is met name zo belangrijk omdat er zo nu en dan in Amerika en de Westeuropese landen voor gewaarschuwd wordt dat de détente de ‘Atlantische solidariteit’ of het ‘Atlantische bondgenootschap’ ondermijnt. Wanneer het woord ‘bondgenootschap’ gebruikt wordt om er bepaalde militair-politieke associaties mee aan te geven, die speciaal door het Westen zijn opgezet om de socialistische landen te bestrijden, zal ‘het bondgenootschap’ inderdaad niet van de détente kunnen profiteren. Voor het voortbestaan en met name voor de versterking van deze associaties is een totaal andere raison d'être noodzakelijk! Wat ik hiermee ‘impliceer’ is een klimaat van internationale spanning en de aanwezigheid van gevaar van buitenaf. Wat meer is, het schijnt dat er een aantal personen in het Westen is, die een verslechtering van de internationale situatie - zelfs als deze kunstmatig is - verkiezen, juist met het oog op het in stand houden van dit type ‘bondgenootschap’, dat nog een erfenis is van de koude oorlog.
Hoe het ook zij, in de afgelopen tijd zijn totaal andere gevoelens in Europa steeds sterker geworden - gevoelens die positief staan tegenover uitbreiding van vreedzame betrekkingen en samenwerking. De successen op dit gebied behaald, zijn verre van gering. Wanneer deze tendenzen in kracht blijven toenemen, zullen nieuwe politieke realiteiten onvermijdelijk twijfel doen rijzen aan ‘bondgenootschappen’ in de zin van tegen elkaar gerichte militaire associaties.
Wanneer het woord ‘bondgenootschap’ in een andere betekenis wordt
| |
| |
gebruikt dan deze specifieke militair-politieke betekenis, zou ik erop willen wijzen dat de Sovjet-Unie niet verwacht, laat staan eist, dat de door u genoemde landen de banden met hun vrienden en bondgenoten vergeten of verbreken. Op dezelfde manier, kan niemand van ons verwachten dat wij zo zullen worden ‘meegesleept’ door de wijze waarop onze betrekking met de westelijke landen zich ontwikkelen, dat wij onze eigen bondgenoten en vrienden zouden vergeten.
Om dus terug te keren naar uw vraag: als de détente, zoals wij hopen, niet alleen in stand blijft, maar zelfs sterker wordt, lijkt het nauwelijks waarschijnlijk dat de structuur van de relaties die in de koude-oorlogsperiode vorm hebben gekregen, tot in de jaren negentig ongewijzigd zal blijven. Zo kunnen wij bijvoorbeeld verwachten dat de militaire machtsfactor en de vormen van ‘bondgenootschap’ die daarmee gepaard gaan, in betekenis zullen afnemen. Maar de rol van andere factoren - economische, ecologische en andere - zal groter worden. Dit zal een nauwere vorm van samenwerking en bondgenootschap vereisen, niet alleen op Atlantisch niveau, maar ook op wijdere schaal. Daarnaast zal deze samenwerking moeten berusten op gelijkheid en op respect voor de belangen van andere partijen. In dit opzicht liggen er enorme mogelijkheden in het verschiet, maar de realisatie ervan vereist de oplossing van vele gecompliceerde problemen en taken, zowel wat de betrekkingen tussen de westelijke landen onderling betreft, als die op een wijdere schaal, die het kader van de huidige politieke en economische groeperingen te boven gaat. De Verenigde Staten moeten, evenals overigens elk ander land, hun positie tegenover deze nieuwe realiteiten in het Europese politieke bestel bepalen en de rol die Amerika in Europa zal spelen hangt hier voor een groot deel vanaf.
Ik vraag mij af wat Sovjet-autoriteiten denken wanneer zij in Newsweek van 29 september 1975 lezen dat een lid van de National Security Council van de Verenigde Staten heeft opgemerkt: ‘Ik krijg het gevoel dat minister Schlesinger geleide raketten wil gebruiken om een overeenkomst bij de salt-besprekingen te torpederen’. Zou het probleem van de beperking van de bewapening niet met een minimum aan wederzijds vertrouwen aangepakt moeten worden?
Het antwoord ligt al in uw vraag besloten. Het probleem van de beperking van de bewapening is duidelijk van die aard dat een oplossing niet alleen op de goede wil van de betreffende partijen gebaseerd kan zijn. Dat is nu juist de reden waarom er zoveel technische moeilijkheden rijzen die slechts door een lange, diepgaande bestudering uit de weg kunnen worden geruimd.
Maar het is even belangrijk om niet uit het oog te verliezen dat bewapeningsproblemen niet op een zuiver technisch niveau kunnen wor- | |
| |
den opgelost. Het zijn per definitie politieke problemen. En wat dat betreft kunnen alleen vorderingen worden gemaakt, wanneer beide partijen van goede wil en een zekere mate van vertrouwen in elkaar blijk geven. Alles wat dit vetrouwen ondermijnt, ondermijnt het geloof in de serieuze bedoelingen van de andere partij. Dit kan een zaak, die zo delicaat ligt als besprekingen over dat wat de kern van de strategische kracht van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie beschouwd mag worden, alleen maar schaden. De verhoging van het militaire budget van de Verenigde Staten, besluiten over ontwikkeling van nieuwe wapensystemen, de verspreiding van doctrines over verlaging van de ‘nucleaire drempel’ en een houding tegenover de besprekingen die van het standpunt uitgaat dat er zoveel mogelijk voordeeltjes behaald moeten worden - het zijn allemaal punten die een gunstig verloop van het salt-overleg in de weg staan, omdat zij alleen maar steeds weer opnieuw twijfel kunnen wekken aan de bedoelingen van de onderhandelingspartner.
Henry Kissinger heeft benadrukt dat er geen alternatief voor détente is. Is er volgens u zoiets als de geest van de conferentie van Helsinki aan het ontstaan?
Er is inderdaad geen alternatief voor détente. Of liever gezegd, geen redelijk alternatief: in onze nucleaire tijd brengt elke andere manier ernstige gevaren en enorme kosten met zich mee. Het lijkt mij dat het juist de Europeanen moesten zijn die de onaanvaardbaarheid van dergelijke manieren zouden moeten inzien, omdat ons continent in de twintigste eeuw als voedingsbodem van conflicten gefungeerd heeft. Uit eigen ervaring weet Europa welke prijs daarvoor zou betaald worden. Dit is misschien ook de reden waarom het juist Europa is geweest, dat zich als eerste gerealiseerd heeft dat de structuur van internationale betrekkingen, zoals die in de eerste decennia van na de oorlog vorm heeft gekregen, duidelijk in conflict is geraakt met de eisen en mogelijkheden van het laatste kwart van deze eeuw. Het is ook Europa geweest dat de eerste stap heeft gezet in de richting van een daadwerkelijke uitvoering van de nieuwe principes van internationale samenwerking, een stap die praktisch heel goed uitvoerbaar is en die vanuit het standpunt van het Russische volk zeer belangrijk is.
Ik ben er vast van overtuigd dat de ervaringen van de twee jaar die er aan de conferentie gewerkt zijn (waarbij brede kringen van het Europese publiek, publieke en particuliere organisaties, politieke bewegingen, enzovoort betrokken zijn geweest) op zichzelf al belangrijk hebben bijgedragen tot het versterken van de principes van vreedzame coëxistentie, zowel in de psychologie van de Europese volkeren als in de praktijk van de betrekkingen tussen de verschillende staten onderling.
| |
| |
Aan de praktische uitvoerbaarheid van de resultaten van de conferentie behoeft al evenmin getwijfeld te worden. Het is een uniek feit in de geschiedenis dat 33 Europese landen van diverse grootte, met verschillende tradities, ideologieën en sociaal-politieke stelsels samen met Canada en de Verenigde Staten bijeen zijn gekomen voor een internationale conferentie met als doel het verzekeren van de vrede voor de komende generaties. Er valt in de hele historie geen analogie met de Helsinki-conferentie aan te wijzen. Noch de Congressen van Wenen en Berlijn of de vredesconferentie van Parijs valt ermee te vergelijken. Het belangrijkste element ervan is niet zozeer het aantal deelnemers of het ontbreken van winnaars en verliezers, maar juist het werkelijke doel van de conferentie.
Waar we hier mee geconfronteerd worden, zijn geen illusies maar de realiteiten van het Europese bestel. Het is uiteraard een andere kwestie dat de overeenkomst die in Helsinki bereikt is, pas als de eerste stap in de goede richting kan worden beschouwd, een stap die door de praktische uitvoering van de principes en afspraken van de conferentie pas tot haar volle recht kan komen. Wat dat betreft staan wij op het ogenblik voor een belangrijk begin. Zowel de voor- als tegenstanders van positieve tendenzen beseffen heel goed dat wanneer alle punten die in de Slot-akte van de conferentie zijn vastgelegd, ook ten uitvoer worden gebracht, een terugkeer naar de koude oorlog praktisch is uitgesloten. Dit is de reden waarom wij het zo belangrijk vinden dat al het noodzakelijke wordt gedaan om de positieve veranderingen die zich in de internationale arena voltrokken hebben, te consolideren en te versterken.
Wat illusies betreft - het geloof dat het mogelijk is om terug te keren naar de koude-oorlogsrelaties zonder dat daarvoor een zware prijs moet worden betaald, lijkt mij de voornaamste en gevaarlijkste illusie van dit moment. Maar deze illusie is niet uit de conferentie van Helsinki voortgekomen. Integendeel. De Europese Veiligheidsconferentie heeft deze illusie een zware slag toegebracht door aan te tonen, dat een herstructurering van de internationale betrekkingen volgens de principes van vreedzame coëxistentie steeds meer binnen het bereik van de mogelijkheden komt te liggen.
Tijdens mijn verblijf in Moskou (najaar 1975) hoorde ik herhaaldelijk van de kant van Westerse diplomaten en journalisten dat de regering van de Sovjet-Unie - en tot op zekere hoogte het volk eveneens - geobsedeerd worden door Amerika. Bent u het met deze opvatting eens?
Eerlijk gezegd begrijp ik niet eens wat het woord ‘geobsedeerd’ in dit verband betekent. Ik kan maar moeilijk inzien wat voor soort ‘obsessie’ de mensen waarmee u gesproken heeft, bedoeld kunnen hebben.
| |
| |
Volgens ons zijn de betrekkingen tussen Amerika en de Sovjet-Unie een belangrijk onderdeel van de internationale politiek, met name wat de belangrijkste kwestie van onze tijd betreft, de kwestie van oorlog en vrede. Daarnaast heeft de temperatuur van deze betrekkingen merkbare invloed op het internationale klimaat als geheel. Het is dan ook niet meer dan logisch dat zowel de Sovjet-regering als het Russische volk veel aandacht besteedt aan dit aspect van onze buitenlandse politiek.
Dat wil niet zeggen dat wij daarom ook een hoge dunk hebben van de theorie van twee ‘supermogendheden’, een theorie waarmee wij geen enkele verwantschap voelen. Wij hebben duidelijk oog voor het belang van andere politieke ontwikkelingen en wij nemen deze dan ook zeer ernstig op. Ik denk bijvoorbeeld aan onze politiek tegenover de West-europese landen - Frankrijk, de Bondsrepubliek, Engeland, Italië enzovoort. De aandacht van de Sovjet-regering is voortdurend op de betrekkingen met deze landen gericht geweest. Ook het Russische volk besteedt veel aandacht aan deze landen.
Met het oog hierop kan ik het eenvoudigweg niet eens zijn met de uitspraken van de diplomaten of journalisten waarmee u hebt gesproken.
De inkt van de handtekeningen onder het verdrag van Helsinki was nog nauwelijks droog, of de heer C.L. Sulzberger merkte in de Herald Tribune van 3 augustus 1975 al op: ‘De ondertekenaars beloven dat zij economische en commerciële informatie zullen publiceren... Ik vraag me af of de cijfers over de goudproduktie of goudreserves van de Sovjet-Unie nu door Moskou van de lijst van geheime informatie wordt afgevoerd.’ Hoe verklaart u dergelijke opmerkingen?
Ik kan niet beloven dat meneer Sulzbergers nieuwsgierigheid zal worden bevredigd. Elk land heeft zo zijn eigen tradities wat het publiceren van statistische gegevens betreft. De onvriendelijke omgeving, om het zacht uit te drukken, waarin ons land het grootste deel van haar geschiedenis heeft moeten leven, heeft ons gedwongen om zelf uit te maken welke informatie aan de buitenwereld bekend kan worden gemaakt, zonder dat dit onze nationale belangen schaadt. Wanneer de positieve tendenzen van het ogenblik sterker worden en de betrekkingen tussen de landen, die voor beide partijen voordelig zijn, toenemen, zal het gebied waarover wij cijfers publiceren ook worden uitgebreid. Als de positieve processen in de wereld voortdurend sterker worden en de internationale goede wil en het onderling vertrouwen blijven groeien, zal de lijst van informatie die een staat, om wat voor reden dan ook, besluit niet te publiceren, steeds korter worden.
Wat mijn verklaring voor dit soort opmerkingen betreft - volgens mij zijn het provocaties waarmee deze schrijver bewust probeert de gewel- | |
| |
dige resultaten van de conferentie van Helsinki in een kwaad daglicht te stellen. De redenering in dit geval is heel eenvoudig: je vraagt de Sovjet-Unie iets te doen waarvan iedereen weet dat het onmogelijk is, waarna je op grond van het niet inwilligen van deze eisen, kan beweren dat de Sovjet-Unie zich niet aan de gemaakte afspraken houdt.
De Amerikaanse senator James Buckley is tijdens zijn bezoek aan de Sovjet-Unie ontvangen door uw minister Nikolaj A. Shchelokov. Terug in New York, beschreef hij deze ontvangst (tegenover Frank Lynn van de New York Times van 26 november 1974) als een ontmoeting met ‘gevangenbewaker nummer één’ van de Sovjet-Unie. Hoe verklaart u tegenover uw studenten een dergelijk schandalig optreden van een Amerikaanse hoogwaardigheidsbekleder?
Ach, zo moeilijk is het niet om tegenover Sovjet-studenten dit soort optreden van Amerikaanse hoogwaardigheidsbekleders te verklaren. Zulk optreden spreekt immers voor zichzelf. En zoals iedereen in de Sovjet-Unie, weten ook onze studenten heel goed dat er nogal wat mensen in de Verenigde Staten zijn (ook in hoge posities) die zich niet alleen door hun gebrek aan welvoeglijkheid en goede manieren onderscheiden, maar ook door dierlijke haat jegens ons land, de détente en de groeiende Sovjet-Amerikaanse samenwerking. Wij weten al heel lang dat senator Buckley één van hen is. Gelukkig hebben zijn opvattingen tegenwoordig minder invloed op de politiek van de Verenigde Staten dan voorheen.
In de maanden die ik door de Sovjet-Unie heb gereisd, ben ik in vele steden jonge mensen tegengekomen die klaagden over de beperkingen die aan het bezoeken van westelijke naties verbonden zijn. Hoe ziet u deze ontwikkelingen in deze sector?
In de afgelopen paar jaar heeft het toerisme zich in snel tempo ontwikkeld en steeds vaker brengen Sovjet-burgers (ook jonge mensen) een bezoek aan het buitenland. Tussen twee haakjes, niet zo lang geleden, is er in ons land een reisbureau geopend, Spoetnik, dat speciaal voor jonge mensen is bestemd. Ik denk dat naarmate de betrekkingen met andere landen verbeteren, ook het toerisme steeds meer zal toenemen. Tegelijkertijd zijn er op dit terrein enige problemen, allereerst van financiële aard. Zoals u weet, zijn de Sovjet-valuta niet inwisselbaar, wat betekent dat de staat toeristen in feite van geld voorziet, dat anders gebruikt had kunnen worden voor het aankopen van goederen die noodzakelijk zijn voor de nationale economie. Desondanks worden er fondsen beschikbaar gesteld voor toerisme naar het buitenland en wij zoeken naar vormen (zoals bijvoorbeeld uitwisseling van studenten, wetenschapsmensen en dergelijke) die onze deviezenvoorraad niet aanspreken.
| |
| |
Acht u terugkeer naar de koude-oorlogstoestand in Europa nog mogelijk, hoe gering deze mogelijkheid ook mag zijn. Ongetwijfeld staan wij in Europa in 1976 op een kruispunt. Wat zijn de voornaamste vereisten om het samenpakken van nieuwe dreigende wolken boven afspraken in de Finse hoofdstad gemaakt tegen te gaan?
In het antwoord op een van uw vorige vragen heb ik mijn opvattingen hierover al uiteengezet. In feite hebben wij nu een punt bereikt, waarop wij ons meer dan ooit voor de vraag gesteld zien: hoe willen wij in de toekomst leven? Willen wij de weg naar détente en een verbetering van de onderlinge betrekkingen verder blijven volgen of laten wij de détente ondermijnen? Realisering van de principes die ten grondslag liggen aan de Slot-akte van de conferentie van Europese veiligheid en samenwerking zou een terugkeer naar een koude-oorlogpolitiek onmogelijk maken.
Afbakening en een zekere hergroepering van krachten zijn op dit kruispunt onvermijdelijk. Het zou een simplificatie zijn om op het politieke palet van dit moment alleen maar wit en zwart te zien. De zaken liggen gecompliceerder. Zelfs in westelijke kringen die overtuigd zijn geraakt van de onaanvaardbaarheid van een kernoorlog als politieke methode en die daarom dan ook bereid zijn gebleken om een eerste stap in de richting van een vermindering van de internationale spanning te doen, zijn er nog velen die allerminst van plan zijn om ook de rest van de weg af te leggen. Zodra de oorlogsdreiging enigszins verminderd is, geloven vele mensen dat zij zich wel met andere dingen kunnen gaan bezighouden. Zij gaan er daarbij van uit dat détente een vaststaand gegeven is.
Deze houding is volledig verkeerd. Evenmin als iemand ‘een beetje zwanger’ kan zijn, zo kan er ook geen permanente situatie bestaan waarin er een ‘beetje détente’ en een ‘beetje koude oorlog’ heerst, waarin de bewapening een beetje beperkt wordt, terwijl anderzijds de wapenwedloop voortduurt. Internationale betrekkingen kunnen niet worden bevroren in een toestand van ‘gedoseerde’ militaire spanning en gevaar. Een dergelijk klimaat heeft zijn eigen logika en zijn eigen dynamiek: gebrek aan vooruitgang zou een terugslag betekenen, een prijsgeven van de posities die met zoveel moeite zijn bereikt.
Dit zijn met name de dingen die het zo belangrijk maken dat er verdere stappen worden ondernomen om de positieve veranderingen die zich in de afgelopen paar jaar voltrokken hebben te consolideren en te versterken. Dit vereist tevens een duidelijk besef van de noodzaak om van dag tot dag te blijven ijveren voor het creëren van een ‘infrastructuur voor de vrede’. Deze infrastructuur moet even solide zijn als de koude oorlog-infrastructuur van voorheen, die nog steeds in de activiteiten van openlijke en verhulde vijanden van de détente
| |
| |
duidelijk merkbaar is.
Kortom, wij hebben al heel veel bereikt. Maar de taak om het proces van détente onherroepelijk te maken is nog steeds niet ten einde. Hiervoor zijn langdurige, aanhoudende inspanningen vereist. Wat de diverse aspecten van deze zaak betreft, deze zijn vastgelegd in de overeenkomsten die al gesloten zijn, in de eerste plaats, in de Slot-akte van de conferentie van Helsinki. Volgens mij worden de aspecten die de beperking van de bewapening en de ontwapening betreffen, steeds belangrijker. Vooruitgang op dit gebied zou belangrijke politieke consequenties met zich meebrengen, het onderling vertrouwen versterken en de hele politieke situatie verbeteren.
|
|